| |
| |
| |
Hans Warren Gedichten
De vondst in het wrak
I Athene, 450 v. Chr.
heb ik met veel plezier beschilderd.
die telkens voor een sater vlucht
kreeg het profiel van Eirene
| |
II Tarquinia, 425 v. Chr.
Toen Feronia werd bijgezet
legde ik ook dit mengvat in haar graf,
van onze vrolijke feesten.
ik die sater, beweerde ze.
Het deed pijn, het vat te breken,
ik sloeg er enkel de voet van af.
| |
| |
| |
III Rome, 1795
moet u niet vragen, maar het is
een meesterwerk, nietwaar?
Zo goed als gaaf, dat meisje
lijkt sprekend op de Laura
die we u gister brachten, en de sater,
| |
IV Scilly-eilanden, 1977
Ralph, zijn zwarte rubberpak
klevend aan zijn gespierde lijf, en ik
met enkel mijn emmer scherven.
‘Professor, een mooie vondst!’
Hij bevrijdt zijn druipende saterkop
en wijst: ‘Kijk, dat meisje, professor,
dat lijkt sprekend op u.’
Afzonderlijk verschenen als uitgave van Sub Signo Libelli, in een oplage van zestig exemplaren.
| |
| |
| |
Brief
Het toevertrouwen van zaad aan de aarde
geeft hoop. Je weet: ik ben wanhopig,
maar ik heb in de rulle humus
hennep gelegd (voor jou), basiel
en postelein. Kom je ooit eten
van wat ik zaaide, mag ik
een lamsbout voor je roosteren, een krans
maken van laurier en roosmarijn,
mijn mooiste porselein, vermeil, kristal
Je bent prachtlievend, ik weet het,
Van afgesleten bloemetjes, van weggsprongen schilfers
email uit het verguld, van een stijlstoel
met gebruiksaanwijzing, en een pergola
vol rozenluizen, spint en wingerdrot?
Ik bedoel: mijn marmer is geel van ouderdom,
m'n water koel, m'n champagne
en mijn liefde op de grens van waanzin.
| |
| |
| |
In Vlissingen
getekend door de herfstzon
zoals wij lopen, met slingerende armen
Even kortstondig gaan wij
de oester glijdt over de tong,
een slok wijn volgt, en woorden
Maar de maan wast en kwijnt weg
straks is alles vergeten, hoe rook
je huid, hoe sloeg je hoofd
extatisch achterover, trekvogel,
| |
| |
Vanmiddag, lezend in Kaváfis' verzen,
herlezend, proevend, vloeit geluk
overdadig binnen met de herfstzon.
Ik ben gezalfd en warm, er klinkt
arabische muziek, griekse muziek,
en in de tuin, stralend in jeugd en schoonheid
oogsten Nabil en Takis henneptoppen.
Ik heb geurige koffie klaar staan in
doorzichtig porselein, maar roep nog niet;
volg Takis' halslijn in het open shirt,
zie Nabil bukkende zijn billen spannen
en ruik opeens door de wijdopen tuindeur
de overweldigende harsgeur van de hasj.
‘Probeer ze te bewaren, dichter,
de visioenen van je liefdeleven.’
| |
| |
De vleugelslag van een duif:
ik lig met mijn ogen dicht,
hoor door het open venster
de vleugelslag van een duif.
Onder mijn gesloten ogen zie ik
met het profiel van Alexandros.
Ik ruik het warme zilver,
en als ik aan jou denk, reageert
mijn hele lichaam, ik kreun,
ik hoor de vleugelslag van een duif.
Eén vreemd moment - en heel de rijkdom
onder mijn gesloten ogen, in mijn lichaam,
is weg. - Een ander ruikt het zilver,
een ander heeft jou lief. Hoe lang
duurt het eer iemand die dit leest
werkelijk schrikt, beseft:
hij hoorde door het open raam
de vleugelslag van een duif.
|
|