nesota zijn in heel Amerika berucht. De temperaturen kunnen dan tot 80 graden onder nul dalen en tv en radio waarschuwen de hele dag door dat het levensgevaarlijk is om buiten te komen: een blootgesteld stukje lichamelijk vlees, hoe klein en onbeduidend ook, kan al in 43 sekonden bevriezen, wordt er opgewekt bij vermeld.
Maar wind chills komen niet elke dag voor en op de normale kou ben je gekleed. De mensen lijken net Michelinmannetjes en het is allemaal unisex, verschil tussen mannetjes en wijfjes zie je niet of nauwelijks. Allemaal dezelfde dikke, worstige dontoestanden die als een enorm pak watten om je lijf zitten en zelfs je hoofd met een gewatteerd dakje bedekken. Je vraagt je af hoe die mensen elkaar kussen. Waarschijnlijk doen ze dat alleen in de zomer, die hier bar heet is.
Van mijn oude vader herinner ik me nog de afschuwelijke onderbroeken en hemden met lange mouwen en pijpen. Nu draag ik ze zelf. Je moet wel. Wat kan me bewogen hebben om me, nadat ik zeventien jaar lang op mijn warme eiland gezeten heb, uitgerekend op deze barbaarse plek te vestigen?
Maar ook 's winters schijnt de zon hier bijna alle dagen en Minneapolis blijkt een heel leefbare stad, leefbaarder dan menige stad in Europa. Als je vanuit het restaurant op de 61e verdieping van de hoogste wolkenkrabber naar beneden kijkt zie je een piepklein stadscentrum, dat hoofdzakelijk uit kantoorgebouwen, winkels en parkeergarages bestaat. Daar omheen strekt zich een onafzienbare met bomen begroeide vlakte uit, waartussen hier en daar een paar meren glinsteren. Tussen al die bomen en meren ligt de rest van de stad, verspreid over een oppervlakte van zeker 30 bij 40 kilometer. Eindeloze straten en lanen en rijen meestal houten ‘townhouses’ met voor- en achterveranda, die ik om de een of andere reden in het begin altijd ‘Tennessee Williamshuizen’ noemde. Zo om de zoveel kilometer is er een klein centrumpje met wat slordig dooreengekwakte winkels, drugstores, bioscopen en theaters. Bijna iedereen woont in zo'n individueel townhouse, reden waarom de stad aanvankelijk aan Wassenaar of Zeist deed denken. De armen wonen in ietwat vervallen, vrij dicht opeen gebouwde maar naar Europese begrippen toch nog ‘villa-achtige’ woningen, de welgestelden in rijkelijk van witte zuilen en andere Griekse uitwassen voorziene architectonische koortsdromen. Ik weet niet waarom zo'n straat met allemaal verschillende maar op de een of andere rare manier toch eender lijkende huizen, achter lange rijen kale en allemaal precies even hoge bomen, speciaal in de wintermaanden zo'n unheimische, bijna angstaanjagende indruk op me maakt, als een beeld uit een lang vergeten nachtmerrie.
Minnesota is de ‘Staat van de 10.000 Meren’. Sommige van die meren liggen tot in de stad. Je kunt je ski's onderbinden en midden in het stadsgebied mijlen ver over meren en lage heuvels skieën zonder een mens of een auto tegen te komen. Dat is het, wat deze stad zelfs in de wintermaanden leefbaar maakt.
Dat en de cultuur. Er is waarschijnlijk geen enkele andere middelgrote stad op het hele Amerikaanse continent die zoveel theaters, musea, bioscopen, art-houses en concertzalen heeft.
Ruim honderd jaar geleden was hier nog niets. Wildernis. Indianen en pelsjagers. Veel dorpen en stadjes, meren en kreken in de omtrek dragen nog de oude Indiaanse namen, of de Franse namen die de ‘voyageurs’ er aan gaven, de pelsjagers en explorateurs die in kano's van over de Canadese grens kwamen. Andere namen stammen uit de legendarische tijd van de pioniers, boeren en houtvlotters. ‘Sleepy Eye, 6,3 mijl’, zie ik op een bord staan. Welke dichterlijke geest zou op het idee gekomen zijn om zijn nederzetting Slaperig Oog te noemen? Namen als Shakopee, Hiawatha, Castle Danger, Silver Bay en Eau Claire doen je romantisch bloed sneller stromen, maar de werkelijkheid is meestal minder