| |
| |
| |
Jean A. Schalekamp Ik zag de voeten van de lijken buiten de kar hangen
In Palma, de hoofdstad van Mallorca, was de opstand moeiteloos gelukt, en dat was ook het geval in de meeste andere steden en dorpen van het eiland. Maar op de 20e juli 1936 kwamen hier en daar toch nog enkele pogingen tot verzet voor. In het marinehaventje van Pollensa waren het de karabiniers, een aantal vrijwilligers en een paar vliegers en manschappen van de marineluchtmacht, die de wapens opnamen om de Republiek te verdedigen. Maar de twee watervliegtuigen waarover ze beschikten waren onbruikbaar en met het geringe aantal wapens dat ze hadden wisten ze niet veel uit te richten. Versterkingen uit Palma maakten snel een eind aan de korte strijd, die maar twee doden kostte. De aanvoerder van de groep en nog enkele anderen wisten met een motorbootje naar Barcelona te ontkomen. De rest werd gevangen genomen en later voor het merendeel gefusilleerd.
Ook in Soller, Sa Pobla en vooral in het stadje Manacor waren het hoofdzakelijk de karabiniers die zich tegen de fascisten en militairen verzetten, en in het dorp Binissalem nam een agent van de gemeentepolitie in zijn dooie eentje de wapens op. Maar overal werden die pogingen in de kiem gesmoord. Merkwaardig is dat in al die gevallen de verzetsstrijders zich, zodra de fascisten arriveerden, vrijwel zonder strijd overgaven. Die overgave was zinloos, want ze werden toch gefusilleerd. Achteraf gezien hadden ze dus beter tot de laatste man kunnen vechten. Maar waarschijnlijk hoopten ze nog ad absurdum op een humane behandeling als krijgsgevangenen.
Tussen de 21e en de 31e juli werden overal op het eiland de republikeinse burgemeesters en gemeenteraadsleden afgezet en kleine afdelingen van het leger trokken door alle dorpen en stadjes om er, geholpen door de plaatselijke falanges, de Nieuwe Orde te vestigen en verdachte elementen te arresteren. Dat laatste was niet moeilijk, want de lijsten lagen al klaar: burgemeesters, raadsleden, onderwijzers, vakbondsleden, artsen, arbeiders die ooit eens aan een staking deelgenomen hadden, mensen die regelmatig het Volkshuis bezochten, nooit naar de kerk gingen, kortom, allen die zelfs maar in de verte verdacht werden van communistische, socialistische, anarchistische, liberale of antiklerikale ideeën, waren onder de gemeenschappelijke noemer ‘Roden’ op die lijsten geregistreerd. In die eerste dagen werden tussen de 1500 en 2000 mensen gearresteerd, van wie velen later gefusilleerd werden. De gevangenen werden ondergebracht in de uiterst primitieve provinciale gevangenis van Palma, in het middeleeuwse kasteel Bellver, op het stoomschip Jaime 1, dat aan de kade lag, in de houtopslagplaats van C'an Mir, en in de militaire gevangenissen van San Carlos en Illetas. Later werden er ook nog verschillende concentratiekampen ingericht.
De militaire gouverneur van het eiland, een zekere kolonel Emilio Ramos Unamuno (vooral niet te verwarren met de filosoof Miguel de Unamuno) hield, in navolging van de beruchte generaal Queipo de Llano in Sevilla, radiopraatjes voor het volk en probeerde daarin ook de vette, zware, grove humor van die generaal
| |
| |
te imiteren. Ik citeer uit een van zijn in die dagen door het blad Ultima Hora gereproduceerde toespraken:
‘Jullie kunnen rustig slapen,’ zei hij, ‘want zonder opzien te baren, zoals ik gewend ben mijn zaakjes af te handelen, ben ik bezig jullie te zuiveren van de verraders die er nog in de stad waren, en het begint me al moeite te kosten er nog te vinden. Zo goed hebben ze zich verstopt. Ze zijn allemaal op comfortabele wijze ondergebracht in de hotels kasteel Bellver, stoomschip “Jaime”, fort San Carlos, Illetas, etc. etc. Maar ik heb nog meer van dit soort hotels leegstaan.’
Dan komt hij nog eens terug op ‘het geweldige succes van mijn vorige toespraak,’ waarin hij voor het eerst het woord ‘bezems’ gebruikte, en vervolgt dan: ‘Voor deze grote schoonmaak heb ik bezems nodig, en daarom moeten jullie met ware burgerdeugd de ondergedokenen aanbrengen...’
Maar in die eerste dagen vonden er niet alleen arrestaties plaats, maar ook ‘spontane executies,’ zonder enige vorm van proces. Bernanos in zijn Les grands cimetières sous la lune noemt dit ‘de inleidende fase van de repressie,’ en hij spreekt hier over executies die meer het karakter van persoonlijke wraaknemingen hadden, die ‘door iedereen min of meer afgekeurd werden en waarvan men elkaar fluisterend de bijzonderheden vertelde.’ Dit is de duisterste periode van de repressie geweest. Ik citeer nu pater Josep Massot i Muntaner (La guerra civil a Mallorca): ‘nachtelijke moorden aan de kant van de landwegen, in koelen bloede gepleegd en om de meest verschillende motieven (persoonlijke wraak, haat, schulden, liefdesaffaires...)’
Een ander auteur, Ruiz (España crucificada) spreekt over ‘fascistische horden die, in die eerste dagen van de Beweging, op bevel van de gouverneur en het hoofd van de politie, zich aan het vrije moorden overgaven... Iedere morgen bleken de wegen weer vol lijken te liggen, vaak meer dan vijftig.’
De Duitse auteur Albert Vigoleis Thelen, die gedurende de eerste weken van de terreur nog op het eiland woonde, schrijft in zijn Die Insel des Zweiten Gesichts:
‘In de Spaanse burgeroorlog is het eiland wel het verschrikkelijkst geteisterd. De verschrikkingen van het vasteland, om het even of ze nu aan de rechter of aan de linkerzijde ontketend werden, zijn niets in vergelijking met de Gesel Gods die over de Balearen ging.’ [Thelen overdrijft hier wel een beetje: wat er op het vasteland gebeurde was zeker niet niets vergeleken met wat er op de eilanden voorviel. Vermoedelijk wist hij, toen hij dit schreef, weinig of niets van de gebeurtenissen op het vasteland af.] Hij vervolgt dan: ‘Er viel niet aan te ontkomen. Wie getekend was, viel. Je kon niet tot je geestverwanten aan de andere zijde doordringen, je zat in de val...’
In die eerste periode beperkte men zich er niet toe, de slachtoffers neer te schieten. Incidentele gevallen van onvoorstelbare wreedheid kwamen voor. Vigoleis Thelen schrijft over een van verdriet gek geworden Argentijn, een boer, die al vele jaren op Mallorca woonde: ‘Zijn oudste zoon werd door die fanatici van God gegrepen en weggevoerd om hem, vanwege zijn ongeloof, waar hij openlijk voor uitkwam, aan een olijfboom te nagelen: “Kruisigt hem!” riepen de knapen. Voor de ogen van zijn vader gaf hij de geest.’
Protesteren tegen deze wreedheden was levensgevaarlijk. Zelfs geestelijken waren wat dat betreft niet veilig. Vigoleis Thelen geeft in zijn Insel het voorbeeld van een oude priester die voor de poorten van de kathedraal van Palma door twee jonge falangisten gedood zou zijn omdat hij over het gebod ‘Gij zult niet doden’ preekte, maar dit voorval heb ik nergens kunnen verifiëren. Vermoedelijk is de auteur dus onbewust het slachtoffer geworden van een van de wilde geruchten die in dergelijke omstandigheden vaar circuleren. Maar wel zeker zijn de gevallen van twee dorpspastoors die gefusilleerd werden omdat ze tegen de vele moorden protesteerden, en van een aantal anderen die voor hetzelfde feit gearresteerd wer- | |
| |
den maar het overleefden.
Exacte cijfers over het aantal slachtoffers van die eerste dagen en weken zijn absoluut niet te vinden. Sommigen spreken van duizenden. Honderden moeten het er in elk geval geweest zijn.
Dat deze toestand van totale terreur door de autoriteiten in de hand gewerkt werd, ook al beweert later de militaire gouverneur Ramos Unamuno dat hij ‘geen wraaknemingen, geen anonieme aangiften wil, maar concrete beschuldigingen,’ blijkt uit de dokumenten van de Opperste Raad van de ume, de uiterstrechtse officiersbond, en van generaal Mola, waarin instructies voorkomen volgens welke ‘in de eerste ogenblikken en al voordat de strafbepalingen die voortvloeien uit de afkondiging van de Staat van Oorlog van kracht worden, toestemming gegeven moet worden tot zekere acties, uitgevoerd door gewapende burgers, om bepaalde persoonlijkheden uit de weg te ruimen en revolutionaire centra en organismen te vernietigen.’ Deze instructies golden uiteraard voor heel Spanje, en ze dateren al van enkele maanden voor het begin van de burgeroorlog.
De overgrote meerderheid van de Mallorquinse bevolking was a-politiek en behoudend. Rechts dus, maar niet direkt extreem-rechts. De meesten namen een afwachtende houding aan. Dat was niet naar de zin van de nieuwe autoriteiten, die een geestdriftige medewerking van de hele bevolking eisten. Al gauw was niet alleen iedere ‘Rode’, maar ook iedereen die zich niet enthousiast en daadwerkelijk achter de Reddende Beweging stelde, verdacht. Dat verklaart waarom ook mensen uit ‘de betere kringen’, mensen met geld, tot de slachtoffers behoorden.
Op 5 augustus hield de militaire gouverneur, kolonel Ramos Unamuno, een donderpreek voor de Mallorquinse radio, waarin hij ieders enthousiaste medewerking, zoniet met het geweer in de vuist dan toch wel op zijn minst met de portemonnaie in de hand, verzocht. Zo niet, dan zou hij zich gedwongen zien die medewerking met geweld te verkijgen.
Al vanaf de 21e juli stonden er in de plaatselijke dagbladen lijsten van mensen die, vaak anoniem, hun steentje aan de fascistische opstand bijdroegen. Ik citeer:
‘Een Mallorquinse familie die veel
van het leger houdt: |
150 pts |
Een patriot: |
250 pts |
Een dame die vol geestdrift voor het Leger is: |
100 pts |
Een arbeidster: |
2 pts |
Een Mallorquinse patriot: |
250 pts |
Een Brits onderdaan: |
200 pts |
Een Frans onderdaan: |
100 pts |
Een echte Spanjaard: |
1000 pts |
Don Juan March Ordinas: |
25.000 pts' |
(Op die laatste kom ik nog uitvoeriger terug.) Zoals men ziet, ook buitenlandse residenten ontzagen zich niet hun bijdragen aan de fascistische opstand te leveren. Vooral een groot percentage van de in Spanje wonende Britten was pro-Franco. Zoals ook in september 1975 de meeste in Spanje wonende buitenlanders, vooral Britten, Duitsers en Hollanders, enthousiaste voorstanders waren van de executie van Franco's laatste vijf slachtoffers en zich haastten hun handtekeningen onder de speciaal voor buitenlanders klaargelegde solidariteitsbetuigingen te zetten.
Na de eerste dagen van de opstand echter werden de lijsten met bijdragen steeds korter, maar na de rede van Unamuno begonnen ze weer snel langer te worden, en de meeste gulle gevers verzuimden nu niet hun naam erbij te vermelden, zodat iedereen zien kon dat ze niet tot de verdachte elementen behoorden. Wat de onwilligen betrof: de autoriteiten zagen er geen been in, hun banksaldo's eenvoudig in beslag te nemen. En wanneer ze tot de gearresteerden behoorden werden al hun bezittingen geconfiskeerd, wat de uitvoering van hun doodvonnissen soms met maanden vertraagde.
Intussen reden de vrachtwagens met gevangenen af en aan. Georges Bernanos heeft ze gezien, als hij over de Rambla liep, die vrachtwa- | |
| |
gens, afgeladen met mannen, ‘grijs van het stof van de wegen, grijs ook de mannen die heel braaf vier aan vier zaten, de grijze pet scheef op het hoofd, de handen languit op de tijken broek. 's Avonds, als ze terugkwamen van hun werk op de akkers, werden ze uit hun afgelegen gehuchten opgehaald; ze vertrokken voor hun laatste reis, het hemd door zweet aan hun schouders geplakt...’
Een hele generatie heeft die periode alleen als kind meegemaakt: Bernardo Torrandell was 13 toen de oorlog uitbrak. Hij is de zoon van een beroemd Mallorquins componist. Lid of voorstander van geen enkele politieke partij, maar met een levendige politieke belangstelling: ‘In die tijd woonden we aan de weg naar Soller, even buiten de stad. Ik was toen een jaar of dertien, en ik herinner me nog heel goed het knallen van de schoten. Het was daar toen heel stil, er was vrijwel geen verkeer. Meestal gebeurde het tegen drie, vier uur in de morgen, maar soms ook wel 's avonds, kort voor middernacht. Eerst hoorde je een auto die langskwam. Meestal waren dat gerekwireerde taxi's. Een eindje verder hield het geluid van de motor op, portieren klapten dicht, en even later hoorde je het knallen van de schoten. Je wist al dat het komen zou, je lag er wakker van en wachtte erop.
De volgende morgen kwam dan de lijkwagen van de begraafplaats langs, een kar met twee paarden. Ze gingen de lijken ophalen. Ik herinner me nog dat ik vaak de voeten buiten de wagen zag hangen. Meestal lagen er drie of vier lijken op die kar. Ze hadden er jute zakken overheen gegooid, maar vaak staken de voeten eruit. Ja, als je zulke dingen gezien hebt vergeet je ze nooit meer. Waar ze ook veel mensen gefusilleerd hebben was in El Arenal, in een klein pijnbos in de buurt van het Franciscaner klooster. Er waren daar toen nog geen hotels. Twee of drie huizen, meer niet.
In de meeste gevallen weet men niet eens zeker wie de moordenaars waren. Want ze kwamen 's nachts. Ze kwamen voorrijden met een gerekwireerde auto, sloegen op de deur en namen de man die ze zochten mee. En de familie had niet eens de tijd om hun gezichten goed te zien, zo snel ging het in zijn werk, en bovendien in het donker.
Het waren hoofdzakelijk de jonge falangisten die de excessen pleegden. Geen analfabeten. Mensen uit de betere middenstand, de universitaire elite. Ze pleegden die excessen met de passieve toestemming van de militairen. De militairen waren in het begin een beetje verbijsterd en overompeld door wat er gebeurde. Ze hadden niet overal de hand in, die eerste dagen. Toen hadden de falangisten het voor het zeggen. Het waren er niet veel. Vijf à zeshonderd misschien, maar drie of vier maanden lang hadden ze het hele eiland in de ban van hun terreur. Vooral toen die Italiaan op het eiland kwam, de zogenaamde Graaf Rossi. Die man heeft een groep vrijwilligers van misschien maar 50 of 60 man georganiseerd. Dat waren de ergste fanatici. Allemaal Mallorquinen. De Dragonders van de Dood, noemden ze zich. Ze waren in het donkerblauw gekleed en hadden een doodshoofd op hun borst geborduurd. Rossi was de commandant van die groep. Ze hadden ook altijd een priester bij zich als ze op expeditie gingen. Die 50 à 60 man hebben hier de ergste terreur uitgeoefend. Zo kunnen heel kleine groepjes, minuscule minderheden, een grote meerderheid overheersen louter en alleen door de verlammende angst die van hun optreden uitgaat.
Iedereen leefde in angst in die tijd. Iedereen sloot 's nachts zijn deur af, wat normaal niet de gewoonte was hier. Trouwens meer een symbolische dan een praktische maatregel, want helpen deed het toch niet. Zelfs zij die niets te vrezen hadden waren bang. Ook bij ons thuis. Mijn vader sprak nooit over politiek. Hij was volslagen a-politiek, leefde alleen voor zijn muziek. Maar de angst was er toch, en niet zonder reden. Want ook mensen van rechts en centrum hebben ze vermoord. Mensen die voor March of de miljonair Roses gestemd hadden, en die dus beslist niet “rood”
| |
| |
waren.
Ik herinner me het geval van een vriend van ons. Hij was arts. Een paar maanden voor de 19e juli had hij eens twee arbeiders behandeld die bij een demonstratie op de Plaze Cort, voor het gemeentehuis, gewond waren geraakt. Uitsluitend en alleen om die reden hadden ze hem op de zwarte lijst gezet. Hij werd de eerste dag al opgehaald en later gefusilleerd.
Ze zeggen dat wij Mallorquinen zo'n zachtaardig volk zijn, maar dat is niet waar. Want er waren niet alleen de doders, maar ook de aanbrengers. Vooral in de dorpen, kleine besloten gemeenschappen waar iedereen elkaar kende, kwamen gevallen voor van sinds lang opgekropte haat en jarenlang broeiende vetes, en ineens, dank zij de fascistische opstand, zagen de mensen kans om straffeloos wraak te nemen door hun vijand bij de zuiveringscomité's aan te geven. Er waren er ook bij die zich op die manier van hun schuldeisers ontdeden, of om erfeniskwesties op te lossen, of alleen maar omdat ze zich er al jaren over ergerden dat hun buren nooit naar de mis gingen.
Zulke dingen maken indruk op je, als je ze als kind meemaakt. Het is makkelijk gezegd: je moet het vergeten. Maar het is onmogelijk, het te vergeten.
Iedereen heeft zich later met de Falange geidentificeerd. Je moest wel. Je moest leven. Om te kunnen werken, studeren, om niet in de gevangenis te komen, moest je wel je hand opsteken en de Romeinse groet brengen. Op school maakten we ook deel uit van de Nationale Beweging, van het Jeugdfront. We zongen de verplichte liederen, brachten de fascistengroet, etc. 's Morgens en 's avonds, op school, in de bioscoop, waar ook maar, moest iedereen de arm omhoog strekken en er waren mensen die toekeken of je het wel goed deed, stram en met de nodige geestdrift. Als er een parade van de Falange of het Leger langskwam en er waren mensen op straat die hun arm niet ophieven, werden ze als “Roden” in de gevangenis gezet.
Iedereen hier op Mallorca is, direkt of indirekt, gedwongen of vrijwillig, medeplichtig geweest. Onder anderen door te zwijgen. Maar wie sprak, werd gefusilleerd.
Ik heb een vriend gehad wiens vader gefusilleerd was. Op een dag vertelde hij me dat hij in de tram een vent gezien had die het horloge van zijn vader droeg. Ik vroeg hem: “Wat heb je gedaan?” “Niets,” zei hij. “Wat kun je doen?”
De repressie had een politiek en een religieus karakter. Onder de falangisten waren geboren moordenaars, die in normale omstandigheden waarschijnlijk niet hadden durven doden. Zelfs de militairen waren bang voor dit soort mensen. Zelfs de militairen durfden niet tegen hun excessen in verzet te komen. Als een of andere kolonel geprotesteerd had, zouden de falangisten gezegd hebben: die man is rood, of vrijmetselaar, en hij zou meteen gelikwideerd zijn. Maar er waren ook vrome katholieken onder de moordenaars, die heilig geloofden er goed aan te doen, te doden. De mentaliteit van de Middeleeuwen, de Inquisitie, de Kruistochten. De mens die in de mening verkeert dat hij, door te doden, de maatschappij een dienst bewijst; de mens die zichzelf als een wreker, een bevrijder ziet. Dit was een heilloze oorlog, een kruistocht. De man die roden gedood had, kon gerust zijn: zijn plaatsje in de hemel was verzekerd.
Na het einde van de tweede wereldoorlog werd de repressie wat minder rigoureus. Er werd niet meer zoveel gefusilleerd, het brengen van de fascistengroet was niet meer voor iedereen verplicht. Voor die tijd was er, ondanks de ideologische verschillen, een volledige identificatie tussen fascisme, falangisme en nazisme. Toen was een fanlangist nog trots als je hem fascist of nazi noemde. Na vijfenveertig ontkenden ze heftig, fascist of nazi te zijn, het was ineens geen “bon ton” meer. Ze waren bang geworden, panisch zelfs. Ze waren ervan overtuigd dat de overwinning op het fascisme en het nazisme ook het einde van het franquisme zou betekenen.
Wij, de niet-falangisten, hoopten allemaal op
| |
| |
een geallieerde landing. Ik kreeg via het Britse consulaat antifascistische propaganda en nieuwsbulletins, die ik in Palma ronddeelde. Dat was in een tijd waarin zelfs de encyclieken van de uiterst reactionaire paus Pius xii in Spanje verboden waren!
Ja, in die tijd waren de falangisten banger dan tijdens het sterven van Franco. In 1975 wisten ze dat het volk geen wapens had, en dat het leger gemobiliseerd was om hen te verdedigen Maar in de veertiger jaren liepen er nog grote groepen gewapende guerillas rond, maquis, en het Leger was verzwakt, en zelf waren ze gedemoraliseerd door de nederlaag van Italië en Duitsland. Ze waren doodsbang voor wraak en vergelding. Een geallieerde landing in die tijd zou het hele franquistische bolwerk snel ineen hebben doen storten.
Wij hoopten op die landing, we verwachtten het, zoals de mensen in Frankrijk en Holland op de invasie gewacht hadden. Hij kwam niet. Dat was het tweede verraad van Europa ten opzichte van Spanje. Het eerste was de noninterventie, die uiteindelijk de ineenstorting van de Republiek tot gevolg had.’
Meer bijzonderheden over de eerste weken van de repressie kunnen we vinden in het tweede deel van de in het Mallorquins verschenen Memoires van Francesc de B. Moll, een schrijver, uitgever en boekdrukker: Els altres cuaranta anys, (de volgende veertig jaren).
Moll schrijft: ‘Al op de eerste dag van de oorlog begon op Mallorca een hardnekkige vervolging van die elementen die als gevaarlijk beschouwd werden omdat ze militanten van de linkse partijen geweest waren: allen - zowel republikeinen als socialisten en communisten - werden onder de gemeenschappelijke noemer “Roden” opgenomen, en allen werden meedogenloos vervolgd. Wanneer een rode gearresteerd werd, had hij verschillende alternatieven: als hij geluk had, werd hij alleen maar gevangen gezet, een gevangenschap die in elk geval gedurende de oorlog voor onbepaalde tijd was; de andere mogelijkheden waren: a)
| |
| |
gevangenschap met proces (krijgsraad), wat uit kon lopen op terechtstelling, veroordeling tot verscheidene jaren gevangenis of vrijspraak; b) gevangenis zonder proces maar waarbij hij later door niet-militaire elementen uit de gevangenis gehaald en in de berm van een of andere weg gefusilleerd werd; c) onmiddellijke executie zonder dat men zelfs maar de moeite nam om de veronderstelde rode eerst gevangen te zetten. Dat laatste procédé was het meest geschikt om persoonlijke wraaknemingen uit te voeren, om, door plaatsvervanging, lucratieve baantjes te verkrijgen of door welk ander motief ook dat niets met de ideologische verschillen te maken had.
In de stad werden de meeste politieke gevangenen in C'an Mir opgesloten, een groot magazijn op de plaats waar nu de bioscoop Augusta is. Omdat dat gebouw vroeger als opslagplaats voor houten balken (tablones, in het Mallorquins taulons) gebruikt was, zeiden de gevangenen die nog een beetje gevoel voor humor hadden dat ze in Hotel Tauló woonden. Uit die gevangenis zijn heel vaak gevangenen gehaald die later nooit meer teruggezien zijn. Voor de dames was er een speciale gevangenis ingericht: Can Salas, dichtbij de kerk Santa Creu. De officieren die als rood beschouwd werden, waren in verscheidene forten en op de bovenverdieping van het Missieklooster opgesloten.
De repressie zou nog enkele honderden slachtoffers meer tot gevolg gehad hebben als er een paar dagen voor het uitbreken van de opstand niet een collectieve reis naar de Volksolympiade in Barcelona georganiseerd was. Met dat schip voeren heel wat linkse figuren van Mallorca weg die daardoor in de republikeinse zone terecht kwamen en zo het vege lijf redden. Nog maanden daarna werd er op Mallorca over het stoomschip van de Olympiade gepraat - door minder ontwikkelde mensen sa Limpiada genoemd - , dat zo'n ongelofelijk geluk betekende voor degenen die er op scheep gingen, en zo'n pech voor degenen die hen daardoor niet konden vervolgen.
Van de linksen die erin geslaagd waren tijdig onder te duiken, wisten sommigen van Mallorca te ontkomen met behulp van “llauts”, kleine vissersschepen. De meesten daarvan gingen naar Menorca, waar de sergeants en de gewone soldaten hun “meerderen” gefusilleerd hadden en daardoor dat eiland voor de Republiek hadden weten te behouden. Door de strenge controle op zee en aan de kust was het lang niet eenvoudig om naar Mencora te ontkomen, laat staan naar nog verder afgelegen plaatsen, zoals Barcelona of Algiers.
(...)
Een van de grootste gevaren van die jaren was wel dat iedere kwaadwillige je als “rode” aan kon brengen. Een beetje onvoorzichtige uitlating, die als negatief ten opzichte van de roemrijke beweging opgevat kon worden, kon al een klacht tot gevolg hebben, waardoor het leven van de onvoorzichtige in gevaar kwam. Een voorbeeldje daarvan: toen de roden Teruel veroverden, zei iemand - ik weet niet meer hoe hij heette - in een café: “Met Teruel zijn we mooi klaar.” Iemand hoorde het en ging hem aanbrengen; hij kwam voor de krijgsraad en de openbare aanklager eiste de doodstraf. De verdediger, Joan Llabrés Bernal, vroeg mij of ik, als lid van de Spaanse Academie, een expertiseverklaring kon opstellen over de betekenis van die uitlating. Ik schreef een verklaring waarin ik uitlegde dat die zin hoogstwaarschijnlijk ironisch bedoeld was, om aan te duiden dat Teruel voor ons verloren was, precies zoals je vaak hoort zeggen: “Nou, daar zijn we mooi klaar mee” (om uit te drukken dat we ons in een penibele situatie bevinden) en meer van dergelijke zinnen. Mijn vriend Llabrés vertelde me later dat de openbare aanklager zijn eis ingetrokken had en dat de man er met een niet al te lange gevangenisstraf van af was gekomen.
Maar in andere gevallen hebben die aanbrengers ware tragedies veroorzaakt, zoals in het geval van een gezin in Soller, dat ervan beschuldigd was met bepaalde gebaren uiting aan zijn voldoening gegeven te hebben toen er re- | |
| |
publikeinse vliegtuigen overvlogen. Dat gezin werd ter dood veroordeeld en door het executiepeloton vrijwel in zijn geheel terechtgesteld.’ Vermoedelijk is dit hetzelfde gezin waar Bernanos in zijn Cimetières over spreekt.
Zelfs de vrouwelijke leden van het gezin werden doodgeschoten. Alleen de echtgenote, die de Amerikaanse nationaliteit bezat, werd met buitengewoon veel moeite en door tussenkomst van de consul gered.
Toen de bombardementen begonnen trok Frances de B. Moll met zijn gezin naar het dorp Alaró. Hierover schrijft hij:
‘Alaró was een erg politiek bewust dorp waar veel vijandschap tussen “rechtsen” en “linksen” heerste. De eerste dagen die we daar doorbrachten waren wel bijzonder onaangenaam door al de berichten over vervolging en geweld. Een jongen die als rood beschouwd werd, vluchtte de bergen in; een troep falangisten trok er op uit om hem te zoeken - of te “jagen” zoals ze dat noemden - en een van de “jagers” was een broer van de gevluchte. Aan het eind van het dorp, waar de weg de bergen in gaat, is een wijk die door de dorpelingen de wijk van “los d'Amunt” (die van boven) genoemd werd. Er woonden hoofdzakelijk linkse gezinnen. Ik heb mensen gezien die naar boven, naar die wijk stonden te kijken, en een van hen zei:
“Er zal heel wat bloed moeten vloeien door het straatje van los d'Amunt.”
Dat was natuurlijk iemand van rechts die dat zei, een heel goed christen in theorie, maar zonder ook maar de minste notie van wat echt christendom is.
De eerste zondag dat we in Alaró waren, zetten ze een stuk of wat tafels neer voor het gemeentehuis, alsof er een feestmaal gegeven werd. Ze sleepten er een aantal mannen en vrouwen met linkse ideeën naar toe en dwongen ze grote hoeveelheden wonderolie te drinken, terwijl drommen mannen en vrouwen “van rechts” er lachend en applaudisserend naar stonden te kijken.’
(Fragment uit een manuscript over franquistische terreur en repressie op Mallorca in 1936).
|
|