Portfolio Jacqueline de Jong
Door Max van Rooy
‘Ik voelde dat deze dromen van grote betekenis voor mij waren, maar toch konden ze mij niet over mijn gevoel van gedesoriënteerdheid heen helpen, integendeel, ik leefde als onder een innerlijke druk. Soms was die zo sterk, dat ik meende dat er een psychische stoornis gaande was. Tweemaal nam ik daarom mijn leven met alle bijzonderheden door, vooral de herinneringen uit mijn kindsheid, denkende dat er misschien iets in mijn verleden te vinden was dat voor deze stoornis aansprakelijk kon worden gesteld. Maar de terugblik leverde niets op, ik moest mijn onkunde bekennen. Toen zei ik tot mezelf: “Ik weet zo helemaal niets, dat ik nu maar eenvoudig ga doen wat me invalt.” Hiermee gaf ik mij bewust over aan de impulsen uit het onbewuste.’ (...)
‘Dit moment was een keerpunt in mijn lot. Na eindeloos weerstreven gaf ik mij gewonnen aan het denkbeeld dat ik spelen moest. Dit ging gepaard met een gevoel van berusting en een pijnlijke gewaarwording van vernedering, niets te kunnen doen dan spelen. Ik begon geschikte stenen te verzamelen, deels aan de oever van het meer, deels in het water en daarop ging ik bouwen: huisjes, een kasteel een heel dorp. Er ontbrak nog een kerk en dus maakte ik een vierkant gebouw met een zeshoekige trommel er bovenop en daarop een vierhoekige koepel. Bij een kerk behoort een altaar. Maar een zekere schroom weerhield mij, er een te bouwen.’
‘Verdiept in de vraag hoe ik mij van deze taak moest kwijten, wandelde ik op een dag als gewoonlijk langs het meer om in het oevergrind naar stenen te zoeken. Opeens zag ik een rode steen, een vierzijdige pyramide die door het rollen in het water en door de golfslag tot deze vorm was geslepen, louter een product van het toeval. Ik wist: dit is het altaar. Ik plaatste de steen midden onder de koepel en terwijl ik dat deed, viel de onderaardse fallus uit mijn kinderdroom mij in. Het verband gaf me een gevoel van bevrediging.’
Aldus C. G, Jung in Herinneringen dromen en gedachten (vertaling Agaath van Ree, uitgave Van Loghum Slaterus, Arnhem 1963). Het zijn overpeinzingen die, na het nuttigen van iets dergelijks als een halve fles Pouilly Famé, afkomstig kunnen zijn van de Amsterdamse beeldend kunstenares en colorist Jacqueline de Jong.
De schets die nu volgt, zal dit duidelijk maken. Haar dromen hebben alles met het dagelijks leven te maken: als een kind kan zij zich verheugen op een maaltijd met een oursin op het menu. Een exquis gericht dat even pervers, als onbeschrijfelijk lekker is. De lekkernij wordt uitgemaakt door de vaginale klieren van het beest en de kunstenares droomde daarvan, proevend, smakend en genietend, maar de stekels transformeerden zich tot fallische slangen, zodat haar de uiteindelijke toegang tot de inhoud werd versperd. Een verboden vrucht. Dit is het soort dromen dat zij huishoudelijk noemt en waardoor zij regelmatig wordt bezocht. En na een dergelijke ‘nachtmerrie’ is het verlangen en de opwinding nog groter: wat