Maatstaf. Jaargang 26(1978)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Cees Nooteboom Monologen Zij: De engel daalt over het weiland. Steeds diezelfde beelden: het zomerstof dat opwaait. De wintermist breekt. In de heldere blik van de engel staat mijn leven getekend. Hij schikt zijn vleugel. Ritselt met zijn veren. Ik tel zijn schaduw in de een leeuw. Hij: Heel even zag ik het schip. Een kleur van woestijnzand, vrouwen aan boord. Dan wordt alles gesloten. Ik bleef achter en wachtte. Zij zou hem wel niet herkennen, nu hij zo oud was. Goud en zilver om mij heen, zij zou mij niet herkennen. [pagina 35] [p. 35] Passage met aanwezigen A: Niets af. Geen vorm. Alleen maar wachten. Palmen, oevers, alles gezien. Niets gezien, alles begrepen. Niets begrepen. Geen vorm. Alleen maar wachten. B: De valkenier verlaat het bos. Op zijn vuist de valk, een wapen. Het paard draaft over de landweg. Geschreeuw in de herfstlucht. Wie ziet het? Wie hoort het? Wie doet het? C: Tijdperk van vragen, vergelijkingen. Geschreven op de bladen: niets. Geschreven in de lucht: niets. De kleur van dit blad is rood. D: Hij heeft iets gewogen. E: Het beeld ging voorbij. F: Zoals de lelie inslaapt in zijn hotel, de nacht voor de oorlog begint, terwijl de portier beneden de rekening schrijft. Zo worden jaren tijd. [pagina 36] [p. 36] Dat waren tijden ‘Ik heb U in de bergen ontmoet.’ ‘Ik ken U uit de vallei.’ ‘Toen er gezongen werd.’ ‘Een beek, met een linde.’ ‘Als het regende werd er altijd gezongen.’ ‘Rode lippen.’ ‘Mist, of rook van fabrieken.’ ‘Iedereen is het vergeten.’ ‘Ik kan het nog heel goed zien.’ ‘Vroeger, toen...’ ‘Ach, geschilderd over de foto's...’ ‘Het groen van de jager.’ ‘In vrolijke kleuren...’ ‘Het blauw van de zee.’ ‘Dat waren tijden.’ Vorige Volgende