dat ons in zijn poëzie bij alle virtuositeit soms hindert, is in het clair-obscur van zijn tekeningen vaak indrukwekkend en overtuigend. Wie de originelen wil zien kan zijn hart ophalen in het ‘Maison Victor Hugo’ op de Place des Vosges, het mooiste plein van Parijs, in de Marais. Het huis waar Hugo van 1830 tot 1848 woonde; thans zijn museum. De wanden hangen er vol mee. Het is overigens nog maar een keuze uit de ruim 350 tekeningen, die het museum Hugo bezit. De formaten zeer uiteenlopend, tussen de grootste (Le Burg à la Croix) van 125 cm breed bij 75 cm hoog, en de kleinste, op postzegelformaat: 1½ bij 1 cm.
Hugo was een groot colorist in zwart en wit. Evenals in zijn gedichten, waarin het wemelt van rijmen als: ombre, sombre, pénombre, - noir, soir, - mystère et lumière, is het in zijn tekeningen een wemeling van inktzwarte vlekken en witte plekken die er als bliksemstralen doorheenschieten. ‘Le Turner de la nuit’, heeft iemand hem eens genoemd en daarmee het tekengenie van Hugo in een paar woorden samengevat.
Er zijn heel wat schrijvers die uit liefhebberij getekend hebben, om zo te zeggen in de marge van hun manuscripten. Hun geschriften waren hoofdzaak en de reden van hun roem, hun tekeningen een (soms heel bijzondere) bijzaak. Hier te hooi en te gras een paar namen: Goethe (die meer dan 1100 tekeningen maakte), Clemens Brentano en zijn zuster Bettina, Chamisso, E.T.A. Hoffmann (ook als musicus en componist vermaard), Mörike, Kerner, Ringelnatz, Wilhelm Raabe, Else Lasker-Schüler, H.C. Andersen. In Engeland: Thackeray en Chesterton. Onder de Amerikanen: James Thurber. In Frankrijk: George Sand, Mérimée, Baudelaire, Paul Valéry. In Rusland: Poesjkin en Gogol (de slotscène van de Revisor!). In ons land, behalve Bilderdijk, ook zijn litteraire nazaat Hendrik de Vries, en Leo Vroman. Bij de componisten komt dit neventalent minder voor; de beste is Mendelssohn, die uitstekende aquarellen en reisschetsen maakte.
Deze ‘gelegenheidstekenaars’ moet men wel onderscheiden van de kunstenaars die een dubbeltalent hadden en zowel schrijver als schilder (of tekenaar) waren. Beide talenten van gelijke rang. Die hadden twee pijlen op hun boog, even lang en trefzeker: Wilhelm Busch, Rodolphe Töppfer, Dante Gabriel Rossetti, William Morris, Salomon Gessner, Max Beerbohm (zijn caricaturen!) en in ons land: Jan Luyken (die als etser zijn eigen dichtbundels illustreerde), Jacobus van Looy, Jan Wolkers. Op het grensgebied staan Adalbert Stifter en Gottfried Keller, die ook goede landschapschilders waren.
In de eerste categorie, schrijvers als ‘gelegenheidstekenaars’, is Victor Hugo ongetwijfeld de grootste en de meest originele.
Hij steekt er eigenlijk ver boven uit en hoort tot de belangrijke franse tekenaars. Een boek dat ‘le Dessin Français’ in zijn eeuw behandelt, mag hem niet overslaan. Voor hem geldt zeker niet, wat de schilder Peter von Cornelius over Goethe's tekeningen zei: ‘So können wir auch dichten.’ Het grafische oeuvre van Hugo is daarvoor 1e te goed en 2e te omvangrijk (meer dan 600 bladen) om als een vorm van tijdspassering te gelden, na de dagtaak van de dichter.
Waar het zijn tekeningen betrof was de houding van Hugo tweeslachtig, van het ene uiterste naar het andere. Soms beschouwde hij zich als een verhinderd genie, een groot kunstenaar, die, als hij geen dichter was geweest, een Rembrandt had kunnen zijn. Dan weer poseerde hij graag als een bescheiden amateur, die aan zijn tekentalent maar weinig waarde hechtte, zoals in een brief aan de uitgever Castel die het plan had er een boek over te publiceren: ‘Door het toeval zijn enige van mijn probeersels u onder ogen gekomen - probeersels, die ik in dromerige uren bijna onbewust met de inkt, die nog in mijn pen was overgebleven, gemaakt heb.’ Niettemin gaf hij aan Castel toestemming ze in houtgravure te laten reproduceren en er een album van te maken. Aan Baudelaire schreef hij in 1860: ‘Ik ben heel blij en heel trots over wat gij van de dingen zegt,