| |
| |
| |
Will Ogrinc Rome in dertig dagen
I
Roma, 10 september 1976
Hotel Milo
Beste Evert,
Nog geen week in Rome en toch al een brief, zul je wel zeggen. We zitten midden in het centrum, op nog geen vijf minuten afstand van de Santa Maria Maggiore en Stazione Termini. Freek is helemaal in z'n element.
Boven ons echtparen-ledikant prijkt een amechtig kijkende Madonna col Bambino in een groot horlogeglas met vergulde lijst. Het grote, vaalgrijze gebouw aan de overkant is voorzien van stukwerk, waarop de vergeelde krachttermen: Patria, Virtu, Onore, Liberta. In het hotel dat we geboekt hadden, kunnen we alleen voor het ontbijt terecht: voor de rest zit het propvol Duitsers. Volgens Freek zijn het de Wiener Sängerknaben incognito (kort geknipte koppies), of zo iets. ‘Zouden ze ook zo mooi kunnen zingen?’ vraagt hij, wanneer ze om nog meer brood, vlees enz. schreeuwen. Deze knapen hebben een meer dan gezonde honger, vindt Salvatore, de huisknecht; ze wedijveren met elkaar wie het meest kan schransen. De Italiaanse equivalent voor Wurst hebben ze gelukkig nog niet ontdekt.
We hoefden niet eens zelf voor vervangende slaapgelegenheid te zorgen; alles wordt hier voor je geregeld. We overnachten nu in een pension op de verdieping boven het hotel: de familie bestaat uit een bedillerige moeder met Beierse allures, een dikke, uitgezakte vader en twee putti van knapen. Verder zitten er wat louche gasten rond de teevee, die de hele dag aanstaat; onder hen een oudgediende uit Tripolitanië, die wat Engels kan brabbelen en je aankijkt alsof hij een slachtoffer voor zijn kromzwaard zoekt.
We eten meestal in een kleine trattoria hier in de straat, waar we vriendschap hebben gesloten met een goedogend Italiaantje van ongeveer 18 jaar, die de gasten van voedsel voorziet en met name voor het vrouwelijk schoon alles tevoorschijn haalt, wat hij in huis heeft. Na ons tweede bezoek waren we al intimi, hetgeen vooral tot uitdrukking komt in het elkaar toezwaaien als we er voorbij lopen, en knipoogjes geven als hij lastige klanten heeft. Zijn baas is een beer van een kerel, in de 50, met haar op de borst en een immense breuk, waardoor de buik z'n hele geslacht bedekt. Hij is zó sterk, dat hij gelijk alle stoelen omvergooit, wanneer hij een schoon kleed over een tafeltje wil uitspreiden. Onhandigheid kun je dat niet meer noemen.
De speurtocht naar afbeeldingen van St.-Sebastiaan is op gang gekomen: tot nu toe heb ik al tien nieuwe exemplaren op de dia geslingerd. Freek zorgt ervoor, dat we alle kerken en musea waar er een hangt, keurig afwerken. Ik heb ook een boek over deze miskende heilige gekocht. Miskend, maar niet in Rome; wist je, dat hij schutspatroon is van de Vigili Urbani (soort verkeerspolitie)?
De stad zuigt ontzettend. Rome beleven samen met Freek, is toch wel een verademing vergeleken bij mijn solitaire verkenning van vorig jaar. Ons beeld van het oude Rome wijzigt zich zo wat met de dag; het ligt er maar aan waar je op let.
Als je de Thermen van Caracalla bekijkt - het Colosseum is daarbij vergeleken een achtertuin vol keien -, dan kun je alleen maar blij zijn dat je niet in die tijd geleefd hebt: zoveel wreedheid straalt er uit die gebouwen, alleen indrukwekkend door de walgelijke bombast. Aan de andere kant getuigen bijvoorbeeld antiek-Ro- | |
| |
meinse fresko's in het Museo Nazionale Romano van een groot gevoel voor fijnzinnigheid. Wil je het oude Rome goed leren kennen, dan kun je niet volstaan met het Rome van bijvoorbeeld Livius en Cicero; het Rome van Catullus, Petronius en Martialis is minstens zo belangrijk.
Je moet natuurlijk wel bedenken, dat de christenen bijna alle gebouwen uit de oudheid ontmanteld hebben en met het materiaal ervan hun eigen, minstens even smakeloze (er zijn uitzonderingen!) tempels hebben opgesierd. Diezelfde christenen hebben bij de meeste antieke beelden de piemels afgehakt en vervangen door een vormeloos dot cement, omdat de fallus op de een of andere manier niet in hun kultus paste. Wat een opportunisten! De heidense beeldenverering verbieden ze, ze hakken er de geslachtsdelen van af, omdat ze niet bij machte zijn mensen zelf de geslachtsdelen af te snijden; maar christelijke beeldenverering wordt toegestaan, bevorderd en er wordt zelfs munt uit geslagen.
Geen wonder dat de huidige Romeinse mannen zo onder penisnijd gebukt gaan: waar je ook kijkt, overal staat wel iemand in z'n kruis te graaien. Misschien alleen maar om er de aandacht op te vestigen, dat hij geen levenloos beeld is, en heus wel wat ‘in huis heeft’; misschien ook om zich ervan te vergewissen, dat 't zaakje niet stiekum door iemand is afgesneden. Gelukkig zien de meeste Romeinen er tegenwoordig sensueel genoeg uit, vooral de jongens tussen de 10 en 20, en raakt de christelijke moraal een beetje op de achtergrond. De straat lijkt bevolkt door tot nieuw leven gewekte, klassieke skulpturen, parmantig rondwandelend in strakke jeans. Martialis wordt weer gelezen, en in praktijk gebracht! Met de hartelijke groeten van Freek,
Will.
| |
II
Roma, 17 september
Amice!
We zijn in tussen al vier keer van kamer verwisseld wegens omstandigheden (de Duitsers, die nu gelukkig vertrokken zijn). Maar tenslotte hebben we toch een stanza definitiva gevonden.
Ik kreeg een reproduktie van een schilderij van Guido Reni onder ogen: La Circoncisione, waarop de besnijdenis van Jezus in de tempel is afgebeeld. Maria houdt Jezus vast, een oude man die sterke gelijkenis met Anton Bruckner vertoont, hanteert het mesje. Natuurlijk staat er een menigte belangstellenden omheen en is er een aantal huppelende engeltjes te zien, waarvan er één een schoteltje omhoog heft, als wil hij zeggen: ‘Dat stukje vlees lust ik wel!’ Wat er verder met Jezus’ voorhuid is gebeurd, is niet precies bekend. J.H. Plumb vermeldt in zijn boek The Death of the Past, dat er in de middeleeuwen twaalf stuks van bestonden. Uiteraard genoten deze relikwieën grote verering. Ook de pauselijke basiliek, San Giovanni in Laterno, bezat een mooi exemplaar. Ik zie het vóór me: de paus als oude pedofiel de voorhuid van Jezus kussend. Voor mij geen relikwieënverering: je weet niet wat ze onder je neus douwen!
Vanochtend bezochten we de San Gregorio Magno. Je kunt de kerk zien liggen op de Monte Celio vanaf het Colosseum. Er stond een stel in wit en lichtblauw geklede nonnetjes te spelen op de trappen; in de ochtendnevels, die uit het dal opstegen, net een prerafaëlitisch tafereel. Bij een ander bezoek stonden dezelfde nonnetjes voor een mariabeeld in de tuin te zingen, om daarna lachend en stoeiend achter een hoge muur te verdwijnen. Er zat nu een bordje op de deur van de kerk: per piacere non gettar e il riso in chiesa! Ik vertaalde: ‘S.v.p. niet in de lach schieten in de kerk!’ Heel aannemelijk, temeer omdat de kerk gesloten bleef. Pas na herhaald lezen, viel de drukfout me op:
| |
| |
het moest natuurlijk gettare zijn. Dat gaf als uiteindelijke betekenis: ‘S.v.p. geen rijst de kerk in gooien!’: het bleek een trouwkerk te zijn. Het Anno Santo is voorbij, en overal zie je weer op kerken de opschriften, waarin gevraagd wordt om je vooral in overeenstemming met de sakrale sfeer van het gebouw te gedragen. Veel kerken zijn echter gesloten en blijven ook gesloten. In de Santi Quattro Coronati mocht ik, bij een vorig bezoek, van een nurkse non het zich daar bevindend schilderij van Sebastiaan niet fotograferen, omdat ik geen toestemming had van de Sopraintendanza ai Monumenti, die het gebouw in 1887 gerestaureerd had. Ook deze kerk bleef vandaag gesloten. ‘Misschien zijn die nonnen vieze dingen met mekaar aan 't doen, met kaarsen en zo’, opperde Freek. Inwendig vloekend verliet ik het terrein. Het doet dan goed om op affiches van de Partita di Lazio te lezen: Contra il Coneordato!
De Romeinen houden er toch wel een fijnzinnige humor op na: bij de Domus Aurea van Nero was in verschillende talen de mededeling aangeplakt: ‘Rondleiding elk uur’, en verder in het Engels: Maximum thirty persons, en in het Duits: Maximum zwanzig Personen. Ik heb nog nooit zo'n goede rondleiding gehad: de gids sprak geen woord en liep langzaam, met opgezette kraag, als Pietje de Dood vóór ons uit door de sombere, kille gangen.
Veel musea zijn gesloten, of in ieder geval niet toegankelijk voor publiek. Zogenaamd omdat men geen suppoosten kan vinden; waarschijnlijk is, dat het geld ontbreekt om suppoosten te betalen. In de Galleria Spada hing zelfs een bordje met een vriendelijk verzoek erop om de suppoosten een fooi te geven.
Naast de in het oog lopende politieke optochten, zoals die bij de dood van Mao, vallen vooral de uitingen van een onverholen fascisme op. Kleine borstbeelden van Mussolini kun je in elke goed gesorteerde souvenierwinkel kopen. Nieuwe edities van Mein Kampf (Il mio Combattimento) liggen voor 3000 lires in de supermarkt. Op de Monte Esquilino, in de ruïnes van de oude burcht van Trajanus, is tegenwoordig een jeugdhonk van de m.s.i. gevestigd. Veel gebouwen, vooral in de buurt van het Mausoleum van Augustus, dragen nog fascistoïde inscripties. Op de Banco Nazionale del Lavoro staat te lezen: Il populo Italiano è il populo immortale che trova sempre una primavera, per le sue speranze, per la sua passione, per la sua grandezza. Meer dan in Nederland zijn gebouwen beklad met leuzen waarmee links en rechts elkaar om de oren slaan.
De boekhandels die we bezocht hebben, verkopen voornamelijk ‘socialistische’ lektuur, literatuur over vrouwenemancipatie, kunstboeken en misdaadromans. Tevergeefs hebben we gezocht naar boeken die blijk geven van een echte Sexwelle in Italië. Men loopt hier nog jaren achter en is net aan Wilhelm Reich toe. Wel opvallend is het grote aanbod van poëzie in de winkels en zelfs aan de straatkiosken. Dat variëert dan van Italiaanse originelen tot buitenlandse originelen met vertaling in het Italiaans ernaast.
Ik probeer me net door William Butler Yeats' Rosa Alchemica heen te worstelen, in het Italiaans. Dat valt niet mee, vooral niet als je de charme van het zitten op terrasjes ontdekt hebt. 's Avonds zitten we veel aan de Fontana di Trevi en de Piazza d'Espagna, voornamelijk om het rare volk dat er komt. Overdag zitten we liever beneden aan de straat, bij mevrouw Rossi, die zo heerlijk zwoel kan kijken als ze de konsumpties voor je neerzet. Dit is een echte volkswijk; de mensen zijn er duidelijk anders dan rond de Piazza del Populo en de Spaanse Trappen. Daar leven voornamelijk immigranten. Vorige zondag werd ik 's avonds aan de Piazza d'Espagna door een opzichtig opgeschilderde dame van in de 50, nog betiteld met il gigolo di Olanda. Na eerst beaamd te hebben, dat haar amico inderdaad bello was, moesten we assistentie verlenen bij het ompraten van die kerel: zíj wou met hem naar het hoger gelegen park, de Villa Borghese; híj was wel een schaap, maar niet gek. Ik prefereer tenslotte ook het bed boven de bosjes.
| |
| |
Praten gaat me hier makkelijker af dan in Nederland. Je raakt sneller emotioneel betrokken bij een gesprek. In ieder geval kun je sneller intiem worden en hoef je je niet te beperken tot het meelullen over boeken, films, auto's, voetbal en politiek. Op het terras van mevrouw Rossi had ik een leuke ontmoeting. Ik zat te lezen in Gregorio IX van Salvatore Sibilia; de Romeinse jongen aan het tafeltje tegenover me, die zich al een tijdje had zitten volgieten, wankelde naar mijn tafeltje toe en nodigde me uit iets met hem te drinken. Hij was bedroefd, zei hij. Liefdesverdriet! Toen ik naar de oorzaak vroeg, zei hij, dat hij zó bedroefd was, dat hij verder niets meer onder woorden kon brengen, dat moest ik toch begrijpen! Toen verviel hij in gemijmer. Ik zag wel, dat zijn ooghoeken nat waren, maar mijn Italiaans was niet toereikend om hier voldoende te kunnen troosten.
Gisteravond in de bus, terug naar ons hotel, mochten we een paar Romeinse lustknapen aanschouwen, op weg naar hun arbeidsterrein. Ze gedroegen zich nogal nichterig in hun konijnepakjes. Maar de schandknapen die ik daarna in de ondergrondse gewelven van Termini heb gezien, waren erg mooi, is geil, en helemaal niet zo hoerig als die in Nederland. De vrouwelijke prostituees staan hier echter gewoon tot op de stoep, of beter gezegd, ze zitten op de geparkeerde auto's. Vooral op avonden waarop het kantoortje van de paardenloterij geopend is.
Tenslotte nog een pittoresk moment, voor jou ter inspiratie. Zondag luierend doorgebracht in de Villa Borghese. Zon en dauw. Een dikke moeder sjokt achter een kinderwagen aan, een slingerpaadje op en af; wel een uur lang. De mythe van Sisyphus in praktijk gebracht.
De groeten aan je vrouw, aan César en de kleine Annabel,
Will.
| |
III
Roma, 24 september 1976
Hotel Milo
Beste Evert,
De jacht op afbeeldingen van St.-Sebastiaan begint pathologische vormen aan te nemen. Ik heb een zaak ontdekt, die me van elke gewenste afbeelding een foto kan leveren. Ik heb er even gesnuffeld, daarna gelijk aan de juffrouw opdracht gegeven om alle afbeeldingen van Sebastiaan, die ze in huis heeft, te verzamelen. Volgende week kan ik er dan mijn keuze doen. Met Freek heb ik een bezoek gebracht aan de Campo Santo Teutonico, een van de weinige overblijfselen van het Heilige Roomse Rijk, als een enklave in Vatikaanstad gelegen. Onze Schaepman ligt er begraven, wat Oostenrijkse adel en een van de prinsen van Sayn-Wittgenstein, familie van Franz Liszt, dacht ik. Bij het graf van onze minister Regout moest ik me vermannen om niet toe te geven aan een hevige drang om op het graf te wateren: dat ligt daar maar ongegeneerd dood te zijn, alsof hij nooit van zedelijkheidswetgeving en kinderarbeid gehoord heeft. Hij zou zich moeten schamen, de viezerik, tot het eind der tijden!
Freek maakt intussen jacht op pinguins. Hij heeft er zijn zinnen op gezet om op één foto een zwarte en een witte non te krijgen. Dat is tot nu toe, merkwaardig genoeg, niet gelukt. De stad stikt er toch van! Natuurlijk moest hij ook de Santa Maria in Cosmedin zien, toen ik erover vertelde. Daar huist de enige orde, voor zover mij bekend, die bestaat uit vrolijke nonnen, vrouwen die altíjd lachen en zelfs een praatje maken met de ‘hippies’ op de Spaanse Trappen. De weg erheen voerde langs het Circus Maximus. Daar is tegenwoordig de baan van Rome, de plek bij uitstek waar de ‘tegennatuurlijke liefde’ bedreven wordt. Natuurlijk verschilt deze plek niet wezenlijk van soortgelijke plaatsen in welke stad dan ook. Al geven de voetballertjes, die zich daar in de open lucht omkleden, er een extra dimensie aan.
| |
| |
Bij de Santa Maria aangekomen, bleken we een rijtje potentiële fans verzameld te hebben, ongeveer een man of tien. Binnen in de kerk werd de wierookgeur al gauw verdreven door de indringende parfumlucht, die deze heren op leeftijd vergezelde. In het bijbehorende souvenierstalletje heb ik een kaart gekocht, waarop de apostels Petrus en Andreas in innige omhelzing staan afgebeeld; een reproduktie van een geschenk van patriarch Athenagoras aan paus Paulus. Toen we de kerk inliepen, bleken onze fans gelukkig verdwenen te zijn.
Zondag, bij de Fontana di Trevi, hadden we haast een jongen van ongeveer 17 jaar versierd. Als er niet plotseling Nederlanders waren opgedoken, die zonodig een gesprek met ons moesten aanknopen, was het gegarandeerd gelukt. Toen we ze eindelijk hadden weggewerkt, was ons vogeltje gevlogen. Freek vond het erg spijtig: hij had zo graag een spontane Romeinse jongen eens echt helemaal bloot gezien.
Woensdag hebben we de omgeving van Rome verkend. Het was de bedoeling een gids te charteren om in de heuvels te gaan klimmen. In Sgurgola werden we opgevangen door de plaatselijke pastoor, een vurig mannetje met een babyface. Kennelijk was hij bang, dat we in de armen van de kommunisten zouden lopen, die veel belangstelling voor onze auto toonden. De huishoudster van de pastoor was opgetogen en zo waar nog kwieker dan hij zelf. Nadat ze een vreugdedansje had gemaakt met de plaatselijke dorpsjeugd, die in de pastorie liederen zat te oefenen voor het naderend wijnfeest, moest er voor ons gezongen worden.
Als dank hebben we toen, gezeten op de grond, Zie de maan schijnt door de bomen gezongen, het enige vaderlandse lied waar ook Freek de tekst van kende. Ik kan me zo voorstellen, dat de inwoners van Sgurgola nog generaties lang, wanneer ze Hollanders willen imiteren, op de grond zullen plaatsnemen en een dof gehuil uitstoten.
In de Villa Borghese had ik gisteren een pikante ontmoeting. Op het grasveld, dat normaliter tussen vier en vijf bezaaid ligt met vrijende paartjes, ontwaarde ik tussen de bomen door een knaapje van ongeveer 15 jaar, dat zich in gehurkte bouding zat af te trekken, terwijl her en der om hem heen - in het kader van de siësta - mannen een uiltje lagen te knappen. Daar had ik niet van terug! Ik moest er wel even voor gaan zitten; dat maak je tenslotte niet elke dag mee. Een tijdje later kwam hij bij me zitten, samen met een brutaal vriendje, dat - naar ik moeizaam uit hun verhaal kon opmaken - in een boom gezeten de daad aan zich had voltrokken. Ze spraken een dialekt, dat moeilijk te volgen was en voor mij meer op Turks dan Italiaans geleek; Romeins, naar ik vermoed. Ik bood ze een gauloise aan, den ze, dat ik een Fransman moest zijn. Kom die ze gretig oprookten. Daarbij veronderstelnou. Ik was een echte jongen van Jan de Witt. Maar ik denk niet, dat ze dat gesnept hebben. Na een paar keer Non capisco! van mijn kant, zijn ze tenslotte maar weer vertrokken. Ietwat dromerig verliet ik het park.
De groeten, ook van Freek,
Will.
| |
IV
Roma, 29 september 1976
Beste Evert,
Ons goedogend vriendje uit de trattoria aan de overkant is verdwenen. Misschien is hij ontslagen, of hij moest weer naar school. Hij is vervangen door een oudere jongen, minder sensueel en minder mooi. Behalve zijn billen! Als hij hoog in de kast naar de lepels en vorken reikt, gaat er door het hele lichaam een siddering, die tenslotte uitmondt in z'n billen. Met een schok realiseer je je dan, dat je iets moois mag aanschouwen. De billen van Fausto is intussen een gevleugeld woord geworden. Wanneer gebarentaal mij niet gepast lijkt, bedien ik me hier van een soort privé-esperanto,
| |
| |
bestaande uit Engels, Frans en Italiaans. Veel mensen brengt dat tot wanhoop. Mij geeft het 't gevoel, dat ik tenminste nog iets aan mijn moderne talen doe. Toch is het een opgave om 's morgens al meteen aan het ontbijt met Engelse en Franse volzinnen over de tafel te moeten smijten. De afgelopen dagen hebben we een paar keer samen met een Libanese handelsreiziger ontbeten. Enigszins geïrriteerd heeft hij me al een paar keer gevraagd welke taal ik nou eigenlijk spreek. Later draaide hij bij, en vroeg ons of we nog iets bijzonders beleefd hadden. We moesten hem teleurstellen: we waren niet beroofd, onze auto was niet gekraakt, we waren niet opgelicht, ons was niet de verkeerde weg gewezen, kortom geen bijzondere belevenissen. Not even sexual ones, probeerde hij nog, with girls... or with boys! Ik heb ontkennend geantwoord en de borrel, die hij voorstelde om op zijn kamer te gebruiken vriendelijk afgewezen.
We hebben Sacro Speco bij Subiaco nog aangedaan. De architektuur intrigeert me. Freek vind het nét de Efteling, en in feite heeft hij natuurlijk gelijk. Er is daar een grot waar een wit mandje in staat; fel spotlicht erop, verder niets. Er zal wel weer een verhaal achter zitten, maar het doet je in deze omgeving meteen denken aan het mandje van Roodkapje.
Aan de Fontana di Trevi kwamen we in gesprek met twee Romeinen: Sergio werkt in een bar en Piero studeert bouwkunde. Ik heb sigaretten voor hen gerold van eerlijke Hollandse shag. Al gauw konden we van de beleefdheden overstappen op meer wezenlijke dingen. Ik vroeg naar de reden van hun aanwezigheid op deze trekpleister. Sergio vertelde, dat ze hier kwamen om mensen te kijken, en daarna aarzelend - toen ik hem bemoedigend toelachte -, dat ze op oorlogspad waren, ofwel op de versiertoer.
Piero had ons intussen verlaten en was op de rand van het bassin naast twee vlasblonde meisjes gaan zitten. Vanaf onze plaats konden we zijn vorderingen gadeslaan: sigaretje vragen. Terwijl hij nota bene een vol pakje op
| |
| |
zak heeft! gierde Sergio. Daarna vertelde hij dat de jongere en mooiere Piero ook maar meteen voor hem op oorlogspad was, aangezien hij, Sergio, op zijn leeftijd niet meer zo attraktief was. Later kwam Piero boos bij ons zitten: Wat een kribbige, kille wijven! Mijn vermoeden werd bewaarheid: hij had kennis gemaakt met twee Nederlandse maagden. Piero zei, dat hij daar niet op te wachten zat, dat hij er zó tien aan elke hand kon krijgen, en als bewijs daarvoor spreidde hij een aantal brieven uit op de stenen. Uit Polen, Hongarije, Engeland... allemaal mijn vriendinnetjes. Freek kon hem geruststellen door te zeggen, dat niet alle meisjes in Nederland zo koel reageren op de avances van jongens. Hij vertelde, dat Nederland zelfs zo'n gezond instituut als ‘de naaktstranden’ kende. Toen hij had uitgelegd, wat dat precies was, raakten beiden in extase. Wat een ongekende mogelijkheden! Nou, ze zouden ons gauw eens in Nederland komen opzoeken. Dan moesten we toch zeker eens naar zo'n naaktstrand gaan.
Ik vroeg wat hen zo in buitenlandse meisjes aantrok. Daarvoor hadden ze een heel plausibele verklaring. ‘De meeste buitenlandse meisjes gebruiken de pil; de meeste Italiaanse niet, die willen gelijk een gezin stichten en veel bambini krijgen.’ Gevraagd naar de plaats van het slagveld, verklaarde Piero, dat hij op een studentenflat zat, waar Sergio ook altijd terecht kon, maar dat de Romeinen daarvoor normaliter waren aangewezen op hun auto. Elke Romein die buitenechtelijk wenst te paren, dient een auto tot zijn beschikking te hebben, hoe klein dan ook: ‘De auto is voor ons geen statussymbool, maar een primaire levensbehoefte.’ Ik herinnerde mij een pakkende passage in De hagel is gesmolten, waarin Willem van Maanen het kopulatiegedrag van de Romeinen in hun ‘kleine kamertjes van blik en glas’ beschrijft, in de nachtelijke Villa Borghese: ‘Na tientallen van die toneeltjes te hebben gadegeslagen krijg ik de indruk dat het niet de mensen maar de auto's zijn die daar paren; zachtjes schommelend en dan weer heftig schokkend, af en toe kleine piepgeluidjes makend...’
Ik vroeg, waarom dat zo massaal, groepsgewijs moest gebeuren, hele parkeerterreinen vol. Sergio zei, dat het vaak genoeg was voorgekomen, dat bad boys vrijende paartjes in alleenstaande auto's hadden overvallen, de jongen bewusteloos geslagen en het meisje misbruikt; dat er ook wel doden gevallen waren. ‘Daarom doet men het meestal op plekken, waar al andere auto's staan. Dat schrikt de bad boys af. Zo nodig kunnen andere mensen je te hulp komen.’ Capito?
Het laatste bezoek voert ons naar Rome's grootste begraafplaats, de Campo Verano. Daar zullen al die Romeinen een keer terecht komen. Het kerkhof beslaat een oppervlakte waar de Utrechtse binnenstad wel twee keer in kan. De entrée is groots, net de vestibule van een museum. Daarachter begint de kermis: het is zaterdagmiddag, de tijd waarop alle graven van verse bloemen en nieuwe lichtjes worden voorzien. Heel Rome is uitgetrokken om z'n overledenen te besproeien, aan te harken, op te poetsen en in 't nieuw te steken. Het negentiende-eeuwse gedeelte ligt er enigszins verlaten bij, zo ook de prachtige Art Nouveaukapelletjes verderop. Maar bij het columbarium is nog volop leven. In deze enorme, metershoge, stenen stellages worden urnen bewaard. Toch hebben deze magazijnkasten van de dood iets vrolijks: overal prijken geëmailleerde plakettes met verweerde foto's op het marmer, overal zie je bloemen, lichtjes, bonte versieringen. De bovenste schappen zijn alleen bereikbaar via een ladder die, als in een grote uitleenbibliotheek, via een rail heen en weer geschoven kan worden. Staande op de ladders zijn vrouwen bezig de laatste bloemen te rangschikken. De laatste lichtjes worden ontstoken. Afscheid nemen. Wie weet voor hoe lang. Je ziet de straten, de pleinen, waar je een maand lang mocht vertoeven; de vrolijke gezichten van de mensen in de straat waarvan je bent
| |
| |
gaan houden. Ik groet de tandeloze kaartenverkoper, die intussen weet, dat hij geen kaarten aan mij slijten kan, maar die toch weer een praatje komt maken. Ik bied hem een sigaret aan. Wanneer hij hoort, dat ik terugga naar Holland, móet ik drie felgekleurde kaarten van hem aannemen: Iets anders heb ik niet! Met tegenzin moet ik aan Utrecht denken: aan de mensen die altijd onderweg zijn, met een duidelijk doel voor ogen; die nooit eens stil zullen blijven staan om een praatje te maken. Ik zie de sjagrijnige gezichten en de neerwaartse blik van mensen die op zaterdagmiddag hun zware boodschappentas van de markt naar huis zeulen. Ik zal het amicale schouderklopje en het vriendelijk Permesso! bij het passeren in de overvolle bus, node missen; ik zal weer genoegen moeten nemen met de por in mijn zij en een blik vol haat.
De groeten,
Will.
|
|