Maatstaf. Jaargang 25(1977)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Rob Schouten Gedichten Ik dus Op school was ik geen al te vlotte prater, Er school in mij een introverte solipsist; Ik wist dat ik als enige iets werk'lijk wist En viste liefst in 't allerdiepste water. De medemens, voelde ik diep, was geen confrater Maar slechts een fabel, aan mij opgedist; Het levend wezen was aan mijn persoon verkwist. Zo werd ik bij mijn klas per ademtocht gehater, En die bestond wel niet - dat was geen punt - Maar 't filmpje was van een beroerde kwaliteit, Zwaar onvoldoende voor privé vermaaklijkheid. Ik heb mij toen het aangenamer beeld gegund Van U, geboeide lezer, aan wie ik mag berichten: U bent er niet, al leest U mijn gedichten. [pagina 49] [p. 49] Wat mij overkwam I De Helikon beklauterd, niet uit Inspiratie Maar gewoon eens vanuit Thespiae, lager gelegen, Met muzen in een bos, dat blank staat van de regen, Beestenweer en dus een grotere prestatie. Op de top een helikopter rijke, luie Yanken, Opgestegen in Hawaii-shirt; hun ruim miljoen Is echter niet bestand tegen de gril van dit seizoen, ‘Kijk daar, een arm student,’ zie ik ze kleumend denken. ‘We're waiting for the hoofbeat of that horse From our tourdescription,’ rilt één, ‘What's its name again?’ Pegasus, weet ik onmiddellijk, immers ik ken De Ouden op mijn duimpje en heb Gymnasium of course, En als ik eraan toevoeg, ‘Maar die is al ééuwen dood,’ drommen ze ontevreden en zeiknat terug naar de piloot. II 's Avonds weerom in Thespiae. De ware geest Komt mij moeizaam wiekend tegemoet gevlogen. Ik geef toe dat ik de arme lui heb voorgelogen Over de sterfdatum van hun verbeide beest. Zijn hoef hakt wakken naar mijn arsenaal. Hij leest De hele zaak in één ruk uit; Zieltogend Ziet hij mij vervolgens in de hoge ogen En hijgt uitgeblust: ‘Schrijf op, wees niet bevreesd!’ Dan zijgt hij, flauwtjes zuchtend, op mijn sponde Als iemand die zich voor zijn stervensuur geneert. Ik slacht hem traag en uit zijn verse wonden Vloeit de inkt voor wat hij, stervend, mij dikteert: - Zijn ogen breken en zijn ledematen worden slap - ‘Schouten, verberg mijn lichaam voor de wetenschap!’ [pagina 50] [p. 50] Majesteit 't Is middernacht en in de hof Kroelt de vorstin over de korst Met schaamteloos ontblote borst; En zij gebiedt der paladijnen lof. Tussen de weig'rende geraamtes Geniet zij van een potig adjudant Die zij met nagelschaar ontmant En leeg laat bloeden in haar schaamte. Wie hier zijn hond uitlaat heet een spion En wordt gehangen op de Grote Markt, Waar een onwijs gebarende monarch Hem minzaam toelacht vanaf zijn balkon. Achter des konings rug glijden lakeien Af en aan tussen haar dijen. Vroeger Lang geleden, maar wel na de oorlog - Want die ken ik slechts van horen zeuren -, Die tijd die heette toen het heden nog, Kon het navolgende oktaaf gebeuren: ‘De huizen klappertandden met hun deuren, In elke hoek zat een ontstellende Moloch Jongens van mijn leeftijd te verscheuren En aan mijn bed waakte een krom gedrocht. Sliep ik bij toeval in, dan kwamen de Harpijen Om elk tot bloedens toe met mij te vrijen En 's ochtends knaagde een enorme beverrat Aan alles wat ik op mijn lever had’, Omdat ik met het geld voor de collecte Mijn potje voor dichtbundels spekte. Vorige Volgende