Maatstaf. Jaargang 25
(1977)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
J.A. Versteeg Louis-Ferdinand Céline en de Nederlandse literaire kritiekIVan L.-F. Céline (1894-1961) worden de romans Voyage au bout de la nuit (1932) en Mort à credit (1936)Ga naar voetnoot* in literair opzicht als de belangrijkste beschouwd. Voyage, Céline's meesterstuk, is in vele talen vertaald. In Nederland zorgde J.A. Sandfort in 1934 voor een vertaling, onder de titel Reis naar het eind van de nacht, die werd ingeleid door P. Valkhoff.Ga naar eind(1). Behalve dat het scatologisch taalgebruik van Céline vaak wordt omzeild, doet de vertaling thans verouderd aan, al blijven wij het een leesbare overzetting van de tekst vinden. Een meer eigentijdse weergave is de in 1968 verschenen vertaling Reis naar het einde van de nachtGa naar eind(2), een voortreffelijk werkstuk van E.Y. Kummer die er dan ook de Martinus Nijhoffprijs voor kreeg. Dit keer ontbreekt een inleiding. Jammer, want maar al te vaak moet de lezer zich tevreden stellen met een, meest commerciële, flaptekst die soms nergens op slaat, terwijl voor een goed begrip, juist in dit geval, zowel werk als auteur toelichting behoeven. In 1966 verscheen in Podium het door C.N. Lijsen uit Mort vertaalde fragment ‘Antiquiteiten’Ga naar eind(3); Maatstaf publiceerde in 1969 een vertaling van één van de gesprekken die M. Hanrez in 1959 met Céline had.Ga naar eind(4). De belangrijkste bijdrage tot de kennis van Céline in Nederland is: Van de ene dood naar de andereGa naar eind(5), een door Kummer ingeleide en vertaalde bundel brieven, artikelen en polemieken. Hierin komen we o.a. een fragment uit Mort tegen en een selectie uit de pamfletten die Céline tot zo'n omstreden figuur maakten. Voor zover ons bekend is, staat er een volledige vertaling van Mort op stapel. Bovendien bereidt Kummer een proefschrift voor, waarin hij vooral wil ingaan op de romantechnische aspecten van Céline's werk: ‘Ik vraag me af of je niet op de een of andere manier kunt aantonen, waarom het effect van deze roman (i.e. Voyage/Reis) nu zo groot is.’Ga naar eind(6).
Het verschijnen van Voyage was in Frankrijk een literaire gebeurtenis van de eerste orde, al liep het boek op het nippertje de belangrijkste Franse literaire onderscheiding, de Prix Goncourt 1932, mis. Zoals we hebben gezien verscheen het binnen twee jaar daarna in Nederlandse vertaling; er moet dus al meteen een zekere belangstelling hebben bestaan. Hoe die belangstelling zich in de loop der tijd heeft geuit en hoe Céline's werk door de Nederlandse literaire kritiek is beoordeeld en gewaardeerd, wordt hierna samengevat. We worden direct geconfronteerd met het controversiële van Céline's schrijverschap dat o.i. eerder gezocht moet worden in het feit dat de opvallende prestaties van een origineel kunstenaar meestal een hoop misverstanden oproepen, denk maar aan Karel Appel's ‘gooi- en smijtwerk’, dan aan de uitspraken van de auteur zelf die, zij het extreem en gevaarlijk, heel duidelijk passen in en samenhangen met zijn, in literatuur vertaald, wereld- | |
[pagina 46]
| |
beeld, zijn visie. Bij nadere bestudering van Voyage en Mort stuit men uiteraard reeds op de kiemen van wat later als zijn bijzonder agressief antisemitisme in de pamfletten aan de oppervlakte zou komen. Een opmerking van J.F. Vogelaar, die stelt dat ‘de kolossale romans en de schotschriften niet te rijmen zijn’Ga naar eind(7), is dan ook tamelijk onzinnig. Dat dit nu juist gezegd moet worden door iemand die zich bezighoudt met zg. materialistische literatuurtheorie maakt het er niet beter op. Of denkt Vogelaar soms dat Céline's antisemitisme uit de lucht is komen vallen? | |
IIValkhoff, die de vertaling van Voyage in zijn inleidingGa naar eind(1) rechtvaardigt, vindt het boek een ‘hallucinerende hellevaart’ en in tegenstelling tot de dan heersende romantraditie in Frankrijk ‘nieuw en origineel’. De lezer wordt volgens hem al na enkele bladzijden ‘meegevoerd door die ademloze vertelkunst in de faubourgtaal van Parijs, volkstaal met veel bargoens, met al die bonte rijkdom daarvan, de sappige ongebreidelde weeldrigheid, maar in de mond van een kunstenaar met wonderbaarlik uitdrukkingsvermogen’. We kennen uit andere boeken de ellenden die de mens kunnen teisteren, meent Valkhoff, ‘maar nooit werden ze met zulk een agressieve felheid weergegeven, nooit met zo'n bittere humor, nooit met zo'n nietsontziende directheid’. Hij noemt Céline ‘een waarachtig mens, als Multatuli, doch heftiger, stoutmoediger, pessimistischer’. Wat het openhartige taalgebruik betreft vergelijkt Valkhoff de auteur van Voyage met Rabelais ‘die dezelfde natuurlijke oprechtheid vertoont in het weergeven van (bv.) de fysieke verrichtingen van de mens’. Huber NoodtGa naar eind(8) denkt er in dezelfde tijd heel anders over. Hij vindt de eerste roman van Céline ‘of een sinister-gelukte mystificatie of het product van een ziek brein. De inleidende hoofdstukken overschrijden toch wel voortdurend de grenzen ener toelaatbare literatuur’, is zijn mening. ‘Deze universitair debiteert zijn levensgeschiedenis met de copia verborum van een slampamper uit de omgeving van het Parijse Oosterstation’. Wij vinden dit proza wel amusant, al kunnen we niet zeggen dat het van veel inzicht of begrip getuigt als Huber Noodt vervolgt: ‘De weergaloze verwording, de beestachtige ontaarding van het milieu wens ik niet te aanvaarden... De weerzinwekkende onwaardigheid van dit geschrijf maakt geen indruk meer’, en hij concludeert: ‘De samensteller van het boek heeft teveel willen aantonen, nl. dat oorlog en ziekte de elementen zijn van de nachtmerrie, die het leven heet... Céline verstikt onder de bergen mest, waar hij onvruchtbaar en makaber, met verbeten ijver in rondgraaft’. Uit bovenstaande meningen blijkt al meteen hoe uiteenlopend de reacties op het boek zijn: enerzijds onvoorwaardelijke overgave, anderzijds totale verguizing. Du PerronGa naar eind(9) die ook niets van Céline moet hebben, begrijpt niet ‘hoe een man van bij de veertig zoveel juveniele razernij in het spel kan brengen... tegen de mensheid en de wereld. Er is een soort Gratie van de Duivel nodig om het leven zo zwart te zien en er steeds maar over te praten, met het geborrel van een theepot die overkookt’, meent Du Perron. Hoewel het boek Voyage ‘een der machtigste temperamenten verraadt van al wat zich tegenwoordig op papier uitleeft,’ vindt hij het, met al zijn kwaliteiten, ‘onleesbaar’. Hier kan Du Perron zich misschien nog op zijn subjectiviteit beroepen, maar met een opmerking als ‘niets veroudert zo snel als het argot, niets slijt zo snel als overvloedig gebruikte krachttermen’ slaat hij de plank finaal mis. Nee, dan vindt Du Perron Malraux' Condition humaine ‘doeltreffender, want onvergelijkelijk intelligenter dan het hees en verwoed protest van Céline in Voyage’Ga naar eind(10). Zijn bewondering voor Malraux' heroïek kennende, is het begrijpelijk dat Du Perron iemand wiens uitgangspunten daar diametraal tegenover staan, met de nodige terughoudend- | |
[pagina 47]
| |
heid tegemoet zal treden. Toch begaat hij hier de onvergeeflijke fout, zijn persoonlijke voorkeur tot literaire maatstaf te verheffen.
In 1936 verschijnt Céline's tweede grote roman: Mort à crédit. Volgens Van LoonGa naar eind(11) toont dit boek opnieuw aan, dat Céline ‘iemand is die zijn talent misbruikt en in een blinde woede om zich heen slaat in de impasse, waar hij zich moedwillig in verwarde’. Wie het uit heeft ‘ziet er tegenaan als tegen een berg lillend leven die soms de vloed van een nacht op het strand spoelt, een vormloze vis’. Céline heeft het, zo meent Van Loon, ‘nog bonter willen maken dan in zijn eerste roman. Partijdigheid moet de geschiedenis redden. Ze keeg de vorm van een taal, die geen taal meer is of er nog niet aan toe is’. Van Loon besluit: ‘Het is geschreven in een delirium dat voor verve doorgaat, een getuigenis, zeker eerlijk, maar verstard tot een methode die Céline zelf meesleept’. Met Cola DebrotGa naar eind(12) ontmoeten we de eerste criticus die een wat objectiever oordeel over Céline's romans velt. Hij laat zich niet bij voorbaat afschrikken door het taalgebruik of het nihilisme dat uit de boeken zou blijken. Hij laat zich niet meeslepen door vooroordelen of een kleinburgerlijke moraal, al uit ook hij zijn bedenkingen. Evenals Du Perron zet Debrot de schrijvers Malraux en Céline naast elkaar en concludeert dan: ‘In tegenstelling met iemand als Malraux, die met de eisen des tijds rekening houdt en zich dan ook het meer militaire “dignité humaine” tot doel stelt, gaan Céline's verlangens uit naar de “épanouissement de l'âme”, een verlangen naar een levensgevoel buiten bemiddeling om van het intellect en zonder de beperkingen van de moraal. Deze drijfveer maakt’, volgens Debrot, ‘vele eigenaardigheden van Céline begrijpelijk’. Juist ‘om hun gruwelijke ernst en om hun onvoorwaardelijke appreciate van de niet-gemechaniseerde mens’ rekent Debrot Céline's geschriften tot de belangrijkste van zijn tijd. Teleurstellend is de verklaring die hij geeft voor Céline's antisemitisme, dat hij in een bespreking van Bagatelles pour un massacre (1937)Ga naar eind(13) afdoet met ‘de excentriciteit van een zich als maatstaf aller dingen opwerpend auteur’. Daarmee onderschatte Debrot in 1938 het gevaar van Céline's lasterpraat tijdens politieke ontwikkelingen die zich steeds meer toespitsten in een richting die met name voor de joden noodlottig zou worden. Hij is niet de enige die deze fout maakte. De eerste publicaties van Céline verschijnen in dezelfde periode als waarin het tijdschrift Forum een rol speelt. Over Céline vinden we slechts een kort commentaar van GreshoffGa naar eind(14), die zijn teleurstelling uitspreekt over het niet toekennen van de Prix Goncourt aan de auteur van Voyage. Ter Braak besluit na lezing van Céline's Hommage à Zola prompt, Voyage te kopenGa naar eind(15), naar aanleiding waarvan hij hem ‘een eerlijke en wanhopige slaaf’ noemtGa naar eind(16) en ‘een werkelijk cynicus die zich (om een uitdrukking van Nietzsche te gebruiken) op zijn eigen boeken wentelt als op een mesthoop’.Ga naar eind(17)
In 1950 verschijnen enkele reacties op het proces waarbij Céline zich voor zijn geschrijf en zijn houding in de oorlog moest verantwoorden. Daarna is het in Nederland een aantal jaren even stil rond Céline als in Frankrijk waar hij vrijwel wordt doodgezwegen. Maar in 1957 komt hij weer in de belangstelling. Voyage en Mort zijn inmiddels door een jongere generatie ontdekt; bovendien verschijnt in dat jaar zijn eerste belangrijke roman van na de oorlog: D'un château l'autre. De anders zo publiciteitsschuwe Céline staat zelfs enkele vraaggesprekken toe o.a. met l'Express. Raymond Brulez becommentarieert Céline's nieuwste boek.Ga naar eind(18). Voyage noemt hij ‘het breviarium van het miserabilisme’, een ‘chaotisch en imponerend meesterwerk, een boek zonder wiens verschijnen noch Henry Miller, | |
[pagina 48]
| |
noch Sartre, noch Simenon, noch L.P. Boon wellicht ooit de literaire baan zouden hebben ontdekt, die zij sinds jaar en dag bewandelen’. Brulez vervolgt: ‘Aan Voyage werd de Prix Goncourt ontzegd, omdat door de lectuur van dit anarchistische boek de vreemdelingen een ongunstige indruk zouden krijgen van “I'éternelle France”. Het waren de gebruikelijke verwijten die men richt tot hen, die alle ideologieën en conventies afwijzen en een onwrikbaar individualisme huldigen’. Céline overdrijft wel, zegt Brulez, ‘maar hij weet drommels goed, dat pas bij de overdrijving de kunst begint’. In zijn nieuwste boek blijft Céline volgens Brulez in de ogen van de lezer even persoonlijk als zijn levensvisie. De gebeurtenissen in D'un château l'autre worden verteld met een ‘verve, zoals geen andere hedendaagse schrijver er één bezit, met een stortvloed van woorden, de ene slijkerig, de andere fonkelend als goud, een stijl gepunctueerd door tientallen uitroeptekens per pagina, een stijl, zo krachtig, zo subtiel en doeltreffend als, vóór Céline, alleen Voltaire er één heeft geschreven’. De krachtige gevoelsstroom van de schrijver Céline, die het lezen van zijn romans tot zo'n meeslepend gebeuren maakt, moet volgens DeSmetGa naar eind(19) ontsproten zijn aan waarachtige gevoelens. ‘Het verlangen naar een beter en schoner wereld was bij Céline echt,’ zegt hij, en stond in verband met ‘zijn verlangen naar vrede, rust, sociale rechtvaardigheid. Wie zo bewogen schrijft is geen egoïst’, meent DeSmet, ‘maar op het moment dat hij schrijft ten volle oprecht en geeft zich volledig naakt, zonder terughoudendheid’. Wat de beschouwing van DeSmet interessant maakt, is het verband dat hij legt tussen thematiek en taalgebruik enerzijds en de maatschappelijke relevantie van Céline's problematiek anderzijds. Het in 1963 verschenen Cahier de l'Herne I, geheel gewijd aan Céline, geeft opnieuw enkele critici stof tot commentaar. J.E. Kool-SmitGa naar eind(20) noemt hem verwant met Brueghel, schilder van ‘het groteske dat grenst aan de dood’. Zijn requisitoir vindt ze verpletterend, zó ‘dat men tegen wil en dank wordt meegesleept’, al kan ze de vele tegenstellingen in zijn werk niet verklaren en vindt ze Céline vaak ongenuanceerd. S. Hertog, die hetzelfde Cahier bespreektGa naar eind(21) is minder algemeen. Hij is het meteen al oneens met RabiGa naar eind(22), een Frans criticus die vond dat Voyage en Mort behouden mochten blijven, maar dat ‘de rest de vuilnisbak in kon’. In D'un château l'autre en Nord komen volgens Hertog passages voor, die ‘tot de allergrootste behoren van wat de Europese literatuur heeft opgeleverd’. Zoals Proust ‘de decadentie van de adel en de haute bourgeoisie met een summum aan verfijning weergaf’, zo heeft Céline hetzelfde gedaan ‘wat betreft de tegenovergestelde klasse, met de daaraan verbonden instinctieve taal’, aldus Hertog. En of we Céline nu, mét hem, ‘de verwekker van het surrealisme als van het existentialisme’ moeten noemen, weten we niet, maar dat hij met zijn ‘consequente ontluistering van de maatschappelijke leugen’ schrijvers als Ionesco en Genet, en in het Nederlandse taalgebied Hermans, Reve, Boon e.a. heeft beïnvloed is zeker. Als reden waarom Céline zoveel haat en afgunst bij collega-schrijvers heeft verwekt, noemt Hertog het feit dat hij een nieuw taalprocédé vond; ‘brekend met de klassieke zinsvorming, heeft hij het emotionele van de spreektaal in het proza gebracht. Zijn proza is geen imitatie van de gesproken taal, maar een nieuw proza, waarvan de ritmiek, de muzikaliteit en de beeld- en woordvorming de meest frappante Céliniaanse elementen zijn. Zelfs het ademhalen van de stem heeft hij door zijn beroemde drie puntjes kunnen suggereren’. Hertog concludeert: ‘Door in ruime mate gebruik te maken van het Parijse onderwereldargot heeft Céline het vormelijke Frans nieuw leven ingeblazen’. De cirkel wordt tenslotte gesloten door KummerGa naar eind(23) bij wie we als het ware een synthese | |
[pagina 49]
| |
vinden van alle eerder naar voren gebrachte elementen die onderdeel van de discussies vormden. Kummer stelt allereerst, dat we de schrijver van de magistrale romans Voyage en Mort gescheiden moeten houden van de gevaarlijke racist Céline. Voyage is voor Kummer ‘de vernietigende analyse van onze kapitalistische wereld, waarvan Céline werkelijk niets heel heeft gelaten. Je zou het een aaneenschakeling kunnen noemen van de meest virulente pamfletten waarin de eenheid bepaald wordt door de toon, een intiem gesprek met de lezer over onze gore wereld door Robinson, die steeds weer opduikt en in feite Céline's alter-ego is, en vooral door zijn reizen op zoek naar het “idéal esthétique” - de Amerikaanse vrouw - en naar het diepste innerlijk van de mens’. Kummer vervolgt: ‘Céline ontmaskert de geheimen waarmee mensen ongestraft dingen kunnen doen, die ze blijvend met schuldgevoelens doen blijven rondlopen’. Voyage is ‘niet alleen het geniale gekanker van een lower-middle-classer, het is de meest ontroerende roman van een bijna pathologisch onzeker mens, die van alles en nog wat met de koevoet wil openbreken, om aan te tonen dat het achter de opgeblazenheid en aanstellerij of zelfs het schijnbaar normale, een onvoorstelbare troep is, of een afschuwelijke leegte’. Céline heeft volgens Kummer ‘een stijl vol volkse wendingen en uitdrukkingen. Hij heeft een directer, gevoeliger en intiemer Frans willen scheppen om de toon en de inhoud van Bardamu's biecht overtuigd te maken’. De latere romans vindt Kummer slechts een zwakke nagalm van de twee voor-oorlogse: ‘de bezetenheid is verdwenen, en dit manco kan zelfs de stijl niet wegwerken’.Ga naar eind(24). | |
IIIDe Nederlandse literaire kritiek heeft tot nu toe geen nieuwe, opzienbarende gezichtspunten toegevoegd aan de over Céline in omloop zijnde meningen. In de Nederlandse reacties op zijn werk komen bepaalde punten steeds terug. Een aantal critici verwijt hem bv. zijn cynisme, zijn allesoverheersende pessimisme. Hiermee doet Céline volgens hen de waarheid voortdurend geweld aan. W.F. Hermans daarentegen vindt het waarheidsgehalte van Voyage juist ‘zeldzaam hoog’ en noemt zichzelf aanzienlijk pessimistischer dan Céline.Ga naar eind(25). Soms moet men oppassen voor de ware bedoelingen van een criticus. Zo suggereert Bosschaerts met de titel van zijn artikel Bagatelles pour un massacre de juifs dat hij Céline's antisemitisme te lijf wil. In werkelijkheid blijkt hij heftig te keer te gaan tegen diens door hem als onesthetisch ervaren woord- en taalgebruik. Het artikel is dan ook vergeven van de ‘drek’.Ga naar eind(26). Tegenover de critici die menen dat de voortdurende opsommingen van menselijk leed en moreel verval, zoals Céline dat volgens hen doet, op den duur geloofwaardigheid verliezen, stelt R. Kousbroek: ‘Maar hoe is het mogelijk om ooit over iets anders te schrijven? De mogelijkheid om ergens “goed te zitten” kan alleen verkregen worden door zijn hart te verkopen, door mee te doen aan de grote huichelarij, kortom door het prijsgeven van zijn integriteit’.Ga naar eind(27). Het realisme in Céline's werk getuigt van partijdigheid, eenzijdigheid en bekrompenheid, menen sommige critici, maar anderen bewonderen hem juist om zijn oprechtheid, zijn onafhankelijkheid en zijn onvoorwaardelijke solidariteit met de sloeber, zoals dat uit de romans blijkt. Hoewel zijn invloed op een aantal na-oorlogse Nederlandse schrijvers onmiskenbaar is, moeten we constateren dat de wezenlijke bijdrage van Céline aan de vernieuwingen in de romankunst nauwelijks tot het grote publiek is doorgedrongen. Als we nagaan dat hij zich pas sinds het eind van de vijftiger jaren op een, steeds sterker groeiend aantal bewonderaars mag verheugen, kan het nog wel even duren, voordat zijn grootheid ook in Nederland in volle omgang zal zijn erkend. Dat in een sfeer van toenemende belangstelling ook | |
[pagina 50]
| |
pseudo-bewonderaars als L. Ferron en S. Janssen een kans krijgen is jammer, want door hun oppervlakkige leuterpraat bederven ze al bij voorbaat het klimaat voor een zinnige discussie. Ze bevestigen de vele misverstanden die er toch al over Céline bestaan, in plaats van ze eindelijk eens uit de weg te ruimen. Op Ferron's vraag: ‘Hoe groot is de schrijver Céline?’ hebben we dan ook maar één antwoord: léés hem eens!Ga naar eind(28). Wat de eigentijdse literatuur volgens Céline vooral miste, was de bezieling, gedreven door oprechte emoties. Hijzelf is zijn emoties nauwelijks de baas als hij de rotzooi in de wereld om zich heen ziet. Met de traditionele, vormelijke, verstarde woordkunst van zijn tijdgenoten kon hij in die situatie niet uit de voeten. Om zijn woede adequaat te kunnen uiten had hij een nieuwe taal nodig en hij zocht daarom naar nieuwe literaire vormen. Die vond hij o.a. in wat hij zijn ‘petit truc’ noemde: de emotie van de spreektaal overbrengen in het geschreven woord. Daarmee krijgt het proza van Céline die geladenheid, muzikaliteit en ritmiek. Hulpmiddelen om de overtuigingskracht van zijn betoog te vergroten zijn: de interpunctie, de zinsbouw, de vorming van nieuwe woorden en een ruime keuze van woorden en uitdrukkingen uit de volkstaal en het argot. Al deze vernieuwingen geven het proza van Céline zo'n revolutionair aanzien en lezing van zijn werk laat steeds een overrompelende indruk na. Zijn schrijfwijze is de literaire transcriptie van zijn eigen innerlijk. Céline's Frans levert hierdoor voor de gewone lezer veel moeilijkheden op, misschien zelfs voor de geoefende. De vertalingen van Sandfort en Kummer zijn dan ook een uitkomst. Maar hoewel Voyage door de vertalingen gemakkelijker toegankelijk is geworden voor de Nederlandse lezer, de meningsvorming over Céline is er niet wezenlijk door beinvloed. Daarvoor was nodig: enerzijds de nonsens die hij in de pamfletten meende te moeten debiteren, anderzijds, als gevolg van de oorlog, een verander(en)d normbesef en daarmee andere maatstaven om zijn werk te beoordelen. Na de oorlog is men geleidelijk anders gaan denken over de ethische en esthetische kanten van Céline's werk. De verschrikkingen van de oorlog hadden de tot dan toe algemeen geldende en voor waar aangenomen normen, waarden en prineipes, die de gewetensvolle mens bij zijn handelen op een verantwoorde manier richting zouden moeten geven, ernstig aangetast. Gezeten op de ruïnes van een failliete beschaving, een wier verworvenheden van nul en gener waarde waren gebleken, is de ontredderde, na-oorlogse mens begonnen zich te herbezinnen. De toegenomen stroom informatie over feiten uit het wereldgebeuren en de voortdurende discussies over de hiermee in verband staande politieke en maatschappelijke problemen en tegenstellingen hebben ons kritisch en wantrouwend gemaakt tegenover alles wat, in haar bestaande vorm, na analyse, bleek bij te dragen tot de verleugening van onze maatschappij. Traditionele opvattingen werden met relativerende argumenten tegemoetgetreden. Bij Céline vindt de huidige lezer een groot deel van dat wantrouwen, relativisme en scepticisme gerechtvaardigd. Het door Céline in zijn romans geschetste wereldbeeld, dat aanvankelijk als overdreven pessimistisch werd veroordeeld, blijkt in de actuele situatie op tal van punten overeenkomsten te vertonen met bestaande politieke en maatschappelijke wantoestanden: dezelfde wrede oorlogen, dezelfde sociale onrechtvaardigheid, in de Westerse, maar nog veel erger in de Derde wereld, dezelfde hypocrisie, dezelfde gewetenloosheid, om maar enkele voorbeelden te noemen die we het duidelijkst bij Céline terugvinden. Traditionele en conventionele criteria betreffende ethiek en esthetiek, voor zover ze op de beoordeling van literatuur betrekking hebben, zijn achterhaald en hebben vanuit een veranderd normbesef, plaatsgemaakt voor nieuwe. Daarmee is Céline duidelijker binnen ons gezichtsveld gekomen. Met de toenemende be- | |
[pagina 51]
| |
langstelling waarop zijn werk zich mag verheugen, erkent men tenslotte de actualiteit van zijn problematiek, in een verwoording die aan oorspronkelijkheid nog niets heeft ingeboet. |
|