Maatstaf. Jaargang 24
(1976)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Sal Santen De plaats van Henk Sneevliet in de geschiedenisAl tientallen jaren was het wachten op een biografie, die het gehele leven van Henk Sneevliet zou belichten. Een aanloop daartoe was genomen in het gedenkschrift ‘Voor Vrijheid en Socialisme’ (Max Perthus). Zelf had ik ‘Sneevliet, rebel’ geschreven, dat handelt over de jaren waarin ik ‘oom Henk’ persoonlijk heb gekend, en veeleer als inleiding dient tot de vóór zijn gewelddadige dood aan mijn vrouw Bep en mij gezonden afscheidsbrief. Tenslotte was er het onlangs verschenen boek van Fritjof Tichelman, dat weliswaar scherp is gedocumenteerd, maar te afstandelijk geschreven om Henk Sneevliet geheel recht te doen. Het in augustus bij de sun verschenen boek ‘Henk Sneevliet, revolutionair in Azië en Europa’ is niet alleen rijk gedocumenteerd, doch beschrijft ook de persoon Henk Sneevliet met een warmte, die soms naief, maar in de meeste gevallen ontroerend aandoet. Voor de ogen van de lezer herleeft de oude revolutionair in al zijn facetten, en dat waren er niet weinig. Max Perthus, de schrijver van het boek, was jarenlang partijgenoot van Henk Sneevliet. Als lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij (osp) fuseerde hij mee naar de Revolutionaire Socialistische Arbeiders Partij (rsap) (de samensmelting van osp en Sneevliets rsp), vertrok in 1936 naar Spanje om er in de gelederen van de poum te vechten, werd na de Meidagen in Barcelona, toen de arbeiders zich tegen de verstikking van de revolutie door Stalin verzetten en het onderspit dolven, door de gpoe gearresteerd, trad in hongerstaking, wist een briefje uit de cel te smokkelen om de Nederlandse ambassade te waarschuwen, wat hem zijn vrijheid en het verlies van zijn Nederlandse nationaliteit bezorgde. Toen de oorlog uitbrak bleef hij deel uitmaken van de rsap (het illegale Marx-Lenin-Luxemburg-front - mll), was lid van haar landelijke leiding en had het ongelofelijke geluk, enige maanden voor de arrestatie van Henk Sneevliet, Ab Menist, Willem Dolleman en de overige leden van de leiding (en hun vrouwen) te worden opgepakt om een betrekkelijke kleinigheid (het in het bezit hebben van de illegale krant ‘Spartacus’). Hij betrapte de hem verhorende sd-man op een stommiteit waardoor hij hem tot een ‘milde’ behandeling dwong, en wist zodoende op 13 april 1942 de dodendans te ontspringen. Korte tijd daarna vrijgekomen, stichtte hij met enige uit het mll-front afkomstige vrienden het Comité van Revolutionaire Marxisten, waarvan ik eveneens lid werd, en in de leiding enige jaren met Max Perthus heb samengewerkt. Niemand was beter geschikt voor het beschrijven van Henk Sneevliets leven dan Piet van 't Hart (‘Max Perthus’). Hij had een hartstocht voor documentatie en heeft tijd noch moeite gespaard om aan materiaal te komen. Helaas heeft hij de verschijning van zijn levenswerk niet mogen beleven, zodat Theo van Tijn in een waardig ten geleide ‘Piet van 't Hart - Max Perthus 1910-1975’ herdenkt. Het is vooral dankzij Perthus' boek mogelijk geworden, de persoon en plaats van Henk Sneevliet in de Nederlandse en internationale arbeidersbewe- | |
[pagina 49]
| |
ging beter te begrijpen en ik zal daartoe in deze bespreking dan ook een poging wagen. Henk Sneevliet, op 13 mei 1883 in Rotterdam geboren, had een verdrietige jeugd. Zijn moeder stierf vroeg. Toen zijn vader gevangenisbewaarder in Roermond werd, kon Henk het met zijn tweede moeder niet vinden en werd tenslotte door twee ongetrouwde tantes in Den Bosch opgevoed. Als hij zichzelf later graag ‘de zwerver’ noemde was het vooral de man, die zocht naar de warmte die hem in zijn vroege jeugd had verlaten. ‘Hij was een zeer intelligente jongen met een enorm doorzettingsvermogen,’ schrijft Perthus, en hij slaagde met glans voor de 5-jarige hbs, om - 17 jaar oud - bij Staatsspoor in dienst te treden. Deze stap zou beslissend worden voor zijn levensloop, omdat hij, vroeg toegetreden tot de sdap, waarvan hij in Zutphen nog voor het bereiken van de kiesgerechtigde leeftijd lid van de gemeenteraad zou worden, actief ging deelnemen aan het werk van de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel (n.v.), een bij het nvv aangesloten vakbond die na de mislukte staking van het spoorwegpersoneel in 1903 sterk in ledental was gedaald. In 1904 werd Henk Sneevliet in Zwolle aangesteld als adjunktkommies, werd er spoedig secretaris van de sdap, en trouwde in 1906 met Maartje Visser. Henriëtte Roland Holst, die hem in die jaren leerde kennen, schrijft daarover: ‘Wat een mooie avonden hebben we samen gehad, als ik van een vergadering of een cursus komende, bij hem en zijn vrouw logeerde. Tot diep in de nacht zaten we te praten, niet enkel over de problemen van de dag, maar ook over veel andere dingen: de toekomst van het socialisme, de ontvoogding der gekleurde rassen, de socialistische literatuur, die toen in Holland opkwam.’ In juli 1906 werd hij lid van het hoofdbestuur van de Nederlandsche Vereeniging, na in hetzelfde jaar het eerste gemeenteraadslid van de sdap in Zwolle te zijn geworden. In 1907 werd hij voorzitter van de partijafdeling en redacteur van het districtsweekblad De Sociaal-Democraat. Als lid van de marxistische Nieuwe Tijd-groep had hij de neerlandicus Dr. J.A.N. Knuttel leren kennen, een vriendschap die hem in 1907 zijn vrouw Maartje zou kosten. Evenmin als Henriëtte Roland Holst trad Henk Sneevliet tijdens de scheuring in 1909 uit de sdap. In hetzelfde jaar trouwde hij met Betsy Brouwer, een onderwijzeres, die in 1911 moeder zou worden van de tweeling Pim en Pam. In 1910 verhuisde hij met zijn gezin naar Utrecht, omdat hij bezoldigd bestuurder was geworden van de n.v., om in 1911 tot landelijk voorzitter te worden gekozen. Nog hetzelfde jaar brak een internationale staking van zeelieden uit, die verregaande consekwenties zou hebben. De door het itf gesteunde staking had ook zijn neerslag in de havens van Rotterdam (waar het nvv sterk was) en die van Amsterdam (met overwegende nas-invloed). Rotterdam eindigde op 11 juli met een overwinning, Amsterdam op 9 augustus met een nederlaag, mede door het gewelddadig optreden van de politie, waarover P.J. Troelstra in zijn Gedenkschriften schrijft: ‘Tegenover het geweld riep ik op tot de eenheid der arbeiders met buitensluiting van taktische geschillen gedurende den strijd.’ Dit was het punt waar alles om draaide, want een week na het uitbreken van de staking deed het nvv alleen voor eigen mensen een oproep tot financiële steun. Wibaut verdedigde in Het Weekblad een steunbeweging door de sdap ten gunste van alle stakende zeelieden zonder onderscheid van organisatie. De meerderheid van het partijbestuur besliste afwijzend, ofschoon de n.v. zich voor steun aan alle stakende zeelieden had uitgesproken. Op 7 november 1911 zond Troelstra aan Sneevliet n.a.v. zijn publikatie in De Nieuwe Tijd het volgende briefje:
‘Amice, zooeven las ik je artikel in de n.t., dat mij een waardevolle bijdrage was voor het | |
[pagina 50]
| |
vormen van een oordeel over de kwestie verhouding tot Ned. Vakverbond bij steunbewegingen, die 11 dezer in het p.b. aan de orde komt. Eén element ontbreekt in je beschouwing: de noodzakelijkheid om boven alles intact te laten wat er gegroeid is, de macht en eenheid der beide lichamen sdap en nvv. Dat hebben wij - 't andere moeten wij nog zien te krijgen. Geen breuk dus. 't nvv dus niet afstooten maar overtuigen.’
Het is zeker dat Henk Sneevliet in die periode niet alleen te rade is gegaan bij Henriëtte Roland Holst, zoals veelal wordt onderstreept, doch vooral bij Rosa Luxemburg, een feit dat Max Perthus is ontgaan, zoals ook Tichelman het negeerde. In hrh's Luxemburg-biografie, lezen we in een brief van augustus 1911 (waarschijnlijk na de afloop van de zeeliedenstaking geschreven):
‘Lieber Henriette, Gen. Sneevliet war mir ein lieber Gast nicht nur weil ich von ihm viel Interessantes erfahren habe, sondern auch weil er mir eine Nachricht von Dir gebracht hatte. (...) Nun höre ich: Dir persönlich gesundheitlich geht es grut. Du willst aber aus der sdap austreten. Das Erstere freut mich aufrichtig, das Letztere - nein! Du weisst ja, ich war stark dagegen, als Du damals in der Partei bliebst, als die Anderen gingen. Ich war und bin der Meinung, Ihr solltet alle zusammenstehen - drin oder draussen: eine Zersplitterung der Marxisten (nicht zu verwechseln mit Meinungsverschiedenheiten) ist fatal. Aber jetzt, wo Du aus der Partei heraus willst, möchte ich doch mit aller Macht daran hindern. Du willst, wie ich höre, nicht in die sdp eintreten. Ob dies Recht oder nicht ist, vermag ich nicht zu beurteilen. Genug, Du willst und kannst nicht in die sdp hinein. Aber dann bedeutet Dein Austritt aus der sdap einfach den Austritt aus der Sozial-demokr. Bewegung! Das darfst Du nicht, das darf Keiner von uns! Wir dürfen nicht ausserhalb der Organisation, ausser Kontakt mit Massen stehen. Die schlechteste Arbeiterpartei ist besser wie keine. Und die Zeiten können sich ja ändern. In ein paar Jahren kann eine stürmische Periode in Holl. oder in ganz Europa den opportunistischen Mist wegfegen. Aber auf diese Zeiten darf man nicht draussen warten, man muss den Kampf, mag er noch so steril scheinen, weiter führen - bis zum Äussersten. Du bist fertig, tot für die polit. Bewegung, wenn Du abseits stehst. Thu das nicht! Du hast auch gegen die Internationale Verpflichtungen. Bleib in Reih' und Glied, das ist unsere Pflicht, wir sind alle Soldaten. Ich warne Dich vor dem falschen Schritt! Deine Rosa.
De alles doordringende toon van de brief geldt het probleem van het lidmaatschap van de sdap, dat zonder enige twijfel door Henk Sneevliet met Rosa Luxemburg was besproken. Kon hij lid blijven nu de sdap de Amsterdamse stakers niet had ondersteund? Moest hij toetreden tot de marxistische sdp, de door Wijnkoop geleide partij waartegen hij, om diens sectarisme en onbegrip voor het werk in de massabeweging vele bezwaren had? Rosa Luxemburg was van mening, dat de marxisten, die bezwaren ten spijt, vereend hadden moeten blijven, doch gaf in elk geval de voorkeur aan het lidmaatschap van de sdap boven partijloosheid. Van belang is, dat Henk Sneevliet voorlopig lid bleef van de sdap. Eind 1911 verscherpte de tegenstelling tussen Henk Sneevliet en Troelstra evenwel. In zijn Kerstrede te Amsterdam gaf Troelstra antwoord aan Wijnkoop, die hem verweten had, dat leden van de sdap, werkzaam bij de hijsm (spoorwegen), geen aktieve steun verleenden bij het oprichten van afdelingen van de Nederlandsche Vereeniging. Troelstra antwoordde: ‘Dat leden der sdap niet meewerken tot oprichting eener afdeeling der Nederlandsche Vereeniging, zoolang het eenig gevolg daarvan zou zijn, dat zij | |
[pagina 51]
| |
werden ontslagen door de hijsm, acht ik verstandig.’ In het blad van zijn organisatie noemde Sneevliet deze passage ‘Een vrijspraak voor de hijsm-man, die het werken voor de vakvereeniging aan “de dommen” overlaat.’ Op 7 en 8 april werd te Leiden het kongres van de sdap gehouden. Mr. Mendels, Frank van der Goes e.a. ondersteunden het standpunt van Sneevliet, Troelstra nam een tussenpositie in, doch toen Jan Oudegeest dreigde, dat een aanvaarding van het standpunt van links een breuk tussen de sdap en het nvv zou kunnen veroorzaken, werd de zaak afgeschoven naar de bestaande kommissie van sdap en nvv. Henk Sneevliet bedankte daarop als lid van de sdap en trad toe tot de sdp. Troelstra schreef hem een brief:
‘Sneevliet, je staat tegenwoordig op een keerpunt in je leven. Je kunt trachten jezelf en anderen wijs te maken, dat de overgang naar de sdp voor de plaats die je inneemt geen betekenis heeft. Je moet beter weten. (...) Terug - zij het niet direkt naar de partij, waar een vakbondsbestuurder in hoort’. ‘Meer zal ik niet schrijven... de woorden van Troelstra wegen niet in de kringen, waar men je binnenhaalde. Maar ik zou geen rust hebben gehad, als ik dit woord niet had gesproken - een woord dat ik, als het in vruchtbare aarde mocht zijn gevallen, door openlijke steun en bijstand zou willen bezegelen. Je toegenegen Troelstra.’
Het lidmaatschap van de sdp verscherpte ook de tegenstellingen in de Nederlandsche Vereeniging, waar een typisch reformistische figuur als Moltmaker Sneevliets voornaamste tegenstander was. Op een nv-congres in Handwerkers Vriendenkring werden van alle kanten moties ingediend, die elk op hun beurt werden verworpen, zodat een pat-stelling was ontstaan. Sneevliet deelde mede, dat nu het kongres geen uitspraak had gedaan, hij zijn funkties zou neerleggen. Men kan zich 64 jaar later afvragen, of formeel gesproken die noodzaak aanwezig was, doch het was duidelijk dat de vakbeweging niet de plaats was om de tegenstellingen tussen sdap en spd uit te vechten. Bovendien kon Sneevliet moeilijk met mensen samenwerken als hij niet hun volle vertrouwen genoot. Om hem niet brodeloos te maken werd hij tot ambtenaar bij de bond aangesteld, doch toen hij zijn oppositie tegen Moltmaker voortzette, werd hij, met enige medestanders, als lid van de spoorwegbond geroyeerd. Het was een voor Henk Sneevliet uiterst grievende en onrechtvaardige maatregel, die de bureaucratisering van het nvv in sterke mate zou beïnvloeden, en daarmee de gang van zaken in de Nederlandse arbeidersbeweging. Het is mijn persoonlijke mening - Perthus schrijft daar niet over - dat dit royement beslissend heeft bijgedragen tot Henk Sneevliets latere houding tegenover het nvv, en zijn voorkeur voor het nas. Hij was te veel strijder om een dergelijk onrecht ook emotioneel te kunnen verwerken. Toegetreden tot de sdp, stelde Henk Sneevliet het herstel van de eenheid van sdap en spd aan de orde, zich daarbij baserend op de noodzaak van een hereniging van de marxistische linkervleugel, die ook in de sdap nog bestond. Dat hij zich daarbij liet leiden door de inzichten van Rosa Luxemburg, is duidelijk na het lezen van haar geciteerde brief aan Henriëtte Roland Holst. In november 1912 werd door de sdp-afdeling Hilversum op voorstel van Sneevliet een motie aangenomen, waarin werd aangedrongen op een buitengewoon congres ter bespreking van de politieke eenheid in de arbeidersbeweging. Het partijbestuur deelde evenwel in De Tribune van 7 december 1912 kortweg mee, het verzoek van de afdeling Hilversum af te wijzen, en geen grond voor eenheidsonderhandelingen aanwezig te achten. Omstreeks de jaarwisseling 1912-1913 verliet hij daarop de sdp. In een openbaar debat tussen Troelstra en Sneevliet op 19 januari 1912 in Plancius laaide het konflikt nog éénmaal op. Troelstra zei, dat hij in de jaren van samenwerking warme vriend- | |
[pagina 52]
| |
schap voor Sneevliet had gekregen. ‘Ik heb Sneevliets leiding met genoegen gezien. Ik heb groote verwachtingen op hem gebouwd,’ om hem tenslotte zijn overgang naar de sdp te verwijten. ‘Wij hebben nu mosterd na de maaltijd. Sneevliet is geen lid meer van die partij.’ Henk Sneevliet uitte in zijn antwoord de hoop, dat de sdap gelegenheid zou geven voor kritiek, zonder onmiddellijke diskwalifikatie. ‘Bij de sdp,’ zei hij echter, ‘nadert soms de kritiek het onwaarachtige, zij loopt gevaar een massa-aktie te gaan voeren van alleenstaande mensen.’ Tijdens dit debat had Henk Sneevliet het besluit al gevat, naar het toenmalige Nederlandsch-Indië te vertrekken, en daarop zinspelend onderstreepte hij: ‘Ik hoop, dat ik nog eens in de tropen den weg naar de beweging zal terugvinden.’ En nog voor hij vertrok, werd hij opnieuw lid van de sdap. Zijn besluit om naar Nederlandsch-Indië te gaan vond wellicht zijn oorsprong in zijn bezoek aan Rosa Luxemburg, die ten tijde van hun ontmoeting werkte aan haar grootste werk, ‘Die Akkumulation des Kapitals’, waarin zij - meer dan Karl Marx in Das Kapital - de wisselwerking bloot legde, de ‘ademhaling’ tussen het kapitalisme en de koloniale uitbuiting. Hiermee zijn wij aangeland bij het meest fascinerende deel van het boek van Perthus, de ‘Indische’ periode, die met Sneevliets vertrek half februari 1913 een aanvang nam. Spoedig na zijn aankomst op Java vond hij werk bij Het Soerabajaasch Handelsblad, maakte er kennis met Nederlandse sociaaldemocraten, doch ook met Raden Oemar Said Tjokroaminoto, de belangrijkste leider van de Sarekat Islam. Al spoedig kwam Sneevliet tot de overtuiging, dat zijn plaats niet was bij de burgerlijke krant, en trad op 1 juni 1913 in dienst als sekretaris van de Handelsvereeniging Semarang, wat hem de mogelijkheid bood zijn vrouw en twee jongens over te laten komen en zich naast zijn werkkring met meer kracht voor de socialistische beweging in te zetten. Toen Sneevliet in Semarang aankwam, richtte zijn aandacht zich in de eerste plaats op de vstp, de Vereeniging van Spoor- en Tramweg-personeel, waarvan het hoofdbestuur enkel uit Europeanen bestond, een toestand waarin - na Sneevliets interventie - spoedig verandering trad. Op 1 mei 1914 werd hij officieel redakteur van het vakbondsorgaan De Volharding en adviseur van het hoofdbestuur. Op zijn reizen over Java kwam Henk Sneevliet in aanraking met andere socialisten, die bereid waren mee te werken aan de vorming van een socialistische politieke organisatie. Op 9 mei 1914 kwamen in het Marinegebouw te Soerabaja, op initiatief van Henk Sneevliet een dertigtal socialisten bijeen voor de oprichting van de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging, de isdv. Kort daarna, de eerste wereldoorlog was juist uitgebroken, kwamen zijn vrouw Betsy en twee zoons in Soerabaja aan. Al spoedig bracht zijn kontakt met de nationalistische bewegingen, en zijn strijd tegen het komité Indië Weerbaar, dat zich voor de Nederlandse militaire belangen inspande, hem in conflict met zijn werkgever. In een brief aan een relatie in Australië schreef hij daarover: ‘Er is kans dat ik ondanks volle tevredenheid over mijn werk geen vernieuwing krijg zonder de schriftelijke belofte, dat ik mij van alle schriftelijke en mondelinge propaganda zal onthouden, een belofte, die ik nooit zou kunnen geven, omdat ik me voor immer voor zoo'n daad zou schamen. Bovendien gaan er herhaaldelijk stemmen op om mij te externeren, uit Indië te verwijderen.’ Op 18 maart 1917 kwamen in Nederlandsch-Indië de eerste telegrammen binnen over het uitbreken van de russische Februarirevolutie. Juichend maakte Henk Sneevliet er melding van in een artikel in het dagblad De Indiër en (in het maleis) in het dagblad Pertimbangan, de bevolking van Nederlandsch Indië vragend: ‘dringen de tonen der vreugdeklokken ook tot de steden en dessa's dezer landen door?’ om te besluiten met de woorden: | |
[pagina 53]
| |
‘Dan kan het niet anders of het volk van Java, van Indië, zal vinden, wat het Russische volk gevonden heeft: Zegepraal’. Op 12, 14 en 16 april werd Sneevliet door de officier van justitie, Mr. M.B. van Meeteren, verhoord voor zijn artikel Zegepraal. Te zelfder tijd eiste de Handelsvereeniging van hem opnieuw, dat hij zich in het openbaar van politiek zou onthouden, waarop Sneevliet antwoordde: ‘Het geven van een dergelijke verzekering wordt door mij als een immorele daad beschouwd, waartoe ik nimmer zal komen.’ Op 20 april 1917 werd hij prompt ontslagen. Intussen werd het optreden van de Politieke Inlichtingen Dienst (pid) tegen Sneevliet steeds opdringeriger. In Het Vrije Woord van 25 mei schreef hij daarover: ‘Wij achten het dan plicht van de Nederlandsche sociaal-democraten om nadrukkelijk te ageeren tegen deze spionnage-instelling’. Na het ontslag van Henk Sneevliet bij de Handelsvereeniging bood het hoofdbestuur van de vstp hem een functie aan in de vakorganisatie. In De Volharding van 5 juli schreef hij: ‘Berani karena benar, ik kon staan voor mijn beginselen, omdat ik voelde te staan voor een goede zaak’. Eens zou hij die woorden herhalen in zijn afscheidsbrief uit de dodencel in Amsterdam. Op 21 mei 1917 verzocht Mr. M.B. van Meeteren de Raad van Justitie in Semarang rechtsingang te verlenen tegen H.J.F.M. Sneevliet, met bevel tot inhechtenisneming. Sneevliet bleef in vrijheid, doch ontving op 9 augustus zijn dagvaarding. Op 20 november 1917 werd het proces tegen hem voor het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië geopend. De beschuldiging luidde:
1. ‘Het opwekken of bevorderen van gevoelens van vijandschap, haat of minachting tegen de regeering van Nederland en die van Nederlandsch-Indië.’ 2. ‘Het opzetten der bevolking tot het begaan van een misdrijf, nl. het plegen van een | |
[pagina 54]
| |
aanslag, die ten doel had de omstooting of verandering der regeering van Nederlandsch-Indië welke opzetting echter geen gevolgen heeft gehad.’
In zijn rekwisitoor besloot de officier van justitie met de woorden: ‘Zoo gaat hij door, oproerkraaiend, tweedracht zaaiend, niet waardeerend het goede, dat door de regeering wordt verricht.’ De eis luidde: negen maanden. In het proces, dat vier dagen duurde, sprak Sneevliet een negen uur durende verdedigingsrede uit. Hij hekelde de toestanden onder de bevolking (op Java bedroeg het analfabetisme onder de volwassenen 98½ percent). Hij wilde zo spoedig mogelijk de vrijheid en zelfstandigheid van de onderworpen bevolking, alleen mogelijk door de klasseorganisatie van proletariërs en arme boeren. ‘Ik ben mij pas in mijn Indische jaren volkomen bewust geworden, dat ik de opvattingen ben toegedaan van Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg, Franz Mehring e.a. in Duitschland, Lenin, Trotzky e.a. in Rusland, Gorter, Van Ravesteyn, Wijnkoop e.a. in Holland.’ Zijn verdedigingsrede, een klassiek voorbeeld van de verbinding tussen theoretisch inzicht en praktische agitatie, is in 1918 in boekvorm verschenen in ‘Het proces Sneevliet’, door A. Baars en H. Sneevliet, bevat 368 pp en is een historisch document. De tenlasteleggingen werden bewezen geacht, doch waren niet strafbaar. Mede onder invloed van het proces nam de radicalisatie onder het volk snel toe. Op 23 december 1917 demonstreerden 10.000 Indonesiërs voor de onteigening van de partikuliere landerijen. Tegelijkertijd ontwaakte het verzet onder de matrozen, die zich tot de isdv aangetrokken voelden. De sekretaris van de afdeling Soerabaja van de Bond van Minder Marine Personeel was aktief lid van de isdv. In Het Vrije Woord van 10 januari 1918 had hij de aandacht gevestigd op de strafgevangenis voor soldaten en matrozen te Tjimahi, waar middeleeuwse straffen werden toegepast, zoals krom- | |
[pagina 55]
| |
sluiten, provoost aan de kogel, op water en rijst, rietslagen op het blote lichaam. Wegens aansporing tot dienstweigering werd hij veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Intussen was Henk Sneevliet ook in hoger beroep vrijgesproken, en werd op 5 april te Semarang met gejuich door een duizendkoppige menigte begroet. In die tijd steeg het ledental van de Soldatenbond tot 3000 en in de honderdduizenden leden tellende Sarekat Islam versterkte zich de invloed van de revolutionaire socialisten. Tegelijkertijd bleef de pid Sneevliet achtervolgen, en werd hij met externering bedreigd. Op 18, 19 en 20 mei vergaderde het congres van de isdv te Semarang, waar een beginselprogram werd aangenomen, waarin:
‘De idsv stelt zich ten doel het proletariaat en de boeren in Indië, onafhankelijk van ras en godsdienst te organiseren in een onafhankelijke vereeniging, die den klassenstrijd in eigen land voert tegen een overheerschende kapitalistische klasse, daardoor de internationale strijd versterkt en tevens den eenig mogelijken strijd voert voor nationale bevrijding.’
Op 16 november schreef Henk Sneevliet in het isdv-blad een artikel, waarin hij zich richtte tot de soldaten van het Nederlandsch-Indische leger, en hen opriep zich niet te laten gebruiken tegen het volk. ‘Wie zijt gijzelf, die voor dit werk wordt gebruikt? Behoort gij tot de klasse der bevoorrechten?’ Twee dagen later ontving hij een bevel om op 20 november op het kantoor van resident Kern te verschijnen in verband met het voornemen hem te externeren. Op 27 november diende Sneevliet een verweerschrift daartegen in, later onder de titel Mijn Uitzetting als brochure verschenen. Op 5 december werd echter het definitieve besluit bekend gemaakt. Op 16 december kwam de politie hem halen. Telegrammen en brieven, ook van Indonesiërs die een blijvende rol zouden spelen in de revolutionaire beweging en die door Henk waren aangeworven, vergezelden zijn vertrek uit wat toen Nederlandsch-Indië heette. Bij zijn terugkeer in Nederland zou hij niet politiek dakloos zijn. In maart 1916 had hij het lidmaatschap van de sdap opgezegd en was toegetreden tot het Revolutionair Socialistisch Verbond, waarvan Henriëtte Roland Holst een der voornaamste leiders was. In mei 1916 was het rsv gefuseerd met de sdp, en zo kwam hij weer in de sdp terecht, waarvan zijn brief op 10 mei aan Van Ravesteyn getuigenis aflegt, en waarin hij pleit voor een ‘communistisch manifest voor de oosterse landen’. Op 30 januari 1919 alleen teruggekeerd in Nederland (vrouw en kinderen moesten op Java achterblijven), werd hem op 17 februari een indrukwekkende ontvangst bereid in de Diamantbeurs te Amsterdam, waar hij voor de inmiddels opgerichte Communistische Partij sprak. Na de vergadering ging hij naar Rotterdam om met Van Ravesteyn het optreden van de cph bij de Indische begroting voor te bereiden. Belangrijker was evenwel zijn hernieuwd contact met de vakbeweging. Sinds de oorlogsjaren had de spd/cph zich steeds meer op het nas georiënteerd en in november 1918 zelfs zijn voorkeur voor het nas uitgesproken. Terwijl Wijnkoop duidelijk liet blijken, Sneevliet in de leiding van de cph als een soort concurrent te vrezen, werd de laatste in de leiding van het nas gekozen. Zijn politiek werk richtte zich vooral op ‘Indische’ kontakten, onder wie Tan Malakka. Begin februari 1920 werd Sneevliet voor het nas nauw betrokken bij de grote staking van transportarbeiders, die enige maanden duurde. Toen zich een mogelijkheid van fusie tussen nas en nvv voordeed, was zijn standpunt: ‘Eenheid accoord! Eenheid onmiddellijk! Doch met aanvaarding van de strijdmethoden van de revolutionaire vakbeweging.’ Ofschoon Max Perthus die conclusie niet trekt, was het duidelijk dat een dergelijk standpunt Sneevliet van de massabeweging in Nederland moest vervreemden, omdat een | |
[pagina 56]
| |
vakbond nu eenmaal geen politieke partij is en als vertegenwoordigster van de brede lagen der arbeidersklasse slechts in uitzonderlijke omstandigheden tot een revolutionair standpunt komt. In juni 1920 vertrok Henk Sneevliet als vertegenwoordiger van de Partai Kommunis Indonesia (pki), verborgen in het ruim van een schip en met een baard vermomd, zoals hij mij eens heeft verteld, naar de Sowjet-Unie om deel te nemen aan het Tweede Wereldcongres van de Communistische Internationale, onder de schuilnaam Maring. Het agendapunt, waar hij het meest bij betrokken was, waren de stellingen van Lenin over het nationale en koloniale vraagstuk, terwijl Lenin voorzitter en Sneevliet secretaris werden van een speciale commissie over deze kwestie, Sneevliet werd ook in het ekki (Internationaal Executief Comité der Comm. Int.) gekozen. Hoezeer hij als motor optrad blijkt uit zijn uitspraken: ‘In my opinion, there is no question on our agenda of such great importance for the future development of the world revolution as the national and colonial question’, en verder: ‘I give these few facts here simply because I have the impression that with a few exceptions, this Congress of the Third International has not thoroughly grasped either the great importance of the Eastern question...’ (ontleend aan: H.C. d'Encausse en S.R. Schram: Marxism and Asia). Voor het ekki werd Maring benoemd tot vertegenwoordiger van de Communistische Internationale voor het Verre Oosten, woonde in september in Bakoe het congres van de Volkeren van het Oosten bij, keerde terug naar Nederland, om op 18 april 1921 aan boord van de Acquila naar China te vertrekken, waar hij op 6 juni aankwam. Er is alle reden aan te nemen dat hij aanwezig was bij de oprichting in Sjanghai van de Chinese Communistische Partij een maand later, al heeft Max Perthus daarover geen zekerheid kunnen verkrijgen. Uit eigen ervaring, in de Vierde Internationale, weet ik, dat congressen werden belegd niet vóór doch na aankomst en in tegenwoordigheid van de internationale vertegenwoordiger. Eens zullen de bewijzen daarvoor zeker op tafel komen. Het is, terwille van de lengte van deze bespreking, niet mijn bedoeling, Max Perthus' uitvoerige beschrijving van Henk Sneevliet's zwerftochten door China, zijn drie bezoeken aan Dr Soen Jat Sen, zijn contacten met de Koreaanse, Indiase en Japanse communistische beweging, te bespreken. Belangrijker voor de lezer is de vraag, welke invloed Maring heeft gehad op de ontwikkeling van de Chinese Communistische Partij. Op grond van zijn ervaringen in Nederlandsch-Indië met de Sarekat Islam, waaruit vele leden voor de toekomstige Communistische Partij waren gerecruteerd, stelde hij de Chinese communisten voor, bij handhaving van de eigen partij, tot de nationalistische Kwo Min Tang toe te treden. Dit standpunt verdedigde hij op zitting van het ekki op 17 en 18 juli 1922. Daartoe in Moskou aanwezig, leerde hij een jonge joodse communiste uit de Oekraine, Sima Lowowna Zolkowskaja kennen. Hij was vervreemd van zijn nog op Java verblijvende vrouw Betsy, trouwde in 1924 officieel met Sima, van wie hij ook het dochtertje Sima zou krijgen. Terug evenwel naar China. Zich aansluitend bij de algemeen daarover heersende opvatting, stelt Max Perthus ten onrechte, dat er ‘Tussen Sneevliet en Trotsky verschil van mening was over toetreding van de chinese communisten tot de Kwomintang’, en verder: ‘Trotsky was altijd tegen de intreding van de chinese communisten in de Kwomintang geweest.’ De feiten spreken een andere taal. Ter gelegenheid van het driejarig bestaan van de Communistische Universiteit van de Werkers van het Oosten, te Moskou, zei Leo Trotzky in een rede tot de studenten in 1924 onder meer:
‘The struggle for the liberation of China - the ideology of Sun Yat Sen - is a democratic struggle with a progressive ideology, but bourgeois nevertheless. We approve of Communist | |
[pagina 57]
| |
support to the Kuomintang Party in China, which we are endeavoring to revolutionize. This is inevitable (onderstreept door mij, S.) (The Age of Permanent Revol.).
‘This is inevitable,’ dat wil zeggen Trotzky baseerde zich zowel op de zwakte van de Communistische Partij van China als op de bereikte resultaten. Over die resultaten schrijft Henk Sneevliet in Klassenstrijd, jaargang 2 nr 2:
‘Wanneer wij ons herinneren in welke afgelegen plaatsen in het begin van 1923 wij te Peking en te Shanghai onze besprekingen hielden met kameraad Tsjen Toe Sioe en anderen, welke voorzorgsmaatregelen toen nog noodig waren, hoe weinig er nog van arbeidersorganisatie bestond, en wij denken ons in voor welke onoplosbare vraagstukken de Chineesche revolutie thans de kabinetten der grote mogendheden plaatst, is ons ten volle duidelijk, dat het nieuwe China niet meer tot capitulatie te brengen is, dat de idealen van den grooten, 11 Maart 1925 te Peking overleden, leider Dr. Soen Yat Sen, bezig zijn in vervulling te gaan.’
Vergelijken wij deze tekst met de woorden van Trotzky, dan blijkt duidelijk een verschil in waardering van Soen Yat Sen. Tegenover ‘bourgeois nevertheless’ staat ‘de idealen van Soen Yat Sen zijn bezig in vervulling te gaan.’ In zijn zoëven aangehaalde rede zei Trotzky verder:
‘but there too is a risk of a national-democratic revival. Such is the case in all the countries of the East in which the national struggle for liberation from colonial slavery is going on.’
Naar de stellige overtuiging van Trotzky was evenwel niet Henk Sneevliet (die in 1924 China verliet), doch Stalin verantwoordelijk voor wat er ging gebeuren: ‘Beginning with 1924, a year which will go down as the year of open revision of a number of fundamental theses of Marx and Lenin, Stalin advanced the formula of the “two-class workers” and peasants' parties for the Eastern countries.’ (Third Int. after Lenin).
In overeenstemming met die opvatting maakte hij de Communistische partij volledig ondergeschikt aan de Kwo Min Tang, totdat zij in 1927 door Tsjang Kai Tsjek werd vernietigd. Intussen was er echter het een en ander gebeurd. In juni 1923 kwam het derde congres van de Chinese Communistische Partij bijeen.
‘Uitgangspunt van het congres was de nieuwe ekki-instructie van mei 1923, die Sneevliet voorlegde en de volgende punten omvatte: de nationale revolutie en de vorming van een anti-imperialistisch front valt noodzakelijk samen met de agrarische revolutie tegen overblijfselen van het feodalisme; dit centrale vraagstuk negeren zou miskenning betekenen van de sociaal-economische basis waarop alleen een succesvolle strijd tegen het imperialisme en feodalisme kan worden gevoerd; de chcp moet derhalve de verbinding tussen arbeiders en boeren leggen: de leiding berust vanzelfsprekend bij de partij van de arbeidersklasse; de communisten hebben de plicht de chcp tot een massapartij van het proletariaat te maken en de arbeiders in vakbonden te organiseren; de chcp moet de kmt naar de agrarische revolutie drijven o.a. door confiscatie van land voor de arme boeren; in de kmt moet uit alle macht gestreden worden tegen overeenkomsten tussen Sun en de warlords, agenten van het buitenlandse kapitaal en vijanden van de Sowjet-Rusland. (Tichelman, Henk Sneevliet).
De oriëntering van de Chinese Comm. Partij op de arme boeren (de agrarische revolutie) en op differentiatie binnen de Kwo Min Tang (de kmt naar de agrarische revolutie drijven, strijden tegen overeenkomsten tussen Sun Yat Sen en de warlords) zou van historisch belang | |
[pagina 58]
| |
blijken te zijn. Zij leidde immers een geheel nieuwe fase in de wereldgeschiedenis in, waarbij de consekwente doorvoering van de agrarische revolutie door de mobilisatie van de arme boeren onder een marxistisch georiënteerde leiding in een aantal landen van de Derde Wereld (China, Cuba, Algerije - tot een bepaald ogenblik - Vietnam, Angola) tot gevolg zou hebben, dat de gewapende boeren de arbeiders in de grote steden bij wijze van spreken de macht op een presenteerblaadje kwamen aanbieden. Het was vooral Trotzky, die, eerder dan Henk Sneevliet de noodzaak van een breuk met de Kwomintang na 1924 (ongeveer samenvallend met de dood van Sun Yat Sen) begreep. Toen de Chin. Comm. Partij die breuk niet tijdig voltrok, werd de nederlaag van de Chinese revolutie in de jaren 1925-1927onvermijdelijk. Door de oriëntering op de arme boeren wist Mao Tse Toeng evenwel de revolutie van de steden naar het platteland te brengen. En toen hij (in 1947, tegen de wil van Stalin) tenslotte de onvermijdelijkheid inzag van wat Leo Trotzky ruim twintig jaar eerder had geëist, namelijk de breuk met de Kwo Min Tang, was het ogenblik aangebroken waarop de Chinese revolutie zegevierde. Ontstaan en praktijk van de Chinese revolutie vormen een ingewikkelde ‘legpuzzle’, waarvan zowel Henk Sneevliet als Leo Trotzky een onmisbaar stuk in handen heeft gehad. Trotzky in dit verband tegenover Sneevliet plaatsen, of omgekeerd, is een onrechtvaardigheid tegenover de geschiedenis, en tegenover elk van deze twee revolutionaire leiders. Het laatste deel van Perthus' boek is geheel gewijd aan Henk Sneevliet's terugkeer naar | |
[pagina 59]
| |
Nederland in 1924, waar hij nog achttien jaar aan de arbeidersbeweging zou deelnemen, zij het op een geïsoleerde post: als voorzitter van het nas, als leider van een kleine minderheidspartij (eerst rsp, later rsap). Het jaar 1924 viel samen met de dood van Lenin, de machtsverovering door Stalin in de Russische Communistische Partij (en later in de Communistische Internationale), met het terugebben van de wereldrevolutionaire ontwikkeling, die in 1917 met de overwinning van de Octoberrevolutie was begonnen. Het zou een van de smartelijkste perioden in de geschiedenis van de arbeidersbeweging worden, gekenmerkt door: de overwinning van Hitler in Duitsland, de terreur van Stalin in de Sowjet-Unie, tenslotte de nederlaag van de Spaanse revolutie, die zou uitmonden in de Tweede Wereldoorlog. Het was onvermijdelijk dat Sima, die in Nederland niet kon aarden, tot een politieke breuk met Henk kwam en terug zou keren naar de Sowjet-Unie, met hun dochtertje Sima. Het was een geluk voor Henk, dat hij op 26 augustus 1931 hertrouwde met Wilhelmina Hendrika Draaijer, gescheiden van de voormalige nas-penningmeester W.F. Blaauw. Zij was hem onvoorwaardelijk toegedaan, bezat een grote innerlijke kracht en zou zijn lot delen, toen hij vijf maanden in de cel zat voor zijn solidariteitsbetuiging met de matrozen van de Zeven Provinciën, het Kamerlidmaatschap daarna, de zelfmoord van zijn zonen Pim en Pam en de jaren van de bezetting tot hun arrestatie in 1942, waarvan zijn af scheidsbrief uit de cel getuigt. Hartstochtelijk werd in die jaren gezocht naar nieuwe wegen, en toen Leo Trotzky in 1933 de noodzaak van een Vierde Internationale stelde, vond hij Henk Sneevliet aan zijn zijde. In 1936, na het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog, tekenden zich evenwel de eerste meningsverschillen tussen hen af, die in 1938 tot hun breuk zou leiden. Het boek van Max Perthus weerspiegelt in dit laatste gedeelte de verschrikkelijke verwarring, die er in de revolutionaire beweging heerste. Hij geeft daarin m.i. te eenzijdig het standpunt van Henk Sneevliet weer. Doch hij heeft volkomen gelijk als hij een kwestie onderstreept, die de tegenstelling tussen de twee revolutionaire voormannen fataal zou beïnvloeden, en waarbij Stalin de lachende derde was. Door Sima had Henk Sneevliet in de twintiger jaren Ignace Reiss leren kennen, een Poolse communist die het tot een hoge functie in Stalins geheime dienst zou brengen. In 1936 was de man evenwel geschokt door de misdaad van de Moskouse processen, wist als insider maar al te goed hoe Stalin de ‘bekentenissen’ van vooraanstaande communisten bewerkstelligde, en besloot in 1937 met Stalin te breken, om zich voor de Vierde Internationale uit te spreken. Om die reden zocht hij contact met Henk Sneevliet, had op 10 juni 1937 een bespreking met hem, die op 18 juni 1937 per brief Leon Sedow, de in Parijs woonachtige zoon van Leo Trotzky, hiervan in kennis stelde. De naaste vriend en medewerker van Leon Sedow was evenwel een zekere Etienne (Mark Zborowsky), die als hoge gpoe-agent de trotskistische beweging was binnengedrongen en Sedow's vertrouwen had weten te winnen. Hij onderhield rechtstreeks contact met Stalin, en het is niet te verwonderen dat Ignace Reiss, op weg naar een bijeenkomst met Henk Sneevliet in Lausanne, door de gpoe werd doodgeschoten. Vlak na de dood van Ignace Reiss uitte Trotzky de vreselijke beschuldiging aan het adres van Henk Sneevliet, niet direkt de hulp van Sedow te hebben ingeroepen, en schreef hem zelfs op 2 december 1937 ‘en ik geloof dat deze volkomen onbegrijpelijke houding heeft bijgedragen tot de tragische afloop’. Hoe kon er na een dergelijke beschuldiging nog van enige samenwerking sprake zijn? In elk geval zocht Henk Sneevliet naar de oorzaak van dit ‘misverstand’ en kwam tot de conclusie dat ‘Etienne’ een gpoe-agent moest zijn, een mening waaraan hij ook tegenover Trotzky's zoon uitdrukking gaf, en waarvan Trotzky kennis droeg. Daarmee komt Henk Sneevliet de historische verdienste toe, | |
[pagina 60]
| |
bijtijds te hebben gewaarschuwd voor de misdadiger, die zonder enige twijfel in belangrijke mate verantwoordelijk is geweest voor de moord eerst op Leon Sedow, later op Trotzky zelf.Ga naar voetnoot* In een onlangs verschenen boek ‘La Guépéou dans le mouvement trotskyste’, geschreven door G. Vereeken, die in die jaren met Henk Sneevliet samenwerkte, worden al deze feiten belicht. Voor Michel Pablo, eens secretaris van de Vierde Internationale, stichter van de Tendance Internationale des Marxistes-Révolutionnaires, was dit boek aanleiding om in Sous le Drapeau du Socialism van maart 1976 onder meer te schrijven:
‘G. Vereeken a eu personnellement des démêlés fréquents avec L. Trotsky, qui était mal informé sur lui par des intermédiaires parmi lesquels on comptait de véritables agents du Guépéou comme Zborovski et d'autres. Il est incontestable, pour qui connaît bien ce militant courageux, lucide, intègre, infatigable | |
[pagina 61]
| |
du mouvement ouvrier révolutionnaire, que Vereeken, comme Sneevliet et Nin, comme d'autres, méritaient des jugements plus nuancés et prudents de la part du Vieux.’
Hij voegt er aan toe:
‘Nous sommes parfaitement d'accord avec G. Vereeken que seule la vérité est révolutionnaire et que, de ce point de vue, il est absolument juste et nécessaire de signaler toutes les faiblesses organisationnelles et politiques qui ont marqué dans le passé le mouvement historique créé par L. Trotsky.’
Max Perthus heeft deze internationale rehabilitatie van de door hem zo geliefde voorman Henk Sneevliet niet meer beleefd, doch het is zeker dat ook zijn boek daartoe een belangrijke bijdrage zal leveren. Rest mij slechts te herinneren aan woorden, die Mien Sneevliet sprak toen ik het eens met haar had over Henks te idealistische beoordeling van Dr Soen Yat Sen. ‘Hij was daarbij volkomen te goeder trouw’, antwoordde zij. En wat nog meer is: hij was een pionier, en hoe kon hij toen op alle vragen, die nog door de geschiedenis moesten worden getoetst, een pasklaar antwoord weten? ‘Belangrijker, beslissend is zijn houding tijdens de bezetting, ende wijze waarop hij en de andere vrienden voor het vuurpeloton zijn gevallen. Want alleen door zo te handelen, zijn zij onsterfelijk geworden.’ |
|