| |
| |
| |
[Nummer 8/9]
Martin Ros Anarchistenjaar 1976
Op 15 december 1965 kocht ik op de Hilversumse markt aan een kraampje, dat behalve lompen en metalen enige boeken veilde, voor f. 0,50 van P. Arsjinof: Geschiedenis der Machno-beweging 1918-1921, een uitgave van de Anarchistische uitgeverij Boemerang, 1935. Ik had toen nog nooit van Machno gehoord. Het onderwerp interesseerde me in elk geval: de Arbeiderspers had me verzocht eens uit te zien naar iets speciaals om uit te geven in het najaar 1967, als de vijftigste verjaardag van de Russische revolutie zou worden gevierd. Nog diezelfde maand december 1965, vlak vóór kerstmis, bezocht me de vertaler Wim Hartog uit Parijs, die me kwam bezweren dat we in oktober '67 zouden moeten starten met de memoires van Konstantin Paustovskij in de autobiografische reeks Privé Domein. Het derde deel daarvan, Begin van een onbekend tijdperk, handelde goeddeels over oktober '17, kón het mooier?
De ap zei ja, Wim Hartog begon te vertalen en het boek van Paustovskij verscheen. Het boek van Arsjinof had ik inmiddels op het plankje ‘nog te lezen boeken’ geplaatst. Pas toen Hartog's vertaling van Begin van een onbekend tijdperk op mijn buro belandde en ik er in begon te lezen, schoot me het boek van Arsjinof weer te binnen. Bij Paustovskij las ik namelijk voor de tweede maal in mijn leven iets over Machno - in de Privé Domeinuitgave te vinden op pagina 232-233. Paustovskij beschrijft de aankomst van een trein op het station Bobrinsk in de Oekraine. De trein is in handen van wat Paustovskij van stond af aan en consequent Machnobandieten noemt. ‘Op de met rode saffiaanleer beklede achterbank hing een tengere, kleine man, met een vaalgroen gezicht, die een zwarte hoed en een open casaque droeg. Zijn benen had hij op de grond gelegd en zijn hele houding drukte luiheid en lome, verzadigde rust uit. In z'n naar beneden hangende hand hield de man een mauserpistool, waarmee hij speelde, door het licht omhoog te gooien en het dan weer op te vangen. Toen ik naar het gezicht van deze man keek, kwam er walging van afschuw in mij op. Een kleffe kuif hing over zijn lage, gerimpelde voorhoofd. Hij had de boosaardige en tegelijkertijd lege ogen van een bunzing of van een gek, en uit deze ogen sprak een grimmige woede. De razernij kwam in deze man klaarblijkelijk nooit tot rust, zelfs nu niet, zoals hij daar in een opschepperig-rustige houding zat. Dat was Nestor Machno.’ Even verder verhaalt Paustovskij dan hoe Machno opnieuw ‘loom’ zijn mauser in de lucht slingert, weer opvangt en de stationschef neerschiet. De op apegapen liggende man krijgt vanuit een machinegeweer nog enig genadevuur, op een wenk van Machno. Het is de legende op z'n slechtst.
Dát gebeurt er met je als je, zoals Avrich in zijn The Russian anarchists (Princeton, 1967) schrijft, tot de verliezers van de Russische revolutie behoort. ‘The belief that triumphant causes alone should interest the historian leads,’ constateert James Joll in The Anarchists (Londen, 1964) ‘to the neglect of much in the past that is valuable and curious, and narrows our view of the world.’ Van alle tegenstanders van de bolsjewieken in de beslissende fase van de Russische revolutie behoren de anarchisten tot de nog in de officiële communistische geschiedschrijving vandáág meest verfoeide. Het in 1937 verschenen boek van Yaroslavskij over de geschiedenis van het anarchisme in Rusland is, zoals A. Skirda in zijn Les anarchistes dans la revolution russe (La Tête de Feuilles, 1973) aantoonde, in z'n door en door geschiedvervalsende thesen
| |
| |
en tendenzen toonaangevend gebleven, tot en met de nog steeds herhaalde mythe dat Machno en de anarchisten de reactie en de witte generaals hebben gesteund, het anti-semitisme tot en met de gruwelijkste progroms hebben aangewakkerd en koelakken en bezitters hebben geholpen bij het organiseren van de contra-revolutie. Het treurige is, dat in dit schuimbekkende eenheidsfront tegen de anarchisten de leninisten, stalinisten, trotskisten, revisionisten en libero-communisten, elkaar de hand zijn blijven reiken. En zij niet alléén. Ook de ‘westerse’ geschiedschrijving laat het, op enkele loffelijke uitzonderingen na, wanneer de anarchisten of Machno ter sprake komen op droevige wijze afweten. Ik sla nummer 63 - Rusland naar de burgeroorlog - van de op zichzelf voortreffelijke serie 14-18 - De Eerste Wereldoorlog (Amsterdam Boek) onder de wetenschappelijke redactie van onder meer de hoogleraren Dittrich, Klein en Manning op. Op pagina 1504 wordt zonder meer gesteld, dat de Tsjeka al in april 1918 afrekende met de anarchisten, die zich als zodanig presenteerden, ‘onverschillig of het ging om vreedzame aanhangers van vorst Kropotkin of om criminelen die zich een politieke dekmantel hadden aangemeten’. Geheel in strijd met de feiten wordt voorts beweerd, dat niets meer in strijd was met Lenins ideeën dan een revolutionair anarchisme van welke signatuur ook - in zijn studie over de Commune van Parijs hérwaardeerde Lenin juist in aanzienlijke mate een aantal anarcho-syndicalistische opvattingen en nog in augustus 1919 noemde Lenin de anarchisten de meest toegewijde aanhangers van de Sovjetmacht! - terwijl het een voor historici ontoelaatbare enormiteit is in 1976 nog als conclusie te produceren:
‘In politiek opzicht waren de anarchisten zonder betekenis.’ Ik wil daar één citaat - uit het in 1961 bij Faber and Faber verschenen, in de historische vakpers zeer positief onthaalde Civil war in Russia van David Footman, tegenover stellen. In zijn zeer overzichtelijk samenvattende Chapter vi, over Machno, schrijft hij onder meer: ‘There are a number of reasons why a study of the Russian civil war should take account of Nestor Makhno. He was a guerilla leader of quite outstanding ability, and made an important military contribution both to the Bolshevik defeat in South Russia in the summer of 1919 and the subsequent collapse of Denikin and later of Wrangel. He was one of the very few revolutionary movements to be led and controlled throughout by members of “the toiling masses.” He provides one of the very few instances in history where for periods of months and over a wide area supreme power was in the hands of men who professed themselves Anarchists. And the story of his movement throws light on the feelings and aspirations of the Russian peasant, and on the difficulties that the Bolsheviks had to face in imposing their regime on the rural areas.’
Terug naar het boek van Arsjinof, dat ik vond op een Hilversumse rommelmarkt en dat ik tien jaar geleden voor het eerst ben gaan lezen. Ik kwam er eindelijk achter dat de Machno-beweging tussen 1918 en 1921 gepoogd heeft in de Oekraine een imposante anarcho-libertaire variant aan te brengen in het sedert 1918 snel totalitairder wordende patroon van de Russische oktober-revolutie. Ik heb sedert die onvergetelijke eerste journée de lecture van het Arsjinof-boek geprobeerd alles te pakken te krijgen wat er aan positiefs en negatiefs over de Machno-beweging en over de anarchisten in Rusland geschreven is. Ik kwam op het spoor van een bijzonder actieve anarchistische pers en uitgeverij te onzent in de twintiger en dertiger jaren, die wel degelijk uitvoerige documentatie over Machno en de anarchisten in Rusland heeft verspreid en ook steunacties organiseerde voor de na 1921 uit Rusland gevluchte of verbannen anarchisten, zoals Machno zelf, voor wie onder meer Anton Constandse zich zo voorbeeldig inzette. Pas dit jaar kreeg ik naar aanleiding van een Machnoartikel mijnerzijds in nrc-Handelsblad van Wim J. Jong, redacteur-se- | |
| |
cretaris van de Stichting Algemene Nederlandse Vredes Actie, te horen dat de anarchistische uitgever van het Arsjinof-boek Henk Eikeboom op 8 mei 1945 overleed in het concentratiekamp Sachsenhausen. Op 8 mei 1945! Bij zó'n demonisch detail in de oorlog die Hitler won sta je even verbijsterd stil als bij het verhaal over de jonge zoon van Herman de Man, die uit het concentratiekamp kon ontsnappen, na een ongelooflijke tocht het werkverblijf van zijn vader in Frankrijk wist te bereiken en daar achter in de tuin werd geëxecuteerd door ss-ers, die juist in dít huis inmiddels hun intrek hadden genomen.
Wim Jong, die destijds zelf de kaart in het door Eikeboom uitgegeven Arsjinofboek vervaardigde, vertelde me voorts dat de vertaling niet van Eikeboom zelf maar van ene Jeanne de Jong was, zoals trouwens in het boek zelf vermeld wordt, en onder moeilijke omstandigheden tot stand is gekomen. De vergeleken vooral bij de nieuwe, bij Freedom Press in Chicago verschenen Engelse editie, soms wat berispelijke kwaliteit doet naar mijn gevoel maar erg weinig af aan het loffelijke initiatief van Anarchistiese Uitgaven om van deze historische publicatie een reprint te bezorgen. Het boek is een saluut aan Machno en aan Arsjinof zelf. Deze voormalige bolsjewiek gaf Machno de nodige theoretische scholing in het anarchistische gedachtengoed tijdens de vele jaren die ze beiden in de Byturka-gevangenis doorbrachten. Arsjinof zou later een van Machno's trouwste en organisatorisch meest actieve volgelingen zijn in de Oekraine. Na 1921 behoort hij in de Franse emigratie tot diegenen van de heimatlose Linke, die zich, tegen de achtergronden van het opkomende fascisme én het westers-Amerikaanse cordon sanitaire rond de Sovjet-Unie, niet kan schikken in politiek attentisme: hij keert, na nog eenmaal een intense discussie onder de anarchisten aangezwengeld te hebben over het thema ‘organisatie’ - Boudewijn Chorus schrijft er in dit nummer over - terug naar Rusland om daar spoorloos in de zuiveringen van de dertiger jaren te verdwijnen. Zijn boek over de Machnobeweging kan men, in afwachting van wat misschien het definitieve standaardwerk gaat worden van Alexander Skirda - hij werkt er al jaren aan - nog steeds lezen als de grondigste historische samenvatting en tevens het meest aangrijpende oor- en ooggetuigeverslag. Het is onbegrijpelijk, pijnlijk en beschamend dat een onder de oudere garde van Sovjetschrijvers unieke en integere figuur als Paustovskij - die in 1956 zo moedig durfde spreken en schrijven tégen ‘de
nieuwe groep van vleesvreters en bezitters in Rusland, die niets meer met de revolutie en het socialisme gemeen hebben’ - in zijn herinneringen tot zulke kwaadaardige fabelverhalen over Machno in staat bleek als ik in de aanhef citeerde. Zijn verhaal is vrijwel letterlijk overgenomen uit het door en door falsificerende, in Leningrad in 1927 verschenen Machnoboek van Kubanin, die zich op zijn beurt weer baseerde op het zogenoemde dagboek van Machno's vrouw, Feodora Gaenko, die nóóit Machno's vrouw is geweest. Machno's vrouw, Galina, vluchtte mét hem naar Frankrijk en heeft nooit een dagboek bijgehouden. Maar in datzelfde jaar 1927 werd dit apocrieve Feodora-dagboek óók nog gebruikt om tijdens het proces in Parijs tegen de moordenaar van de rechtse Petljoera - die eens tegen Machno streed - citaten op te leveren die zouden ‘bewijzen’, dat Machno een vreselijke antisemiet was. Kessel verwerkte dít weer in een roman, die in de dertiger jaren mede het gestandaardiseerde anti-Machnobeeld in het westen bepaalde. Zo tieren de legendes welig voort!
Paustovskij publiceerde de eerste delen van zijn herinneringen kort na 1945, toen de Sovjet-Unie zich nog maar net uit de greep van een afschuwelijke anti-bolsjewistische interventie had bevrijd. Dat moet zijn visie op de oppositie na 1917 hebben beïnvloed. Terwijl in ons land daarover betrekkelijk weinig is verschenen, zagen de laatste jaren in Engeland, Amerika en Frankrijk diverse publicaties het
| |
| |
licht, die nog eens breed en onweerlegbaar hebben uitgemeten aan welke ontzaglijke bedreigingen de jonge Sovjet-Republiek heeft blootgestaan. Na de ook ná de vrede van Brest-Litovsk rustig doorgaande agressie van de Duitsers en Oostenrijkers, die onder meer de reactie in de Baltische landen steunden met hun vrijkorpsen en in Zuid-Rusland kozakken en Oekrainische onafhankelijkheidsbewegingen van rechts tegen de revolutie activeerden, intervenieerden in Zuid-Rusland, in Noord-Rusland, in Siberië, aan de grenzen in Azië expeditielegers van Engelsen, Fransen, Amerikanen, Japanners, Grieken, Roemenen, Turken etc. De Tsjechische krijgsgevangenen organiseerden zich in een anti-bolsjewistisch legioen, dat langs de Transsiberische spoorlijn door Rusland en Siberië trok waar Koltjsak de witte contra-revolutie leidde. Van een aantal andere contra-revolutionaire opstanden en bewegingen dienen in elk geval nog die van de generaals Denikin en Wrangel en van de toen nog pas enkele maanden onafhankelijke Polen - die zelfs Kiev veroverden! - gememoreerd. In deze massale contra-revolutie die de Sovjet-Unie wonder boven wonder overleefde en overwon, vocht tenminste ook één Nederlander mee die er later met een aantal boeken en reportages nog een tot óver de grenzen erkend auteurschap mee verwierf óók: L.H. Grondijs, iconoloog uit Utrecht, reactionair tot het bittere einde (hij werd fascist en streed aan de zijde van Franco tegen de Spaanse republikeinen) wiens Episoden uit den Russischen revolutie-oorlog in 1925 bij Tjeenk-Willink verscheen en tot heden de enige Nederlandse boekpublicatie over de Russische burgeroorlog is gebleven. Grondijs' La guerre en Russie et en Siberie kreeg later lovende voorwoorden mee van de Franse historici Paléologue en Haumant. Binnen de kontekst van al deze grotere en kleinere contra-revolutionaire bedreigingen werd de oppositie van links
en uiterst-links - Machno en ook de radencommunisten van Kronstadt evenals de socialisten-revolutionairen, en de mensjewieken - voor de belijdende bolsjewieken één stuk contra-revolutie. Ook de latere trotskistische oppositie trok wat dit betreft één lijn. Skirda merkt terecht op: ‘Aussi à l'esprit l'oeuvre de Trotsky ou celui-ci a fait souvent preuvé d'une myopie opportune sur des sujets gênants pour ses vues sectaires.’
Over Kronstadt is vrij veel verschenen - en ook in ons land vertaald - terwijl we over de Rätebewegung in Russland 1905-1921 sedert 1958 het bij Brill verschenen magistrale boek van Oskar Anweiler bezitten (waarvan een ook in Nederland veel verspreide roofdrukeditie bestaat!), maar informeert men bij historici, schrijvers, studenten, geïnteresseerden in de geschiedenis van het socialisme naar Machno en de Machnobeweging dan krijgt men doorgaans een dikke nul van onwetendheid op het rekest. Het is Anarchistenjaar - op 1 juli herdachten we de honderdste sterfdag van Michael Bakoenin en het is dit jaar óók honderd jaar geleden dat Peter Kropotkin uit Siberië ontsnapte om zijn tot in 1921 - toen hij de revolutie in Rusland zelf nog verdedigde tegen de bolsjewistische dictatuur! - voortgezette kruistocht tégen de reactie en vóór het vrijheidlievend socialisme tot zo'n imposant hoofdstuk in de geschiedenis van het anarchisme te maken.
Daarom besloot de redactie van Maatstaf tot een anarchistennummer, waarin het optreden en de invloed van Machno en de Machnobeweging, waarover zozeer ten onrechte de wals der vergetelheid ging, die elke verliezer in de geschiedenis bedreigt, centraal zou staan. Dit nummer wil echter niet enkel vrijblijvendhistorisch zijn. Te vaak is en wordt het cliché herhaald, dat anarchisme een onmogelijkheid is, omdat een samenleving immers niet zonder organisatie kan. Alsof het anarchisme tégen organisatie is! Noemen de mensen die dit beweren soms ook de kapitalistische onderneming een anarchistische splijtzwam in onze samenleving omdat de vrije onderneming het industriele bestel immers ook goeddeels organiseert
| |
| |
buiten staat en gezag om? Dat beweren die mensen natuurlijk niet maar als men hen het anarchistische alternatief voorlegt van een maatschappij zonder staat en gezag die anarcho-syndicalistisch georganiseerd wordt via vrije arbeidersraden en syndicaten van arbeiders en producenten, dan komen zij ineens weer aandragen met hun afgesleten tirades over de onmogelijkheid van het anarchisme! De oude anarchist van het eerste uur, Augustin Souchy, die nog met Peter Kropotkin en met Gustav Landauer heeft samengewerkt, legde in een interview in Die Zeit - 23 juli 1976 - terecht de nadruk op de ideeën van het anarchisme, die door zoveel uiteenlopende groeperingen vandaag zijn overgenomen en althans énige verwerkelijking lijken te gaan benaderen: medebeschikkingsrecht, zelfbeheer, initiatieven van onderop. Het woord van Kant citerend -: ‘Anarchie is organisatie en vrijheid zonder geweld’ - neemt hij ook duidelijk afstand van het anarchisme van bommengooien, terreur en messianistische, totale gelijkhebberij. Waar het een werkelijk anarchist om behoort te gáán, is nog altijd onovertroffen-helder en zonder hysterische ideologie geformuleerd in Het sociaal-anarchisme van Alexander Berkman, óók al vóór de oorlog verschenen in de anarchistische uitgeverij van Henk Eikeboom.
Dat is een gedachtenwereld die recht en radicaal staat tegenover die van zo'n opportunistische anarchistische meeloper uit het eind van de vorige eeuw als Laurent Tailhade, die, op het hoogtepunt van de bommengooierij, schreef: ‘Wat doen de slachtoffers er toe. Als de geste maar mooi is!’ Orwell had gelijk, dat hij bij het horen van dit soort uitspraken steeds weer zo goed begreep waarom zoveel kappers met de mond het anarchisme beleden. Souchy distantieert zich nadrukkelijk van de bommen van de Baader-Meinhof-Gruppe, die met haar optreden helaas de oude mythologie over het criminele anarchisme - bondskanselier Schmidt ként geen ander begrip - in hevige mate heeft doen herleven. Het is trouwens niet toevallig dat de meeste aanhangers van de Baader-Meinhof-Gruppe zich plegen uit te drukken of verantwoorden in gebastaardiseerd vulgair-marxisme. Abonnee P. Gerards schreef de Volkskrant-redactie op 17 juli 1976 terecht dat zeer ten onrechte de leden van de Rote Armee Fraktion en Beweging van de tweede juni, die in hun summiere geschriften geen blijk geven van een bestudering van de voorhanden zijnde anarchistische literatuur, consequent anarchisten genoemd worden waardoor bij de vele verkeerde verstaanders die onder het krantepubliek verkeren tegelijk een negatief beeld van anarchisten als bv. Arthur Lehning wordt opgeroepen, wat intussen weer helemaal niet betekent dat Lehning zich niet zou kunnen verzetten tégen de schandalige en barbaarse wijze waarop de Duitse justitie en politie optreden.
Ook ‘die neue Linke’ in Duitsland realiseerde zich, dat er iets aan het anarchistenjaar 1976 gedaan moest worden, omdat het anders, blamerend genoeg, bij Bakoeninherdenkingsartikelen in de rechtse bladen Die Welt, Frankfurter Allgemeine en Die Zeit zou blijven. Uitgeverij Luchterhand, al jaar en dag de solide marxistische bezorger van het verzamelde werk van Lukacs - die over Bakoenin en het anarchisme de verschrikkelijkste dingen geschreven heeft, alleen maar te vergelijken met de platste en oppervlakkigste scheldpartijen van de reactie - kwam nu waarachtig met een door Lukacs-exegeet Frank Benseler geredigeerde bundel Anarchismus und Rechtsstaat. Er staan in het boek - op het thema ‘Das illegitime Verhältnis zwischen Herrschaft des Rechts und Staatsgewalt’ - bijdragen van Sartre, Böll, Daniel Guérin - eminent historicus van het anarchisme vanuit een vrij-marxistische optiek - en van Herbert Marcuse - van wie ik niet eens meer wist dat hij bestond - maar óók van Wolfgang Harich en Hans G. Helms die beiden de meest vurige polemieken tégen anarchisme en neo-anarchisme op hun naam hebben staan. Harich, die in de ddr, voor zover in zijn vermogen ligt als min of meer officieel staatsfilosoof, elke kritiek op
| |
| |
Marx verbiedt en op Bakoenin toejuicht, heeft onder meer in Zur Kritik der revolutionären Ungeduld - ook opgenomen in een het anarchisme weinig goedgezind Kritik des Anarchismus-nummer van Kursbuch - zich tégen het anarchisme van de werkelijk meest onwaarschijnlijke invectieven bediend en Helms heeft in zijn Die Ideologie der anonymen Gesellschaft - waarin het werk van de volstrekt niet als sociaal-anarchist te beschouwen Max Stirner centraal staat - gepoogd aan te tonen, dat het fascisme uit het anarchisme voortkomt, althans omhoog kwam drijven op de laatste golven daarvan. Hij komt overigens, aan het slot van zijn boek, óók tot de conclusie dat Sartre's werk en opvattingen semi-fascistisch zijn. Het deuntje van Helms - als alle gezag wegvalt, zoals het anarchisme wil, komt het gezag automatisch aan de sterkste, zoals het fascisme wil - is al vaker gezongen, onder meer door Marx tegen Bakoenin, en door Lenin tegen ‘de renegaat Kautsky’, die het democratische in de bolsjewistische dictatuur durfde betwijfelen: ‘De Sovjetmacht is miljoenen maal zo democratisch als de meest democratische burgerlijke republiek.’ Dat Harich en Helms en hun geestverwanten nú pogingen doen communisme en Baader-Meinhof-tertorisme - ten onrechte geafficheerd als anarchisme - te verzoenen, typeert de afgrond die er nog altijd tussen een politiek gepolariseerd marxisme en het anarchisme gaapt. In zijn boek over het anarchisme, dat hij een poging tot rehabilitatie noemde, kon Daniel Guérin wél waarmaken dat in de negentiende eeuw, vóór het grote schisma tussen marxisme en bakoenisme zich voltrok, het anarchisme doordrenkt was van marxisme zoals het naar zijn mening zeer overtuigend is ‘dat de constructieve ideeën van het anarchisme hun vitaliteit hebben behouden, dat ze, als ze opnieuw bekeken en geschift
worden, kunnen bijdragen tot een nieuwe bloei van het hedendaagse socialistische denken... en bijdragen tot de verrijking van het marxisme.’ Maar hij voegt er ook aan toe: ‘Het individu is geen middel maar het einddoel van de maatschappij.’ In die zin vat het anarchisme samen wat Rudolf Rocker de twee grote stromingen heeft genoemd, die tijdens en na de Franse revolutie op zo karakteristieke wijze tot uitdrukking zijn gekomen in het intellectuele leven van Europa: het Socialisme en het Liberalisme. Elke anarchist is een socialist maar elke socialist is nog geen anarchist! In De draad van Ariadne schreef Arthur Lehning: ‘Geen nog zo kromme exegese kan het Communistisch Manifest in overeenstemming brengen met het zeer onmarxistisch verloop van de Russische revolutie, die door de bolsjewistische partij werd gusurpeerd’. Zo voltrok de Russische revolutie het ergste schisma: dat tussen totalitaire dictatuur in naam van het socialisme en vrijheidlievend socialisme of, zoals Lenin zelf het in zo magistrale eenvoud uitdrukte: ‘Het staatskapitalisme is het kapitalisme dat wij zullen weten te organiseren, het is nauw met de staat verbonden, maar de staat - dat zijn de arbeiders, dat is het meest progressieve deel van de arbeiders, dat is de voorhoede, dat zijn wij.’ Lehning die op zeer scherpzinnige wijze in Radendemocratie of staatscommunisme, marxisme en anarchisme in de Russische revolutie (Van Gennep) de wording van de staatscommunistische eenheidspot in Rusland heeft beschreven, is zich altijd blijven plaatsen áchter het anarchistische alternatief, zelfs tot in de daaraan schijnbaar onverbiddelijk verbonden utopie, die hij in zijn rede ter gelegenheid van het Amsterdamse eredoctoraat op 8 januari van dit jaar zo schitterend verdedigde. In Anatomie van links (Polak en van Gennep) schreef hij, in onmiddellijke reactie op wat in 1968 in Parijs een nieuwe lente van
het vrijheidlievende socialisme leek: ‘De Parijse Commune van 1871, de sovjets van de Russische Revolutie van 1917, de collectivisaties in de eerste maanden van de Spaanse burgeroorlog waren voorbeelden van zulk een directe, functionele democratie. Al deze vormen van directe democratie hebben gemeen dat ze spontaan ontstonden, de algehele ontkenning
| |
| |
waren van politiek centralisme, geen vertegenwoordigende, maar delegerende organen instelden en, gebaseerd op de autonomie van de onderste organen, een federalistische opbouw voorstonden voor het economische, maatschappelijke en politieke leven. Uitgaande van bepaalde economische en sociale eenheden functioneert hier dus de democratie van beneden naar boven en werkt hetzelfde beginsel door ook in grotere, maar steeds functionele associaties, niet alleen plaatselijk, maar ook regionaal en landelijk en internationaal. Het gaat om een netwerk van vrije overeenkomsten van groepen en organisaties op professioneel en territoriaal gebied, ook internationaal, ten behoeve van de productie en de consumptie en de bevrediging van de oneindige variaties van de behoeften en aspiraties van de moderne mens.’
Het heeft er alle schijn van dat de heimatlose Linke vandáág even radeloos tegenover de uitdaging van het politieke partijkiezen staat als de anarchisten in Frankrijk ten tijde van het Arsjinof-platform. Men wenst niet te kiezen voor Sovjet- of Mao-communisme maar óók niet voor het Amerikaanse agressieve liberaal-kapitalisme en evenmin voor de tenslotte op dit amerikanisme - en daarmee verbonden Nato and all that - koersende sociaal-liberale westerse democratieën. Daarnaast is het gevaar gebleven van een wederoplevende fascistische machtsvorming in de wereld of die zich nu vermomt als neo-nationalistisch socialisme of onverbloemd naar voren treedt als reactie. Temidden van wat we gerust een front van politiek zeer gevarieerde, nochtans zeer unanieme aanhangers van staatsmaximalisme kunnen noemen, kan een herleving van en heroriëntering op het anarchistische alternatief van enorme betekenis zijn, al was het alleen maar om als tegenkracht van de woekerende moloch Staat de zozeer noodzakelijke minimalisering van die staat te accentueren. Ook de voormalige Marcuse-adept Rudi Dutschke zegt het in zijn jongste boek - Versuch Lenin auf die Füsse zu stellen (Wagenbach) zeer nadrukkelijk: ‘Ein Mensch mit Staat ist in der Gegenwart auf dem Wege, ein Halb-Mensch des 20. Jahrhunderts zu werden. Sozialismus mit konkreter Freiheit oder modernisierte Barbarei: das ist erneut die Frage.’
Ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Bakoenin kwamen begin juli een driehonderdtal vertegenwoordigers van anarchistische groeperingen in Frankrijk, Spanje, Italië, Duitsland, Zwitserland, Nederland, naar Zürich om te congresseren over toekomstige activiteiten in West-Europa. Op de anp-telex verscheen een door geen enkele Nederlandse krant overgenomen berichtgeving daarvan, die besloot met de zinsnede: ‘De deelnemers konden elkaar echter niet op één lijn vinden.’
Het is inderdaad typerend voor de discussiezonder-einde binnen het anarchisme, die nu sedert het optreden van de twee belangrijkste theoretici uit de negentiende eeuw - Proudhon en Bakoenin - onverzwakt voortduurt en steeds weer nieuwe facties en varianten oplevert. Kan men bommengooiers en auto-bandieten tot de anarchisten rekenen? Behoort Bakoenin's omstreden ‘leerling’ Netsjajef er toe, als ontwerper van een consequent-terroristische Catechismus voor de revolutionair? Was Max Stirner, die ideoloog van het meest autoritaire egoïsme, een anarchist en heeft Emma Goldman gelijk als ze Nietzsche een anarchist noemt? In 1974 verscheen het boek Anarchy state utopia van Robert Nozick (Basil Blackwell), waarover, getuige ook twee besprekingen van dit boek in het speciale nummer over de Staat van De Gids (1976, 1/2), de meningen zeer verdeeld zijn. Nozick huldigt een aantal anarchistische opvattingen en roept op tot een nieuw offensief tegen het staatsmaximalisme, maar beslist niet ten behoeve van enige drastische socialisering van de samenleving. Het boek is integendeel een vrij geharnast pleidooi voor een nieuw, volstrekt ‘atomistisch’ jingo-liberalisme van 't vrij ondernemerdom. De term anarchisme kortom is een tot vaatdoek gedegradeerde verzamelplaats
| |
| |
geworden van oude en nieuwe partijlozen, reden ook waarom veel theoretici het woord vermijden en liever, zoals Arthur Lehning, over anarcho-collectivisme spreken. Dit woord accentueert de sociaal-revolutionaire lading ook méér dan Berkman's begrip sociaal-anarchisme of het te sterk aan vakbondsideologie gelieerde anarcho-syndicalisme. Wat Bakoenin voor dit anarchisme-als-anarcho-collectivisme heeft betekend, is door Lehning in zijn bij Athenaeum-Polak en van Gennep ook in boekvorm verschenen Amsterdamse eredoctoraatsrede pregnant samengevat: ‘Hij was bovendien de grootste Russische revolutionnair van deze negentiende eeuw en mijns inziens de belangrijkste theoreticus van het anarchisme.’ Lehning noemt Bakoenin voorts iemand die zijn tijd vooruit was en anticiperend de toekomst verpersoonlijkte. Het is Lehnings geweldige verdienste nu al jaar en dag, onder meer door zijn redactie van de Archives Bakounine (waarvan nu vijf delen zijn verschenen) op de betekenis van Bakoenin's werk voor de huidige maatschappij en de veranderingsprocessen daarin te hebben gewezen. Het is mij dan ook een raadsel hoe Spiegel in een rancuneus stukje in de Nieuwe Linie - die, zoals bekend, Marx en Bakoenin beiden al lang in progressiviteit is voorbijgesneld - over Lehning tot de even schampere als schamele conclusie kan komen: ‘Hij heeft ons niets te zeggen.’
‘The world's leading expert on Bakunin,’ heeft Bakoeninbiograaf E.H. Carr Lehning onlangs in de Times Literary Supplement genoemd. In afwachting van Lehning's Bakoeninbiografie, die de uitgave van de Archives Bakounine zal besluiten, laat hij intussen de ene na de andere publicatie in verband met Bakoenin los, waaronder dit jaar de inleiding bij Bakoenin's Biecht (ap) en de omvangrijke, in een aantal landen tegelijk verschijnende documentaire Bakoenin, een biografie in tijdsdocumenten (Het Wereldvenster).
La revanche de Bakounine luidt de titel van een bij Entente in Parijs ter gelegenheid van het Bakoeninjaar verschenen studie van Philippe Oyamburu.
Het is een herwaarderende afgrenzing van het libertaire socialisme tegenover het doctrinaire socialisme van Marx, een synopsis dus van een der meest essentiële debatten over het begrip socialisme ooit gevoerd. ‘Sedert Bakoenin is er in Europa geen radicale opvatting van het begrip vrijheid meer geweest,’ noteerde Walter Benjamin. Tegen dié opvatting richtte zich Marx' wetenschappelijke despotisme. De invloed van de intolerantie daarvan heeft ongetwijfeld pas in onze dagen z'n aanzienlijkste politieke machtsbereik gehaald. Terwijl Bakoenin steeds waardering heeft gehad voor Marx' wetenschappelijke en schriftuurlijke prestaties - hij vertaalde als eerste Das Kapital in het Russisch en was trouwens ook de uitvinder van de hamer en sikkel-emblemen! - heeft Marx eigenlijk nooit één goed woord voor Bakoenin, zijn werk, zijn ideeën over gehad. In zijn strijd om de macht in de Eerste Internationale, waarvan de bakoeninistische aanhang in 1872 via een ‘geprefabriceerde’ meerderheid van Marx, werd geroyeerd, maakte Marx gebruik van materiaal, waarvan Engels hem al had verzekerd, dat het merendeel ervan slechts bruikbaar was als wc-papier. De theoretische en persoonlijke achtergronden in de Marx-Bakoenin-diatribe zijn recentelijk nog eens uitvoerig toegelicht in de Marx-biografieën van Fritz Raddatz en van Arnold Künzli, al blijft een veel oudere titel als het onlangs bij Karin Kramer herdrukte Marx und Bakunin van F. Brupbacher het meest nauwkeurige. Het was bij alle theoretische geschilpunten natuurlijk ook een kwestie van zéér verschillend temperament. Alexander Herzen noemt Bakoenin in zijn herinneringen iemand die in de tweede zwangerschapsmaand al denkt dat hij in de negende zit. Zo is het helemáál: de man was een lawine en een vulkaan, die in zijn ongeduld en idealisme óók het slachtoffer kon worden van een
intrigant en draaitol als Netsjajef, wiens ideeën over terreur en samenzweren volgens de jongste biograaf - M. Prawder in The unmentionable Netchaev
| |
| |
(Londen, 1961) - in feite regelrecht preludiëren op die van het... bolsjewisme! Er bestaat een heel klein, uniek boekje van Horst Bienek, waarin het hele psychologische raadsel-Bakoenin voortreffelijk is verbeeld: Bakunin, eine Invention (Hanser, 1970, ook verschenen als dtv-pocket). Voor Marx stond echter maar één ding vast: ‘A huge mass of flesh and fat. Een moskovitisch koekoeksei. Heeft sinds het jaar nul niks meer geleerd.’ Hij durfde Bakoenin van antisemitisme - en zoveel méér - te beschuldigen, terwijl hij zelf eens noteerde: ‘Welches ist der weltliche Kultus der Juden? Der Schacher. Welches ist sein weltlicher Gott? Das Geld.’ Marx' schelden tegen Bakoenin en het anarchisme, die in zo hoge mate de opkomst van het socialisme hebben gedragen, loopt toch wel onmiskenbaar benauwend vooruit op de termen en maatregelen die werden gehanteerd door Lenin en Trotsky tegen Machno en de anarchisten in Rusland, van 1917 tot 1921, en door de stalinisten tegen de anarcho-syndicalisten in Spanje na die korte zomer van de anarchie in Catalonië, in 1936, die, zoals Arthur Lehning toen geestdriftig constateerde, ‘het wereldhistorische uur van Bakoenin’ betekende.
Dat wereldhistorische uur had voor de anarchisten in Rusland geslagen in 1917. Vóór dat wonderjaar van de revolutie had het Russisch anarchisme al een epos van leed en strijd achter zich. Zij speelden tientallen jaren een hoofdrol in het verzet tegen het autocratische tsarisme en vormden drijvende krachten in de - mislukte - revolutie van 1905.
Het sedert 1906 in Parijs uitgegeven, meest invloedrijke anarchistische blad, Burevestnik, verwoordde vanaf februari 1917 in Rusland met het niet minder belangrijke Golos Troeda - en al spoedig nóg zo'n veertigtal andere bladen en blaadjes - het zeer brede, gevarieerde scala aan anarchistische wensen en verwachtingen. Paul Avrich heeft in zijn The Russian anarchists nauwkeurig uiteengezet welke diverse historische tradities en invloeden van het anarchisme hierin doorklonken: bakoenistische natuurlijk maar ook populistische, syndicalistische, en in heel hevige mate ook anti-intellectualistische. Typerend zijn bv. het volgende gedicht van Truk uit Burevestnik en het aanvangsfragment uit een anarcho-futuristisch manifest dat van Marinetti kon zijn!
| |
Victor Truk aan de anarchisten
(Uit Burevestnik van 5 maart 1918)
| |
| |
| |
Anarcho-futuristisch manifest
(gepubliceerd op 14 maart 1919 in K. Svetu-Kharkov.)
Ah-ah-ah, ha-ha, ho-ho!
Vlieg de straat op! Allen die nog fris en jong en niet ontmenselijkt zijn - de straat op! De machtige bunker van de lach staat zich op het plein te bedrinken aan de vreugde. De Lach en de Liefde copuleren met Melancholie en Haat, aaneengeperst in een geweldige draaikolk van hartstocht en bestiale lust. Lang leve de psychologie der contrasten! Vergiftigde, brandende geesten hebben het vlammende banier gehesen van intellectuele revolutie. Dood aan de creaturen der routine, de philistijnen, de slachtoffers van de jicht!
Als publicisten traden onder meer Rogdajev, Gordik, Maksimov, Voline, Shapiro naar voren en, mét de korte tijd later uit Amerika overkomende anarchisten Berkman en Emma Goldman, koesteren zij aanvankelijk de illusie, dat er een groots, revolutionair samenwerkingsverband met de bolsjewieken mogelijk is. In zijn April-thesen verdedigt en benadrukt Lenin de positie van de raden, hij neemt zelfs afstand van klassieke marxistische doctrines. De Marxist Goldenberg kon dan ook schrijven: ‘Lenin is de kandidaat voor de troon die al veertig jaar vacant is, de troon van Bakoenin!’ Een anarcho-syndicalistisch blad constateerde: ‘Sinds het begin van de revolutie hebben de bolsjewieken vastberaden gebroken met de sociaal-syndicalistische strijdmethodes.’ Als tijdens de juli-dagen van 1917 de revolutie wankelt en de contra-revolutie lijkt te kunnen toeslaan, zijn het vooral de ruim tienduizend ‘georganiseerde’ anarchisten die in deze crisis pal staan en het Lenin en Trotsky mogelijk maken vervolgens hun oktobercoup te voltrekken.
Met nauwelijks dertigduizend man achter zich is de bolsjewistische partij aan de macht gekomen! Lenin stelt zich aanvankelijk nog positief op tegenover een Constituante, maar als het duidelijk wordt dat de bolsjewistische partij vér achter zal blijven in stemmen op de socialisten-revolutionairen, wordt de Constituante het grote bête noire. Dat wás deze al voor de anarchisten, wier invloed op arbeiders en boeren echter veel te gering is om een werkelijk partijpolitieke machtsfactor van gróót gewicht te zijn. Zij gokken op de bolsjewieken. De anarchistische matroos Zhelezniakov jaagt op 6 januari 1918 de Constituante naar huis, waarvan de pasgekozen leden - de bolsjewieken vormen de vierde fractie! - nog maar net waren gaan zitten. Behalve deze anti-parlementaire geeft ook de anti-patriottische, althans zeer anti-oorlogsgezinde houding van de bolsjewieken bij veel anarchisten het nodige vertrouwen in de toekomst. De anarchist Alexander Gee gaat zelfs een belangrijke functie bekleden in de Tsjeka, die zich aan de eerste vervolgingen van de politieke oppositie heeft gezet. Binnen de anarchistische beweging bestaan er echter al gauw grote meningsverschillen over de verdere koers. Kropotkin's pro-geallieerde houding - hij riep op tot voortzetting van de oorlog tegen de Centrale Mogendheden, óók Christiaan Cornelissen en met hem nogal wat westerse anarcho-syndicalisten steunden Kropotkin daarin - riep al een bepaalde scheiding der geesten op, die naar buiten nog versterkt werd door het optreden van elkaar op zeer belangrijke punten tegensprekende anarcho-syndicalistische, anarcho-communistische en anarcho-individualistische facties bínnen de anarchistische beweging. De vrede van Brest-Litovsk, in maart 1918, had verre van de volledige steun en sympathie van
| |
| |
de anarchisten. Zij neigden intussen in meerderheid naar het voortzetten van een guerrilla tegen de Duitsers én tegen alle andere tegenstanders van de revolutie, waaronder de zich inmiddels formerende, later door de geallieerde interventies gesteunde legers van de witte contra-revolutie. In de nacht van 11 op 12 april 1918 slaat de Tsjeka in Moskou voor het eerst in grote stijl tegen de anarchisten toe: anarchistische centra worden overvallen, tientallen anarchisten gedood, kranten verboden. Burevestnik schrijft: ‘Jullie zijn Kains! Jullie hebben onze broeders gedood, jullie zijn Judassen, verraders. Lenin heeft zijn oktobertroon gebouwd op onze beenderen. Nu gaat hij uit zitten rusten en adem scheppen op onze dode lichamen, de lichamen van de anarchisten. Maar onze oktober komt nog!’ Die oktober kwam niet, integendeel. In mei zijn de leidinggevende bladen Burevestnik, Anarkhiia en Golos Troeda, al geheel uit de roulatie. De oorlog tussen bolsjewisme en anarchisme is begonnen.
Affiche en programma van de Bakoeninherdenking in Zürich, op 3 en 4 juli van dit jaar, georganiseerd door de Gruppe James Guillaume, het Internationaler Anarchistischer Kongress, de Coordination Libertaire en de Coordinazione Anarchica della Svizzera Italiana.
| |
| |
| |
Sta op, volk!
(Proclamatie, gepubliceerd op 14 juli 1918 in het anarchistische blad Vestnik Anarkhii in Briansk.)
STA OP, VOLK!
DE SOCIAAL-VAMPIEREN DRINKEN JULLIE BLOED!
ZIJ DIE VROEGER SCHREEUWDEN OM VRIJHEID, BROEDERSCHAP EN GELIJKHEID ZAAIEN NU AFSCHUWELIJK GEWELD!
HET NEERSCHIETEN VAN GEVANGENEN HEEFT NU PLAATS ZONDER PROCES, OF VOORONDERZOEK EN ZELFS ZONDER HUN ‘REVOLUTIONAIRE’ TRIBUNAAL.
DE BOLSJEWIEKEN ZIJN MONARCHISTEN GEWORDEN.
VOLK! DE POLITIELAARS VERPLETTERT AL JULLIE DIEPSTE GEVOELENS EN VERWACHTINGEN.
ER IS GEEN VRIJHEID VAN MENING, VRIJHEID VAN DRUKPERS, VRIJHEID VAN KOMEN EN GAAN. OVERAL ONTWAART MEN SLECHTS BLOED, GEJAMMER, TRANEN EN GEWELD.
JULLIE VIJANDEN HANTEREN DE HONGER ALS BONDGENOOT IN HUN STRIJD TEGEN JULLIE.
VOLK, STA DAN TOCH OP!
VERNIETIG DE PARASIETEN DIE JULLIE KWELLEN!
VERNIETIG ALLEN DIE JULLIE ONDERDRUKKEN!
SCHEP ZELF JULLIE EIGEN GELUK.
VERTROUW NIEMAND JULLIE LOT TOE. VOLK, STA OP! SCHEP ANARCHIE, SCHEP DE COMMUNE!
Het blijft een oorlog waarin de bolsjewieken soms nog opportunistische ruimte laten aan politieke tegenstanders om de bolsjewistische dictatuur méé te helpen verdedigen met behoud van de eigen opvattingen, indien men het bolsjewisme maar niet openlijk critiseert! Nog in november 1918 kan in Moskou het Al-Russische Anarcho-Syndicalistische Congres bijeenkomen - notabene enkele weken na de grote anarchistische aanslagen, waarbij onder meer Boecharin en Yaroslavskij gewond werden. En zelfs in 1919, vermeldt Avrich, kan er een anarcho-syndicalistische krant verschijnen. Maar Voline, Aron Baron, Arsjinov, en met hen vele anderen - onder wie veel joodse intellectuelen - hebben hun conclusies getrokken en begeven zich naar de Oekraine. In Koersk vergadert in november 1918 de eerste conferentie van anarchistische organisaties: Nabat, die van 1917 tot 1921 het intellectuele, ideële en organisatorische zenuwcentrum zal zijn van de Machno-beweging.
Dáárover en over Machno's profiel in de biografie schrijven Anton Constandse en Paul Avrich in dit nummer. Ik zou nog slechts willen wijzen op het feit, dat de Machno-beweging in zijn aspect van boerenopstand of jaquerie à la Stenka Razin in de Russische revolutie geenszins uniek was. Er hebben zich enige tientallen kleinere opstanden voorgedaan, waarvan vooral die van Antonov, rond Tambov, grote bekendheid kreeg. Antonov was een voormalige socialist-revolutionair. Zijn beweging bereikte in april 1921 een hoogtepunt. Plunderend en brandschattend trok hij toen rond met een ongeregeld leger van tenminste 20.000 man. Pas in juni van het jaar daarop was de Antonov-beweging geheel uitgeroeid. Antonov zelf werd op 24 juni door de Tsjeka geëxecuteerd. Verschillende van deze boerenopstanden gingen gepaard met grotere of kleinere pogroms. Het is ook dáárom zo opmerkelijk dat de Machnobeweging - waarin een joods bataljon meestreed - van antisemitisme, op misschien enkele uit de hand gelo- | |
| |
pen incidenten na, geheel vrij is gebleven. Het aantal joden in de Oekraine, dat tijdens de revolutie en de burgeroorlog slachtoffer is geworden van pogroms, wordt geschat op tenminste 120.000. Door Petljoera en hetman Skoropadski zijn 70.000 joden uitgeroeid, door Denikin en de witte legers 50.000 en nog enige honderden door de bolsjewieken. Het aantal slachtoffers van de Machno-beweging, inclusief degenen die zijn gedood tijdens de repressies ná 1921, wordt door Arsjinov geschat op 200.000.
Bij de G. Willing Verlag in München is nu het eerste deel verschenen van wat een complete vertaling zal worden van Machno's herinneringen. Dezelfde uitgever publiceerde ook een bundel teksten van Machno: Texte zum revolutionären Anarchismus.
Pierre Belfond heeft de vertaling van het eerste deel helaas nooit door het tweede en derde laten volgen. In het vierde deel van zijn Ni Dieu ni Maître (Maspero), een anarchistische documenten-bloemlezing, heeft Daniel Guérin wel enige fragmenten uit het tweede deel herinneringen van Machno (waarvan dus buiten het Russisch thans geen enkele vertaling bestaat!) opgenomen, waaronder Machno's zeer interessante verslag van het bezoek, dat hij na 1919 aan Moskou bracht en de gesprekken die hij daar voerde met Lenin en Swerdlov.
De Nederlandse anarchistische pers reageerde zeer snel en kritisch op de gebeurtenissen in Rusland. Berkman's kritische autobiografie verscheen hier dadelijk in vertaling - ‘Terreur en despotisme hebben het leven dat in oktober werd geboren vernietigd. Maar het bolsjewisme is de dood. De toekomst behoort aan de mens en zijn vrijheid!’ - en kort na het begin van de vervolgingen der anarchisten in 1918 verscheen in de Roode Bibliotheek het verslag van een historisch debat tussen de anarchist G. Rijnders en de communist D. Wijnkoop onder de titel Bolsjewisme of anarchisme?
G. Rijnders besluit zijn zeer strijdbare betoog: ‘Bolsjewiki, Spartacisten, autoritaire kommu- | |
| |
nisten, zij en au fond ook de officiële sociaal-demokratie, staan allen op de bodem van één beginsel, één leerstelling: de verovering van de politieke macht om die aan te wenden “ten bate van het proletariaat”. Alle misslagen, alle teleurstellingen, en ontgoochelingen vloeien daaruit voort. En wij achten het zo nodig om de arbeiders daarvoor te waarschuwen! Het werken der zoo geroemde Sovjets zal neerkomen op centralisatie en het vormen van een ontzaglijke kliek van ambtenaren, waardoor de uitbuiting op den arbeid zal blijven bestaan.’
In mei 1969 keerden Machno en het anarchisme in Parijs terug! Gabriel Cohn-Bendit droeg op 16 mei het lied voor, dat de soldaten van Machno's ruiterleger een halve eeuw daarvóór hadden gezongen, voor Nestor Machno en zijn vrouw:
En in zijn ook in ons land verschenen boek over mei-1968 - Links-radicalisme, remedie tegen een verkalkt communisme (Meulenhoff, 1969) schreef Daniel Cohn-Bendit: ‘Misschien zal men nog eens een uitgever vinden om de geschiedenis van de Makhnowitchina van Pierre Archinoff dat tegenwoordig onvindbaar en toch fundamenteel is voor het begrijpen van de historie van de Russische revolutie, opnieuw uit te geven. De nederlaag van Makhno betekent in feite de nederlaag van de revolutionaire beweging. De triomf van Trotskij is de triomf van de bureaucratische contra-revolutie.’
Aan wat dáárop volgde is een deel van dit Maatstafnummer gewijd. Ook volgen nog enkele bijdragen over aspecten van het anarchisme in Nederland. We hebben veel onderwerpen moeten laten liggen: een bespreking bij voorbeeld van het bijzonder interessante, door Frans Boenders samengestelde boek De volle vrijheid, ideologie en geschiedenis van het anarchisme (Manteau 1976), waarin ook een bijdrage voorkomt over het anarchisme in België - van Michael Oukohov - dat met geen woord rept van de Zwarte Hand waarover Louis Paul Boon zo'n aardig mondje open doet! Niet aan de orde gekomen is het thema ‘anarchisme en kunst’, bij voorbeeld in aansluiting op het recente boek van André Reszler: L'esthétique anarchiste (Presses Universitaires) waarin onder meer wordt gesteld: ‘La culture est, par essence, anarchiste, revolutionnaire.’ Het anarchisme in de praktijk van landbouwkolonies en dergelijke hadden we aan de orde willen laten komen, bij voorbeeld naar aanleiding van het boek Bedrijven in eigen beheer, kolonies en produktieve associaties in Nederland tussen 1901 en 1958 van T. Becker en J. Frieswijk (sun). Misschien dat we op een en ander in volgende nummers nog kunnen terugkomen. Met wát dit nummer al bevat hoopt de redactie van Maatstaf - ‘voor de elitaire lezer’ - het jaar 1976 in ieder geval alsnog tot anarchistenjaar te hebben mogen uitroepen!
|
|