| |
| |
| |
Anton Constandse Nestor Machno, een tragisch heldendicht
Inleiding
Het was in de na-zomer van het jaar 1930 dat ik, tijdens een verblijf in Parijs, besloot Nestor Machno op te zoeken in Vincennes. Door vele publicaties van uitgeweken Russische anarchisten was zijn naam een symbool en een programma geworden: dat van de poging, in de Oekraine een vrijheidlievende federatie van sowjets te vormen, zonder heerschappij van enige partij. Hij had met zijn gewapende vrijscharen gevochten tegen de grootgrondbezitters, de Duits-Oostenrijks-Hongaarse bezetters, de witgardisten (tsaristen) en... tegen de bolsjewiki, die hem tenslotte hadden overwonnen. In augustus 1921 had hij met zijn laatste ruiters (volgens sommigen 77, volgens anderen ongeveer 250) uit de Sowjet-Unie moeten vluchten naar Roemenië, en na een reeks van gevangenschappen en uitwijzingen was hij in het begin van 1925 toegelaten in Frankrijk. Ik wist dat daar zijn bestaan uiterst moeilijk was. In 1926 was zijn naam genoemd in verband met een liederlijke roman van Joseph Kessel, in 1927 naar aanleiding van het proces-Petljoera. Deze antisemitische fascist, die in de Oekraine met zijn benden bloedig was opgetreden, was op 25 mei 1926 in Parijs neergeschoten door ‘de wrekende jood’ Samuel Schwartzbard. In het daaropvolgende proces trachtten de verdedigers van Petljoera's reputatie de schuld voor de pogroms te werpen op anderen, o.a. op Machno, die juist het antisemitisme fel had veroordeeld.
In de Franse anarchistische beweging, die zeer verdeeld was door (voorlopig machteloze) ideologieën, had Machno weinig verdedigers gevonden van de gewapende guerrilla. Op een Paascongres van de anarchistisch-communistische revolutionaire unie in 1930 waren Machno en Arsjinov zelfs in onmin geraakt met Voline, eens hun strijdmakker.
Het was in deze omstandigheden wel uiterst moeilijk, een behoorlijke steunregeling te organiseren voor de zieke en invalide Machno. In april 1929 was een comité van solidariteit voor hem opgericht, in februari 1930 gevolgd door een nieuwe oproep hem te steunen met duizend francs per maand, het uiterste minimum om met vrouw en kind in leven te blijven. Ik wilde proberen bijdragen te verzamelen voor de zwaar bezochte revolutionair, met medewerking van de redacteur van het noordelijke weekblad De Arbeider, Jan Bijlstra.
Mijn bezoek aan het armelijke, bakstenen flatgebouw in Vincennes, Rue Diderot 146, was uiterst deprimerend. De grauwe buurt was al niet opwekkend, maar mijn intrede in het ‘hotel’ was niet minder drukkend. Ik moest in de kale hal wachten, omdat in het kantoor van de concierge een heftig twistgesprek werd gevoerd door de huisopzichter en een vreemdeling, die zich moeilijk kon uitdrukken. Het was Nestor Machno. Toen hij het kantoortje verliet en ik hem aanklampte nodigde hij me uit, met hem naar zijn ‘appartement’ te gaan op de vierde etage. Hij liep moeilijk. Boven beschikte hij over één kamer, een gang of hal, en een smalle keuken. Hij verontschuldigde zich, dat zijn vrouw en dochtertje niet aanwezig waren, en dat hij me niets kon aanbieden.
| |
| |
Machno gaf me een beeld van zijn tragische situatie. De eens gevreesde aanvoerder van grote guerrillatroepen leed honger. Zijn felle gesprek in de loge van de concierge was een gevolg van het feit, dat hij een aanzienlijke huurschuld had. Hij had alles geprobeerd om geld te verdienen. Met zijn strijdmakker Arsjinov, die een appartement op de vijfde verdieping had bewoond, had hij een speciaal soort schoenen gemaakt, totdat die van de markt waren verdreven door soortgelijke fabrieksproducten. Hij had gewerkt als opperman en was nu huisschilder, maar hij kon niet op een ladder staan. Zijn rechtervoet was bijna verbrijzeld geweest door dumdum-kogels van de witgardisten. Er zaten nog altijd stukjes metaal in, maar een operatie in oktober 1928 was mislukt, en hij wilde die voet niet laten amputeren. Zijn rechterbeen was verminkt en bood nauwelijks houvast om op te staan. Bovendien waren hier - hij toonde ze me - open wonden, kennelijk tuberculeus, die niet genazen. Het brede litteken op zijn wang was een vaag bewijs van het feit, dat hij door talloze kogels getroffen was geworden.
Zijn oude strijdmakker Arsjinov, de ellende moede, had besloten een visum aan te vragen om te repatriëren naar de Sowjet-Unie, waarin hij ook na 1921 nog ondergronds had gewerkt en er o.a. het drama had beschreven van de beweging der ‘Machnovitsjina’, na de nederlaag van Machno. Hij had met enorme moeilijkheden vervolgens naar het Westen kunnen vluchten, maar nu besloten gebruik te maken van een afgekondigde amnestie. Inderdaad keerde hij terug, om uit het oog te verdwijnen, totdat bekend werd dat hij was gefusilleerd bij een der bloedige wraakoefeningen der stalinisten. Machno zelf had nooit gedacht aan repatriëring: hij wist dat hij dan vermoord zou worden. Maar in het Westen had hij geen taak. De ontmoeting met Machno leidde tot een sobere steuninzameling door middel van De Arbeider. Een jaar later bezocht ik hem weer. Zijn toestand was nog verergerd. Zijn vrouw, die als werkster en daarna in een winkeltje trachtte haar eigen brood en dat voor haar dochtertje te verdienen, was steeds meer van hem vervreemd. Hij sprak met grote liefde over haar, Galina, en het meisje Lucina, betreurend dat hij niet in staat was voor hen te zorgen. In juni 1931 was er nog een ‘Feest der solidariteit met Machno’ geweest, met medewerking van verscheidene artiesten, en het had enige verlichting gebracht. Maar de regelmatige discussies met Franse en Russische anarchisten verliepen pijnlijk, want ze waren zuiver academisch, speculatief en controversieel. Intussen werd de gezondheidstoestand van Machno steeds slechter. Later vernamen we dat hij in maart 1934 was opgenomen in het Hôpital-Tenon, waar hij veroordeeld was - in een sombere omgeving - te sterven aan tuberculose. Op 24 juli 1935 verloor hij het bewustzijn, de dag daarop was hij overleden.
In de periode 1930-1931 is een bescheiden briefwisseling gevoerd, met name over de verleende financiële steun, die verscheidene duizenden francs heeft bedragen. Op de enve-
Drie brieven van Nestor Machno aan Anton Constandse, uit 1930
| |
| |
loppen staat de werkelijke naam van Machno: Nestor Miknienko (of Michnienko) 146 Rue Diderot, Vincennes (Seine) en de briefjes zijn geschreven op velletjes, die uit een schoolschrift zijn gescheurd. Er is ook een pasfoto bij uit 1930. De langste brief, die ik bezit, zonder datum, is klaarblijkelijk eind november 1930 geschreven, in gebrekkig Frans. De vertaling daarvan is ongeveer:
‘Waarde vrienden en kameraden Constandse en Bijlstra! Jullie moeten me verontschuldigen. Ik heb laatstelijk 4 november van jullie 2000 francs ontvangen en toen heb ik u mijn antwoord geschreven. Maar ik kon dat zelf niet op de post doen. Ik ben naar de dokter gegaan voor mijn zieke voet en ik ben bij hem bijna twee weken gebleven. Mijn vrouw heeft vergeten mijn brief naar Holland te sturen. Ik meld nu dat ik van de Hollandse kameraden 2600 francs heb gekregen via kameraad Bijlstra, en ik verzoek jullie in mijn naam aan alle Hollandse kameraden mijn oprechte, grote dank over te brengen. Hun hulp heeft mij de
mogelijkheid gegeven schuldeisers af te betalen, en meer maanden geregeld te leven door het betalen van mijn kamer. Nogmaals zeg ik jullie: grote dank. Jullie vriend en kameraad N. Makhno... p.s. Wie van jullie in Parijs zal zijn moet naar me toe komen. Ik zal voor jullie mijn boeken ter herinnering klaar leggen.’
Ik heb inderdaad drie boekjes van hem gekregen, in het Russisch, één (door hem zelf geschreven) met zijn handtekening: ‘Aan kameraad A. Constandse, ter herinnering, Nestor Makno, France, 1930.’ De twee andere zijn over hem geschreven en uitgegeven in Riga. Hij heeft in het mij geschonken boekje geantwoord op een geschrift, dat in Leningrad was uitgegeven en dat was vervaardigd door M. Kubanin onder de titel: ‘Machnovisjtsjina’. In drie delen heeft Machno voorts zijn herinneringen geschreven, waarvan slechts één deel nog tijdens zijn leven kon worden uitgegeven. Het gehele werk, bij zijn dood onvoltooid, bestrijkt ook slechts een deel van zijn leven en werken.
| |
| |
| |
De Oekrainse bevrijdingsoorlog
Nestor Ivanovitsj Michnienko werd op 27 oktober 1889 geboren in Goeljai-Polje, in de zuidelijke Oekraine. Op twaalf jaar boerenarbeider, drie jaar later werkzaam op een gieterij, spoedig in de verzetsbeweging, in 1908 gearresteerd wegens deelneming aan een poging, een aanslag te plegen, veroordeeld tot levenslang en gekerkerd in de Butirky-gevangenis te Moskou... hoevele rebellen tegen het tsarisme hebben zulk een lot gekend! In de gevangenis maakte hij kennis met de Oekrainse anarchist Arsjinov, eens ter dood veroordeeld, ontvlucht, in 1910 weer opgesloten zonder dat het oude vonnis werd uitgevoerd. Hij was het die Machno vertrouwd maakte met de theorieën van het vrije socialisme; en toen ze in februari 1917, na de val van het tsarisme, vrij kwamen wierpen ze zich opnieuw in de revolutionaire beweging. Teruggekeerd naar zijn geboorteplaats werd Machno daar voorzitter (hoe jong ook nog) van een boerenbond, die in augustus het karakter kreeg van een sowjet, een autonome raad van boeren en arbeiders. Door een comité ter verdediging der revolutie, onder leiding van Machno, werden de leuzen: ‘Land aan de boeren, fabrieken aan de arbeiders’ tot een realiteit. De verdeling van grootgrondbezit leidde tot verscheidene vormen van agrarische productie: het zelfstandige kleine bedrijf; de coöperaties; enige ‘communes’. In de fabrieken werd voornamelijk gestreefd naar socialistisch zelfbeheer. In de zomer van het jaar 1917 werd al graan geruild tegen industriële producten, zoals textiel, met arbeiders in Moskou.
De gebeurtenissen leidden al spoedig tot een radicalisering van de strijdwijzen. Bij de val van het tsarisme was in deze Oekraine een regionale republikeinse regering gevormd (de Rada) in contact met de Russische regering van Kerenski, burgerlijk van aard en gevestigd in Kiev. Nu had Kerenski gepoogd de oorlog voort te zetten tegen de centrale (Duits- Oostenrijks-Hongaarse) mogendheden, wat mislukte, waarna de bolsjewiki (aan de macht gekomen op 7 november 1917) op 15 december een wapenstilstand sloten. Door de onmatige eisen van de vijand en het voortgaan van de burgeroorlog duurde het tot 3 maart 1918, voordat de vrede van Brest-Litovsk kon worden gesloten. Daarbij werd de Oekraine echter een protectoraat van de centrale mogendheden. Hun troepen waren gedurende de winter al verder naar het oosten opgerukt, op 9 februari had de Oekrainse Rada een aparte vrede gesloten met de binnendringers, die nu meenden vrij spel te hebben in de Oekraine. Na 3 maart, de vrede van Brest-Litovsk, staakten de rode troepen onder bolsjewistische leiding daar de strijd.
Het was duidelijk, dat aldus de anarchisten en de linkse sociaal-revolutionairen de leiding verwierven van de acties ter bestrijding van de bezetters en hun marionet, de hetman Skoropadsky, die als een wrede dictator optrad, en die eind april 1918 met het hoogste gezag was bekleed. Niet alleen dat zijn troepen plunderden, ze moesten tevens graan en vee confiskeren ten bate van de centrale mogendheden. Ook Goeljai-Polje werd door de indringers bezet. Maar kort te voren was Machno op een massa-meeting bekleed met het opperbevel van de bevrijdingsstrijd. Dat gebeurde, terwijl in Moskou de anarchisten reeds collectief werden gearresteerd!
Omdat in juli de oogsten zouden worden binnengehaald, en het nodig was dan tegen de rovende bezetters een algemene opstand te verwekken, moest deze worden voorbereid. En het was daarom dat Machno de opdracht kreeg de situatie te leren kennen in de rest van de Sowjet-Unie. In Moskou aangekomen maakten twee gesprekken diepe indruk op hem. Allereerst dat met Kropotkin, die inzake een guerrilla zeide: ‘Dit vraagstuk is verbonden met veel gevaar en u kunt daarin alleen zelf beslissen. Zo'n strijd laat geen ruimte voor sentimentaliteit. Maar zelfopoffering en sterkte van moed en wil zullen op de weg naar ons doel alles overwinnen’. In het Kremlin ontmoette hij bij toeval Sverdlov, die Machno belangwekkend genoeg achtte om hem voor te
| |
| |
stellen aan Lenin, die een uur met hem sprak over de situatie in de Oekraine. Het verslag daarvan is tamelijk uitgebreid en volgens deze gegevens liep het onderhoud uit op een discussie over het anarchisme, dat volgens Lenin te veel gericht was op verre doeleinden en te weinig op de oplossing van concrete actuele problemen. Machno betwistte dit en vertelde dat de Oekrainse bolsjewiki vrijwel niet betrokken waren bij de bevrijding van de republiek, de anarchisten en sociaal-revolutionairen des te meer.
Op 4 juli 1918 kwam de eerste oproep der Machnovisten om in opstand te komen tegen de bezetters en hun marionetten. Een der leuzen was: ‘Dood aan allen die boeren en arbeiders beroven van de veroveringen van hun revolutie, met behulp van de bajonetten van de Duitsers, Oostenrijkers en Hetman Skoropadsky’. In september beschikte Machno over een klein leger van 1500 man, die door de boeren werden voorzien van schapenvlees en brood. Vrij spoedig vormden de Machnovisten hun eigen revolutionaire rechtbanken, om willekeurige terechtstellingen van vijanden te voorkomen. Nu werd overal de zwarte vaan van de opstand geheven, en des te meer nadat in oktober de bezetters zich terugtrokken, omdat hun nederlaag onvermijdelijk was. En met hen verdween Skoropadsky. De nationale Oekrainse Rade keerde terug in de vorm van een dictatoriale, contrarevolutionaire macht, en weldra was het de wrede, antisemitische en met het Westen heulende generaal Petljoera, die het recht opeiste, het Oekrainse nationalisme te vertegenwoordigen. De resten der tsaristische legers, onder leiding van generaal Denikin, gesteund door de Fransen via de haven van Odessa, trachtten op hun beurt de Oekraine te veroveren. Daartegenover was het de regering in Moskou, die het verdrag van Brest-Litovsk van nu en gener waarde verklaarde, en op 13 november 1918 het gezag opeiste over de Oekraine, al enige eeuwen lang met Rusland verbonden, zoals bijvoorbeeld Friesland met Holland.
De strijd van Machno, die grote wapenvoorraden had buitgemaakt op de centrale mogendheden, veranderde nu van karakter. De nieuwe vijanden waren de reactionaire Oekrainers onder leiding van Petljoera, en de witgardisten met hun westerse beschermers. In het begin van 1919 vond een nieuw congres plaats in Goeljai-Polje, waar de oorlog werd verklaard aan Denikin en Petljoera, maar waar ook werd betreurd dat de bolsjewistische regering ‘pogingen deed om de lokale sowjets van arbeiders en boeren te beroven van hun autonomie en hun vrijheid’. Er werd overigens wel weer opnieuw graan naar Moskou gestuurd. De Machnovisten proclameerden ‘de algemene, vrijwillige, op gelijkheid berustende mobilisatie’.
Intussen drongen in de Oekraine ook bolsjewistische troepen door, die toen echter Machno nog niet als een vijand beschouwden. De opstandeling werd geprezen als een bondgenoot, en het bewind van Moskou sloot een overeenkomst met hem. De Machnovisten behielden hun organisatorische autonomie, maar zouden opereren in overleg met het ‘hogere bevel’ van het Rode Leger, dat wapens verschafte aan de Machnovisten en hun Revolutionaire Opstandelingen-Leger. Dit kon zijn zwarte vlaggen behouden. Maar hoewel Machno voornamelijk vocht tegen de witgardisten had hij nu te maken met twee soorten tegenstanders.
| |
Tussen twee vuren
Het was duidelijk dat de bolsjewiki Machno wilden gebruiken in de strijd tegen de witgardisten, om hem daarna te likwideren, zoals later één van hen ook aan Voline bekende. Zij voerden in de Oekraine de tsjeka in, de geheime politieke politie, en begonnen afdelingen te ontbinden van de anarchistenbond, de Nabat (Alarm). Maar in april was Arsjinov naar Goeljai Polje gekomen evenals Voline, en in de Revolutionaire Militaire Sowjet, die intussen was gevormd, voerden anarchisten de boventoon. Op 10 april 1919 formuleerde het
| |
| |
Derde Congres van Boeren, Arbeiders en Insurgenten (de revolutionaire soldaten) nog eens zijn richtlijnen voor een vorm van vrij communisme. Er waren 72 districten vertegenwoordigd, die een inwonertal hadden van twee miljoen zielen. De bolsjewiek Dybenko sprak thans van een ‘contrarevolutionaire’ beweging. Op 4 mei kwam de bolsjewistische leider Kamenev naar Goeljai-Polje, om de ontbinding te eisen van de Rev. Mil. Sowjet. De lof, die aanvankelijk aan Machno was gebracht, verstomde.
Dan echter kwam het verraad van generaal Grigorjev, een gewezen tsaristische officier, in dienst getreden van de bolsjewiki, maar opnieuw overgelopen naar rechts. Op 12 mei zond Kamenev een telegram aan Machno, om hem te doen weten dat zijn houding jegens Grigorjev beslissend werd geacht voor de vraag, of hij aan de kant van de revolutie of van de contrarevolutie zou staan. Maar de toon was dreigend. En met het oog op het bijeengeroepen vierde congres der Machnovisten vaardigde Trotski de beruchte order no. 1824 uit, van 2 juni 1919, waarin het congres werd verboden, en eventuele deelnemers werden afgeschrikt met de mededeling, dat ze dan wegens hoogverraad konden worden veroordeeld.
In werkelijkheid echter was na het verraad van Grigorjev het bolsjewistische Rode Leger in de Oekraine ineengestort. In dit vacuum rukten daarop snel de witgardisten van Denikin op. Ze begonnen zelfs Moskou te bedreigen. En nu veranderde schijnbaar weer de houding der bolsjewiki: bij monde van Vorosjilov werd Machno uitgenodigd tot samenwerking, en dan zou hij wapens ontvangen, om strijd te voeren tegen Denikin. In juni likwideerde Machno eerst Grigorjev (deze werd gefusilleerd) en maakte zich toen op, slag te leveren tegen Denikin. Hij beschikte over 15.000 man (infanterie, cavallerie, artillerie en een regiment met 500 machinegeweren) en in zijn legerorder van 5 augustus bepaalde Machno nog eens het doel van de strijd: de vorming van een socialistische orde met vrije sowjets. Hij beval af te zien van elk persoonlijk profijt, veroordeelde het antisemitisme, en drong er op aan de eerbied te verwerven van de civiele bevolking. Onder de leuzen: ‘Vrijheid of de dood; land aan de boeren; fabrieken aan de arbeiders’, trok hij op tegen de troepen van Denikin. In een aantal bloedige veldslagen werd Denikin tussen 26 september en 20 oktober teruggeslagen. Moskou was gered! Grote voorraden waren wederom in handen gevallen van de Machnovisten. Op hun congres van februari 1920 werden in Goeljai-Polje de doeleinden van de Machnovisten nog eens bevestigd: het scheppen van een gemeenschap van vrije raden.
Maar opnieuw werd daarna de revolutie - en het grondgebied van de Sowjet-Unie - bedreigd, ditmaal door de Polen. Met de hulp van de westelijke geallieerden waren ze ten oorlog getogen, om ten koste van de Sowjet-Unie gebieden te veroveren, die hun bij de herschepping van hun staat ontzegd waren. De opzet gelukte, hoewel aanvankelijk de Rode Legers aanzienlijke overwinningen hadden behaald. De oorlog had geduurd van 24 april 1920 tot 12 oktober van dat jaar. In die periode werd de macht van de Machnovisten in de Oekraine (waar een deel van de oorlog werd gevoerd) niet wezenlijk door de bolsjewiki aangetast. Vooral ook niet, omdat de opvolger van Denikin, de tsaristische generaal Wrangel, van de situatie wilde profiteren en (van de Krim uit) met nieuwe witgardistische troepen op het krijgstoneel was verschenen. Hij begon zijn offensief midden in de Pools-Russische oorlog. Het waren wederom voornamelijk de Machnovisten, die de aanval moesten stuiten. Ze deden dit in overleg met de bolsjewiki, zoals gedurende de strijd tegen Denikin. In oktober 1920 werden de voorwaarden voor samenwerking, zoals die voorheen waren vastgesteld, bevestigd: interne autonomie voor de beweging der Machnovisten; invrijheidstelling van gevangen anarchisten; vrij gekozen sowjets. Maar een vierde
| |
| |
Proclamatie van de Machno-beweging uit 1920
eis van Machno: de autonomie van een gebied, waarin zijn aanhangers de meerderheid hadden, zodat dit grotendeels onttrokken zou worden aan het centrale gezag, ging de mist in. Lenin en Trotski waren nooit bereid, deze eis in te willigen. Veel later schreef Trotski in zijn boek over Stalin: ‘De bolsjewiki van de heldhaftige revolutietijd zochten bij elke voorkomende gelegenheid graag de medewerking uit andere socialistische bewegingen. Het was verre van hen, een dergelijke medewerking af te wijzen, en ze deden iedere mogelijke concessie om die te verkrijgen. Zo overwogen bijvoorbeeld Lenin en ik op een gegeven ogenblik, zekere gebieden toe te wijzen aan de anarchisten, natuurlijk met toestemming van de bevolking, en hen daar hun experiment met een gezagloze orde te laten doorvoeren. Dat voornemen liep buiten onze schuld dood in het discussie-stadium’. Dit was een legende: nooit hebben de bolsjewiki zulk een vorm van federalisme overwogen. Het enige dat werd toegegeven was, dat de belasterde Machno nooit had gecollaboreerd met de witgardisten. Na de Poolse oorlog nu richtte het Rode Leger al zijn kracht tegen Wrangel, die zich o.a. verschanst had op de Krim. De meeste troepen van Machno streden mee, om Wrangel te verslaan. Tegelijk echter drongen Tsjeka-agenten binnen in de machnovistische gelederen, in november werd Voline gearresteerd, in de Krim werden twee Machnovistische bevelhebbers gefusilleerd, nadat ze hadden meegevochten tegen Wrangel. In de winter van 1920 op 1921 begon de doodstrijd der Machnovisten, ditmaal in hun strijd tegen de bolsjewiki. De campagne viel samen met de bloedige vernietiging van de vrije sowjet van Kronstadt in februari en maart 1921. In de zomer van dat jaar voerde Machno nog een wanhopige guerrilla, maar hij was volkomen in het defensief geraakt. Na onvoorstelbare ontberingen en verliezen aan mensenlevens werd hij - nu weer betiteld als ‘roverhoofdman’ - voortgejaagd naar de Roemeense grens. Hij overschreed
die in augustus 1921, werd in Roemenie geïnterneerd met enige honderden medestrijders, waarna Moskou de uitlevering vroeg van de ‘bandieten’. De Roemenen schoven Machno echter door naar de Polen, die hem maanden lang gevangen hielden, een proces tegen hem voerden maar voor zijn veroordeling het materiaal niet vonden, zodat ze hem naar de Duitse vrijstad Dantzig lieten vertrekken, vanwaar hij in 1925 toestemming kreeg om via Berlijn naar Parijs te gaan. Ook daar was hij niet veilig, want met moeite kon men aan het einde van 1927 voorkomen, dat hij werd uitgewezen. De tien jaar van zijn verblijf in de Franse hoofdstad waren overigens een wrede bezoeking. Overladen met hoon en leugens door uitgeweken witgardisten en Franse communisten moest hij zich voortdurend verdedigen, onder andere tegen de be- | |
| |
schuldiging, dat zijn troepen mede schuldig zouden zijn geweest aan pogroms. Voline, zelf een jood (zijn eigenlijke naam was Eichenbaum) en andere israëlieten van zijn staf, ook de joodse historicus Tsjernikover hebben juist de nadruk gelegd op Machno's strijd tegen het antisemitisme, waarbij hij een officier en een soldaat zelfs heeft laten terechtstellen wegens anti-joodse opmerkingen. Vrij van nationalistische, racistische of godsdienstige vooroordelen streefde hij naar zowel geestelijke als sociale bevrijding in zijn strijd tegen landheren, kapitalisten, militaristen en dictatoren. Hij kon dit in deze bloedige botsingen niet doen ‘met schone handen’, wel met oprechte idealen, die door enige miljoenen boeren en arbeiders werden gedeeld.
| |
Libertaire beginselen
Men kan stellig niet zeggen dat Machno en zijn staf geen begrip hadden van hetgeen ze wilden ter hervorming van de samenleving. Onder een aantal anarchistische theoretici - ook bij Voline, die tweemaal en in totaal zes maanden zijn strijdgenoot was - werd wel twijfel uitgesproken aan het anarchistische karakter van sommige strijdwijzen der Machnovisten. Maar dergelijke geschillen hebben onder vrijheidlievende socialisten altijd bestaan, als het ging om het veroveren en behouden der macht in een sociale revolutie. De staatloze ideologie was altijd klaarder als het ging om het afwentelen van gezag, dan om het omwentelen van macht. Ten aanzien van hun oppositie tegen de centrale staat (en elk ander gezag dan dat der bolsjewiki zou zich evenzeer tegen hen hebben gekeerd!) hebben de anarchisten belangrijke idealen verdedigd: de rechten van minderheden om zoveel mogelijk hun eigen levenswijze te bepalen; het federalisme en de autonomie der kleinere gemeenschappen tegenover de totalitaire aanspraken van een volstrekt centraal gezag; de weerzin om ‘een nieuwe klasse’ te erkennen na de liquidatie van feodalisme of kapitalisme; het streven naar gelijkheid van man en vrouw en de aanvaarding van ‘de rechten van het kind’ op een anti-autoritaire opvoeding; de belangstelling voor de natuur en het zoeken van evenwicht tussen platteland en stad, naar de tradities van Rousseau en Tolstoi; de eerzucht een zodanige uitdrukking te vinden van ‘de soevereiniteit der werkenden’, dat deze niet kon ontaarden in een partijdictatuur. Maar het blijft ontzaglijk moeilijk in een periode van gewelddadige revolutie zulke idealen te realiseren. Met name het proces der vrijheidlievende machtsvorming - ‘met schone handen’ - is veel humaner bedoeld dan in een guerillaoorlog is door te voeren.
Men kan echter uit documenten, die o.a. door Paul Avrich zijn gepubliceerd, concluderen dat Machno grote aandacht had voor opvoeding en scholing, daarin bijgestaan door anarchisten als Voline, Arsjinow en Baron. Een der eerste taken bestond in de opheffing van het grootgrondbezit, dat werd gedistribueerd onder zelfstandige kleine boeren, of werd toegewezen aan agrarische communes, gevormd door leden van de guerrillagroepen (‘insurgenten’) landarbeiders en bescheiden landbouwers. Een hoeksteen van het beleid bleef, de economische macht in handen te geven van de werkers zelf. Het Revolutionaire Comité van de Machno-beweging zond gewapende strijders uit, om de omwenteling te bevorderen. Maar deze moest door de boeren en arbeiders zelf worden doorgevoerd, op hun eigen wijze. Als regel werd voldoende grond gelaten aan welgestelde boeren, die na het afstaan van een groot deel hunner bezittingen wilden blijven produceren in samenwerking met de revolutionairen. Voor de bewerking van de akkers, die hun eigendom waren gebleven - afhankelijk van de grootte van de familieverwantschap of het gezin - behielden zij enige paarden, koeien en de werktuigen, nodig voor het ploegen, zaaien en maaien.
Nu vond de distributie der landgoederen reeds plaats in het jaar 1917 en ze ging voort in 1918, toen de Oekraine nog verder werd bezet door Duitsers, Oostenrijkers en Hongaren. In
| |
| |
die periode kon men min of meer spreken van een revolutionaire, nationale bevrijdingsoorlog, hoewel Machno dat woord ‘nationaal’ nooit in de traditionele zin gebruikte. Hij wees het burgerlijke Oekrainse nationalisme nadrukkelijk af. Indien hij de vrede van Brest-Litovsk (3 maart 1918) niet respecteerde was het, omdat door die vrede de overweldigers in de Oekraine de gelegenheid kregen, de revolutie te vernietigen. De linkse sociaal-revolutionairen - in juli 1918 door Lenin buiten de wet gesteld - waren het met deze zienswijze eens. Door haar gebondenheid aan de vredesbepalingen, waarbij de Oekraine een Duits-Oostenrijks protectoraat werd, kon echter de bolsjewistische regering in deze republiek het revolutionaire verzet niet organiseren. De anarchisten en hun bondgenoten deden dit des te meer.
Wat de agrarische revolutie aangaat bevorderden de anarchisten de schepping van communes, hoewel ze de coöperaties van zelfstandige kleine boeren eerbiedigden. In de communes werden mannen en vrouwen gelijk gesteld. Het ideaal was dat de maaltijden gemeenschappelijk gebruikt zouden worden, maar het was mogelijk dat gezinnen in hun eigen woningen hun voedsel bereidden en nuttigden, mits ze daarvan de commune tijdig verwittigden, ook al om hun eigen portie levensmiddelen te kunnen reserveren. Naast de collectieve arbeid op gesocialiseerde velden kon ieder nog wel een eigen erf of tuin hebben, maar het nakomen van gemeenschappelijke verplichtingen gold als een bij voorbaat vrijwillig aanvaarde taak. De zondag was een rustdag, maar ook dan moesten noodzakelijke werkzaamheden bij toerbeurt worden verricht. De ‘wetgevende en uitvoerende macht’ berustte bij de algemene vergadering, zoals in de oorspronkelijke sowjets ook overal het geval was. Er waren rond Goeljai-Polje vier van zulke communes, maar vele andere in de wijdere omgeving. De gewapende verdedigers van de revolutie, zoals Machno zelf, werkten zo mogelijk twee dagen in een commune mee.
| |
| |
De rest van de week moesten ze zich wel bezig houden met politieke en militaire beslissingen, als leden van de groep van anarcho-communisten en van hun revolutionaire comité, of als deelgenoten van de sowjets.
Het beginsel van socialistisch zelfbeheer gold ook voor de nijverheid en het transport. Toen spoorwegarbeiders zich beklaagden over het feit, dat een particuliere transportmaatschappij de vereiste lonen niet uitbetaalde, werd hun te verstaan gegeven dat ze de onderneming moesten onteigenen en haar zelf moesten leiden. Wat de tarieven aangaat voor het vervoer van personen en goederen zouden de raden van boeren geraadpleegd moeten worden. De leuze ‘Alle macht aan de raden’ zou dus zowel voor de arbeiders als voor de boeren moeten gelden. Men noemde die raden ook wel - naar een bekende term uit de eerste Internationale - ‘productieve organisaties’. Ze werden echter overkoepeld door de plaatselijke sowjet, tegelijk gemeenteraad en orgaan van producenten en consumenten. Deze lokale sowjets verbonden zich federatief, en op hun congressen werd de mogelijke grondslag gelegd voor een staatloze samenleving. Maar daarvoor waren de omstandigheden hoogst ongunstig. De meerderheid van de bevolking wenste wel een socialistische democratie, machtsvorming ‘van onder op’, maar zelfs in het district van Goeljai-Polje aarzelde zij over te gaan tot proclamatie van een anarchistische sociale orde. Wat het jaar 1918 aangaat schreef Machno zelf: ‘De vrije maatschappelijke orde werd aanvaard door de inwoners van ons district als de hoogste vorm van sociale rechtvaardigheid. Voorlopig echter kon de volksmassa nog niet overgaan tot haar verwerkelijking. En ze noemde als oorzaken hiervoor: het oprukken van de Duitse en Oostenrijkse troepen; hun eigen gebrek aan organisatie; hun onvermogen zulk een orde te verdedigen tegen de contrarevolutionaire gezaghebbers en tegen “de nieuwe revolutionairen”, de bolsjewiki. Om deze redenen beperkte de werkende bevolking van het dis- | |
| |
trict in dat jaar haar revolutionaire activiteit tot het verlenen van steun, op alle manieren, aan de moedige lieden onder hen, die de oude
landgoederen hadden bezet om hun persoonlijk en economisch leven te organiseren volgens vrij-communistische beginselen’.
Reeds in deze periode werd er aandacht geschonken aan pogingen tot organisatie en vernieuwing van het volksonderwijs. Als ideaal werd daarbij aanvaard de ‘moderne school’ van Francisco Ferrer, de Spaanse vrijgeest die in 1919 in Catalonië was gefusilleerd, en die de kinderen wilde opvoeden in rationele, vrijheidlievende en humanitaire geest. Bij gebrek aan onderwijzers, die deze methode kenden, wilde men wel genoegen nemen met revolutionaire hulpkrachten uit de steden, en desnoods met traditionele schoolmeesters, mits de ouders een bijdrage konden leveren tot vernieuwing en controle konden uitoefenen op de scholen.
Als hoogste orgaan, ‘tegelijk wetgevend en uitvoerend’, als grondlegger voor de richtlijnen van lokale sowjets, agrarische communes en bedrijfsraden, gold het Al-Oekrainse Congres van arbeiders en boeren, dus het beslissende radencongres. Toen in oktober 1918 de Duitsers en Oostenrijkers zich terugtrokken werd het gezag over de Oekraine opgeëist door reactionaire nationalisten, tsaristische witgardisten en... de Moskouse bolsjewiki. Ondanks hun onderlinge tegenstellingen hadden ze gemeen, dat ze geen raden-communisme duldden op basis van vrije sowjets. Het is tegen deze achtergrond, dat men de proclamatie van de Machno-beweging moet zien van 7 januari 1920, nadat ze in het jaar 1919 de doorslaggevende bevrijdingsbeweging was geweest. Het ‘Opstandelingen-leger der Machnovisten’, in verzet tegen de landheren die wilden terugkeren en tegen een bolsjewistische dictatuur aan de andere kant, riep op een ‘waarachtige socialistische sowjet-orde’ te scheppen, nadat de ‘witte’ generaal Denikin was overwonnen. Het Al-Oekrains Congres van arbeiders en boeren moest zo spoedig mogelijk bijeenkomen, om de grondslagen te bevestigen voor de nieuwe maatschappij. Wat was er nodig om daartoe te geraken? 1. De afschaffing van alle decreten van Denikin. 2. De overdracht van de landerijen (van de landheren, de kerk en andere vijanden der vrijheid) aan de boeren, op een ordelijke wijze en door middel van raden, die de gemeenschappelijke belangen van alle werkenden zullen eerbiedigen. 3. De fabrieken, werkplaatsen en mijnen behoren in het bezit te komen van de gehele arbeidersklasse, federaal verenigd in één economisch-politieke organisatie, met behulp van de vakbonden. 4. De kernen van deze arbeidersmacht moeten de sowjets zijn, alleen bestaande uit vertegenwoordigers der werkenden. ‘Vertegenwoordigers van politieke partijen hebben
geen zitting in de sowjets van arbeiders en boeren, want hun deelneming zal de sowjets veranderen in werktuigen van partijleiders, en dit kan slechts de ondergang van de sowjet-orde tot gevolg hebben.’ 5. Onaanvaardbaar is het bestaan van tsjeka's (politieke partij-politie der bolsjewiki) partijcomité's of dergelijke dwingende, autoritaire en disciplinaire instellingen. 6. Vrijheid van spreken, pers, vergaderen, verenigingen enz. voor hen, die de revolutie willen doorvoeren. 7. Afgeschaft worden de strijdkrachten, de politie en de militie van de staat. In plaats daarvan moet de zelfverdediging worden georganiseerd door arbeiders en boeren. 8. De arbeiders en boeren-sowjets, de organen ter zelfverdediging en de zelfstandige boeren en handwerkers moeten geen enkele contrarevolutionaire manifestatie toestaan, noch ook enig banditisme. Wie op heterdaad betrapt zou worden inzake contrarevolutionaire acties of banditisme behoort ter plaatse te worden terechtgesteld. 9. Alle soorten geld moeten voorlopig als ruilmiddel worden aanvaard. 10. Tot de invoering van de nieuwe orde mag de ruil van goederen vrij geschieden. Op 27 april 1920 proclameerde ‘de cultureel-opvoedkundige sectie’ van het Opstandelingenleger nog een aantal richtlijnen van soortgelijke aard, met als extreem einddoel ‘de af- | |
| |
schaffing van alle regeerders, de vernietiging van de hele grondslag van hun leugens, zowel in de staat als in politieke en economische aangelegenheden, de vernietiging van de staat door middel van een sociale revolutie’, om aldus te komen tot ‘een waarachtige sowjetorde van arbeiders en boeren’. Het was duidelijk dat geen enkele staat, van welke aard ook, bereid zou zijn geweest deze uitdaging onbeantwoord te laten. Dat de Russische bolsjewiki aan het experiment der machnovisten een einde maakten, nadat de golven
der revolutie waren weggeëbd, kon voor ‘staatssocialisten’ kenmerkend worden geacht. In Beieren was in het voorjaar van 1919 de radenrepubliek - waaraan anarchisten als Erich Mühsam en Gustav Landauer hadden meegewerkt - al gelikwideerd geworden door de sociaal-democraten Ebert en Noske.
| |
Strategie der guerrilla
De strategie in de guerrilla was, historisch bezien en in het licht van de veel later ontworpen principes van Mao Tse-toeng, van Ho Tsji Minh of van Che Guevara, door Machno op klassieke wijze ontworpen. De man zelf stond bloot aan evenveel kritiek als hij lof vergaarde. Hij was lichamelijk zeer vitaal, zelfs nadat hij herhaaldelijk gewond en ten deze invalide was geworden. Machno was een aanval van typhus te boven gekomen, maar zijn longaandoening verergerde geleidelijk. Hij nam genoegen met zeer weinig slaap, leefde als een arme boer en verkeerde met hen op voet van gelijkheid, met grote belangstelling voor hun persoonlijk leven. Een van zijn onderbevelhebbers, Kurilenko, was een even goed soldaat en een beter beheerder, maar hij had geen vergelijkbare invloed. Machno vergaarde een grote strategische kennis en zelfs als hij gewond was trok hij mee naar het front, eventueel uitgestrekt op een boerenkar. In paniek raakte hij nooit. Hij kon soms moeilijk overweg met zijn anarchistische kameraden, die zich aan theoretische haarkloverijen bezondigden. De anarchisten van de Nabat (Alarm) die hem terzijde hadden gestaan, wilden in de loop van 1920 de verantwoordelijkheid niet meer dragen voor zijn politiek omdat hij, ‘hoewel in het bezit van vele waardevolle revolutionaire hoedanigheden, niet altijd zijn persoonlijke oordelen ondergeschikt kon maken aan het welzijn der beweging’. In latere jaren maakte Voline de opmerking, dat Machno geen theoretische of historisch-politieke kennis bezat. Voline was het ook die terecht voor zichzelf veel eer opeiste - voor de zes maanden dat hij Machno had begeleid - maar deze wat nadrukkelijk verweet, te zwak te zijn geweest in zijn voorliefde voor alcohol en vrouwen. De drank maakte hem driftig, lichtgeraakt, opvliegend, zo schreef hij.
Maar dit verhinderde niet dat Machno een der eerste moderne strategen werd van de guerrilla. Aan het einde van 1919 beschikte hij over een aanzienlijke krijgsmacht, geschat op maximaal 40.000 man infanterie en 15.000 ruiters, volgens anderen met een vaste kern van 14.000 man, 6000 ruiters en 5000 kanoniers. Hij had toen vier pantsertreinen, vier geblindeerde auto's, duizend machinegeweren en 48 kanonnen, veroverd - volgens de beste tradities der guerrilla - op zijn tegenstanders. De machinegeweren waren op wagens gemonteerd, de kanonnen maakten deel uit van de ‘bereden artillerie’. Uniformen werden eveneens buitgemaakt op de tegenstanders, die o.a. uitgerust waren door de westelijke geallieerden om de revolutie te bestrijden. Klassiek was ook de opvatting dat de veiligste bases ingericht behoorden te worden op het platteland, omdat de steden veel meer vijandig waren aan de opstandige boeren en arbeiders. Als er steden werden veroverd deden zich daar soms uitwassen voor, zoals plundering en dronkenschap, van de zijde der vele kortstondig toegestroomde vrijwilligers, die enkele malen uitbarstten in een soort ‘jacquerie’, een wrekende boerenopstand. In een aantal gevallen traden Machno en zijn opperbevel streng op tegen degenen, die de noodzakelijke discipline en het respect voor de burgerbevolking uit
| |
| |
het oog verloren: twee commandanten zijn zelfs, in oktober 1919 en in de zomer van 1920, gefusilleerd wegens het toelaten van wangedrag of persoonlijke tekortkomingen. Maar de oorlog was verschrikkelijk hard, bloedig en wreed, en deze strijd perverteerde sommige uitnemende rebellen.
In elke eenheid was een politieke commissaris, aangewezen door soldaten en officieren, belast met de politieke scholing en het hooghouden van de moraal. Ook de officieren waren door de manschappen gekozen, maar Machno benoemde de hoogste verantwoordelijke bevelhebbers en hij had het recht, de keuze van onbetrouwbaar geachte officieren ongedaan te maken, al moest hij dit rechtvaardigen. Er waren geregelde massa-meetings, waarop allerlei besluiten werden genomen. In 1919, in de strijd tegen Denikin, trad het leger op als een eenheid in een complete oorlog. Daarna waren het meest verspreide onderdelen, die op gescheiden slagvelden opereerden en dus moesten beschikken over de nodige autonomie. Maar in alle gevallen was snelheid en beweeglijkheid een eerste vereiste. Daartoe was het nodig, het vertrouwen te winnen en te behouden van de civiele bevolking, die moest meewerken aan het op- en onderduiken der troepen, aan de mogelijkheid tot vlugge verplaatsing en verrassende overvallen. Paarden waren onmisbaar voor deze vorm van strijd. De infanterie werd overgebracht op karren en wagens, en evenals de cavallerie bereikte zij tweemaal de snelheid van de geregelde legers. Als hij werd aangevallen door een overmachtige vijand trok Machno terug, terwijl hij zijn achterhoede bedrieglijke operaties liet uitvoeren. In een ijltempo maakte hij dan een omtrekkende beweging om de achterhoede van de vijand te overvallen. Machno maakte gebruik van alle listen, die later door Mao Tse-toeng zijn beschreven: betrouwbare spionnen moesten de meest uiteenlopende en tegenstrijdige inlichtingen geven aan de tegenstanders; de bevolking zelf leerde te zwijgen, verkeerde informaties te geven aan de contrarevolutionairen, of partisanen te verbergen; er was sprake van hinderlagen, voorgewende capitulaties en gebruik van uniformen van de vijand om verwarring te zaaien. Als een troep was omsingeld moesten de leden daarvan hun wapens begraven en zich verkleed als arme boeren onder de dorpelingen
mengen. De Machnovisten beschikten over geheime diensten, zoals de Razvedka, die later verantwoordelijk werden gesteld voor enige politieke moorden, maar waarvan men weinig weet. Vast staat dat de opstandelingen geen strijd konden voeren zonder de medewerking der bevolking. Deze moest hen voeden, van onderdak voorzien, de gewonden en zieken verplegen, de wapens helpen repareren en de paarden verzorgen of ruilen. Eind 1920, toen de beweging in het nauw werd gedreven en het operatieterrein beperkt werd, was het moeilijk geworden verse paarden te krijgen, voldoende voedsel te verwerven en gewonden te doen verzorgen.
Wat wapens aangaat kon men enige jaren spreken van grote hoeveelheden, buit gemaakt op de terugtrekkende Duitse en Oostenrijkse troepen in 1918, op de witgardisten van Denikin, en tot tweemaal toe zelfs verschaft door... het officiële Rode Leger, dat de hulp van Machno nodig had in de strijd tegen de witgardisten Denikin en Wrangel. Vele wapens zijn tijdelijk begraven en later hebben bolsjewiki nog voorraden daarvan gevonden. Maar de verliezen aan mensen werden Machno fataal, toen de regering van Moskou in 1921 al haar militaire kracht kon concentreren op het opleggen van haar gezag aan de Oekraine. De militaire nederlaag van de Machnovisten had in 1921 echter nog andere oorzaken. Vier jaar lang had de bevolking verschrikkelijk geleden onder de Duits-Oostenrijkse bezetting, het woeden van Oekrainse fascisten als Skoropadsky en Petljoera, de oorlog van de witgardisten Denikin en Wrangel, de bevrijdingsstrijd van de Machnovisten. Ze was uitgeput en verarmd, niet meer in staat zich te verzetten tegen het Rode Leger van de centrale regering. Bovendien had dit leger twee- | |
| |
maal gefunctioneerd als bondgenoot van de Machnovisten tegen de gevreesde en gehate tsaristische troepen met hun buitenlandse bondgenoten. De strijd tussen de bolsjewiki en de Machnovisten leek toen een broedertwist tussen twee fracties van revolutionaire socialisten, en schiep een grote verwarring. De opstand van de vrije sowjet in Kronstadt tegen de centrale regering in Moskou vertoonde gelijkenis met het verzet van de Machnovisten tegen de dictatuur van de Communistische Partij. Het programma van de arbeiders en matrozen van Kronstadt bewees dat. Hun resolutie van 26 februari 1921 eiste vrije verkiezingen voor de sowjets, met deelneming van alle revolutionairen, ook de anarchisten; bevrijding van
Door Wim J. Jong te Heemstede, (nog steeds redacteur van het radicaal-pacifistisch orgaan Vredesactie), gemaakte kaart van het Machnogebied in de in 1935 bij de Anarchistische Uitgeverij De Boemerang in Amsterdam in een vertaling van Henk Eikeboom verschenen uitgave van P. Arsjinof's Geschiedenis der Machno-beweging.
| |
| |
alle politieke gevangenen; opheffing der bolsjewistische controle-comité's en bewapende partij-groepen in de bedrijven; mogelijkheid voor de boeren om zelfstandig te blijven (zonder loonarbeiders) coöperaties of collectieve boerderijen te vormen; dezelfde vrijheden voor ambachtslieden; gelijke rantsoenen, behalve voor degenen die gevaarlijke en ongezonde arbeid verrichten; ‘wetgevende en uitvoerende’ regionale congressen van vrije sowjets. De bloedige onderdrukking van dit verzet bezegelde ook het lot van de Oekrainse Machnovisten. In februari 1921 overleed Kropotkin. De meeste anarchisten waren - sinds de eerste razzia's in april 1918 - toen gearresteerd, maar een kleine groep van hen kreeg toestemming, de begrafenis bij te wonen van de libertaire ‘aartsvader’. Toen in de zomer van dat jaar een internationaal vakbondscongres werd gehouden in Moskou, waar ook Spaanse en Franse anarcho-syndicalisten aanwezig waren, werd op hun dringend verzoek een tiental anarchisten naar het buitenland verbannen. Tot hen behoorden Voline - die in de Tagankagevangenis had gezeten - Fedorov, Feldman, Gorelik, Jartsjoek, Joedine, Maximov, Michailov, Meratsjni, Vorobjiov. In Berlijn vormde zich een aanzienlijke groep van uitgeweken of uitgewezen Russische anarchisten. Nestor Machno behoorde in 1921 tot de laatste anarchisten, die in de Sowjet-Unie nog niet gearresteerd waren. Zes omvangrijke organisaties van vrije socialisten waren reeds ontbonden: Golos Troeda (Stem van de arbeid); de Moskouse federatie; de Oekrainse Nabat; de daarmee verbonden Panrussische jeugdfederatie; de Potsjin-groep uit de vrije coöperaties; de Panrussische anarcho-communistische federatie, nog het langst ontzien door de bolsjewiki wegens hun nut bij de bestrijding der witgardisten.
Machno werd na de nederlaag van Wrangel geheel geïsoleerd terwijl de massa's op het platteland niet meer in staat waren hem voldoende bij te staan. Een opzienbarende maatregel van Lenin leidde tenslotte in 1921 tot het verder verminderen van het ‘agrarische’ verzet tegen staat en partij. Met zijn Nieuwe Economische Politiek liet hij de kleine boeren vrij, zelf te kiezen of ze particulier, coöperatief of collectief werkzaam wilden zijn. Tot aan de ‘stalinistische’ gedwongen collectivisatie van 1928 keerde een zekere rust in de Oekraine terug. Bij de nieuwe grondwet van 1923 werd de Sowjet-Unie een (fictieve) federatie van vrijwillig verbonden republieken, waarvan Rusland, de Oekraine en Wit-Rusland de kern vormden, zodat formeel de Russen niet meer als overheersers konden optreden. De dictatuur van de monopolistische Communistische Partij in alle republieken had echter reeds een einde gemaakt aan de mogelijkheid tot schepping van een federatief en vrijheidlievend communisme.
| |
Geraadpleegde werken
P. Archinoff: Geschichte der Machno-Bewegung, Berlin, 1923. |
A. Souchy: Hoe leeft de arbeider en boer in Rusland en in de Oekraine? Vertaling uit het Duits, 1921. |
Groupe des Anarchistes Russes: Répression de l'anarchisme en Russie Soviétique, Paris, 1923. |
Alexander Berkman: Het Russische treurspel, vertaling 1922. |
Paul Avrich: The Russian Anarchists, Princeton, 1967. |
Idem: Kronstadt 1921, Princeton, 1970. |
Idem: The Anarchists in the Russian Revolution. Documents. London, 1974. |
Voline: The unknown revolution, Detroit-Chicago, 1974. |
David Footman: Civil war in Russia, London, 1961. |
Malcolm Menzies: Makhno, une épopée. Paris, 1972, uit het Engels vertaald. |
N. Makhno: La révolution russe en Ukraine, Paris 1970. De oorspronkelijke delen verschenen in 1929, 1936 en 1937. |
|
|