| |
| |
| |
Fritzi Harmsen van Beek Gedichten
dit hier is de jehouvangetuige: ongerijmder dan in droom
verdronken poezie, verbeeldend meer dan galereien in het
museum of modern art en gruwlijker dan john webb's verslag
van de executie van landru. en hier zijn ook
de kleren van de jehouvangetuige: een jute hemd, al in ont-
binding, (de kraag is om de hals heen weggeknipt die bloot
bereid het vlijmscherpe doorhelzen.)
en dit is het hoofd van de jehouvangetuige in de laatste
momenten van onzekerheid: (misschien leeft liefde na de dood
van liefde toch?) en de gevangenis kapper die de schedel
nu dit is de dood van de jehouvangetuige, want betrekkelijkheid
is de aard der dingen: seconde die niet langer ondeelbaar
blijkt splijt desondanks op een aambeeld van kristal, dus
dit is de tedere nalatenschap, alsnog te verdelen, van
jehouvangetuige: herinnering aan lichamelijke dingen en een
| |
| |
Ontong in je haar. O Gilles
ben met je en wérkelijk, ik ben met jou en die
mij niet ondeugend wil benaderen, ik ben
ontdekt (een slordig leeggevreten tafeltje), ont-
sloten (alle sleutels kwijtgemaakt), ik ben ont-
luisterd, (door een grapje), maar ik ben met jou
enzonder: ik. Zolang dit afscheid onvoltooid blijft,
eindeloos verward, ontzet, verfluisterd en ontstemd
leenik, bedempte knecht van je zo nozele paardje
de stem uit boeken die herhalen de welhaast vergetene
verhalen, van heel ver, over de mareschalken, de
verzorgers van kleinen, of het nou paarden waren,
jachtvalken, geslachtszieke koningen (je zal het
maar hebben) zwerfstenen, of verwaarloosde apen,
herinner je het kleine Mongoolse meisje dat dacht
dat ze een auto was: de trottoirband om, terugschakelen
in haar één, wachten, (de knipperbol) en vooruit maar,
links, rechts en dan? ‘Naar huis’. Je paarden-verzorgers
bloed, gezeten op dat terras tussen je lachende moeder,
omes en zo, verloochende zich niet: ‘Wij, zeg je zitten
in een café, zij, zeg je moet naar een garage’, en,
zeg je, ‘inpl. v. een stroom super in der tank een
bord, zelfs voor niet helemaal mongolen, onvreetbare
uitgebiologeerde ofzo pàp!’ Je verliet het zomerse
zitje, je walgde van, laat maar, alles en ging huis-
waarts en zei: de komende dagen eet ik niet. (Behalve)
| |
| |
Nu dus de verre stem van de verre om halen die vertellen voor wie niet weet wat ontong is: ...Adinda's (of was het nou Saidia's?) vader had een buffel etc. daar heb je het nual, lees nu eindelijk eens Multatuli lieveling, trek je conclusie's en dan verder: koning Finn, een Irishman, maar omdat er toen nog geen proterstanten waren deden ze ook geen schiten op anderen, neen, op jacht ze gingen en toen is het gebeurd: uit of het water stak een lelijke man op en een nog lelijker paard en nu volgt tekst uit boek. Je moet denken, de lichtzinnige Finn zat op de heuvelen, uitzicht op zee, te eten met zijn vrienden en hij zei: ‘En hoe is Uw naam?’
En: ‘De mensen noemen mij Gilla Darka, den Ongezeggelijken Gillie.’
‘En waarom hebben zij U die naam gegeven?’ vroeg Finn.
‘Omdat geen mens zich moeilijker dan ik in dienstbaarheid weet te schikken.’
Toen wendde hij (G.D.) zich tot Conan de Kale en vroeg hem: ‘Wat wordt in Fianna beter betaald, het voetvolk of het paardenvolk?’
‘Het paardenvolk heeft de dubbele soldij van het voetvolk,’ antwoordde Conan.
‘Dan kies ik het paardenvolk,’ zeide de man, Gilla. ‘Hier is mijn paard.’ En hij richtte tot Finn de vraag: ‘Mag het een plaatsje bij de andere paarden zoeken?’
‘Het zij zo,’ antwoordde Finn.
| |
Humorloos gedicht (fragment)
Waar winter schaduw aanblaast op het lijf
verstijft de ademtocht tot kleine rook,
van wellust geel, de appels van het oog,
na-oogst van brakke hoop, beslaan met rijp.
O. Minnaars, door dit najaar ondermijnd
zijn wel geschraagd door zwart, waarachtig hout
maar staan als stammen, van hun kroon ontzet
met smalle handjes, spin- en bladernaakt
en loven, liefkozen en spelen wel en
wentelen en strelen, eindeloos verstekt
het tedere insect, dat, winters al verpopt,
verstopt, hergeven paradijs verbeidt:
maar ai, dat appeltje, getroond maar ongeplukt,
geluk behouden aan de hoogste twijg, ge-
neigd tot eerste windvlaag het verrukt,
naar willekeur der zinnen, tot vergetelheid?
| |
| |
(zinnekuur - de overwintering van een gevoel)
wil sober zijn en ernstig denken aan
wat is mijn huis, mijn onheil: uitgeleefd,
ontluisterd en ontkracht, de zelfkant zelfs,
kapotte ramen, brakke muren en het vuilnis
bieden nu geen schuilhoek meer voor overwintering.
ik fluister je om niet meer te verwonderen, dit
is geen poëzie maar een belijdenis van horror,
houd je adem in. ontwijk of worstel met de webben,
het rag, de duizend maden, maiden; waar de slangtong
zwart in stilte splijt zonder een fluister, bloeit
mijn huis, nachtschade, naar ontluistering.
de gruwelijke afgrondmond van langzaamheid
heeft alles opgegeten, stil, geef geen geluid, ik
ben bereid om alles op te geven, als je blank wil
luisteren zie ik af van beschrijvingen, het lieflijke,
het ongewone, af. als je wil luisteren, nu:
deze eenzaamheid, de lispelende stilte, is
een laffe rand aan schandelijke stranden,
spreek van troebel schuim, gespoeld
± toen Gilles 5 jaar of zo oud was
| |
| |
(de serafijn bezit een roze flamingo:)
en hun monden zwak van ontucht wemelen,
ook als zij vluchtig, zeer onzindelijk,
oraal cohabiteren, als verachtelijke apen
zich bevlekkend, van hun uitwerpselen zijn
beeltenis boetseren, ook als er
kraaien oproer kraaien in de kale kruin
van hun onvruchtbaar brein en onkruid
woekert op hun tong, indien hun handen
onbevalligheid verraden, als hun ogen waterig
hun neuzen vochtig zijn, ook als zij op zijn
voorhoofd kijken als op een stationsklok en
zijn lichaam wegen in hun vlakke palmen, en,
zelfs, als zij verraderlijk poseren naast
zijn diepe vijver op hun logge been en, of,
zeldzamer, zichzoet verschuilen omheen de
zindelijke pels van zijn aanbeden dier, ai, ook
als hun snode mond, beluste vingers, ranze
zak ontaarden in ontlading en als regen,
hun onvruchtbare besproeiing hem o,
staat in hem, staat een rozen vogel,
staat een, een roze vogel op een glanzend zijden
been, een draad waaraan een vliegertje van een-
tonigheid uit drijven gaat, een graat voor meer
gratieuze melodieën, een vaartuigje, een waar-
lijk roze vogel, beeld, beeldschoon, aanbiddelijk.
Zijn wakker zuidelijk zindelijk zuiver oog:
ook toen G 5 j. was of zo
|
|