Maatstaf. Jaargang 24
(1976)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| ||||||||||
J. Kortenhorst Multatuli en Engel Douwes Dekker in Nieder-IngelheimGedwongen door zijn gezondheidstoestand moest Engel Douwes Dekker, directeur van de Nillmij te Batavia in 1881/82 Europees verlof opnemen. In deze periode heeft de oudste zoon van Multatuli's - dan al overleden - broer Pieter, contact met zijn oom Eduard gezocht. Engel is tweemaal in Duitsland bij zijn oom in Nieder-Ingelheim op bezoek geweest. Zij hebben met elkaar gecorrespondeerd en een 13-tal brieven van Multatuli aan Engel zijn bewaard gebleven in de familie en werden mij door Engel's kleindochter mevrouw E.P.L.A. van Nooten-Douwes Dekker ter publicatie in Maatstaf ter beschikking gesteld. | ||||||||||
Engel Douwes DekkerMultatuli's oudste broer Pieter Douwes Dekker (1812-61) was doopsgezind predikant, eerst in de Beemster, later in Den Helder; hij was getrouwd met Maria Abrahamsz uit Amsterdam. De oudste zoon, Engel werd in Beemster geboren op 5 mei 1842. Hij werd genoemd naar zijn Zaanse grootvader aan vaderszijde die koopvaardij-kapitein was. Hij was 39 jaar toen hij Multatuli voor de tweede keer in zijn leven ontmoette. Engel zag voor het eerst zijn oom Eduard en tante Tine Douwes Dekker toen de Indische ambtenaar met Europees verlof het gezin van Pieter in Den Helder bezocht van 31 december 1852 tot 8 januari 1853. Bij die gelegenheid kreeg de 12-jarige Engel een zilveren horloge van zijn oom. In de zomer van dat jaar kregen Engel en zijn broers nog een (opblaasbare) globe. Engel ging als 18-jarige naar Java, waar hij in Bowerno op de tabaksplantage van zijn oom Jan Douwes Dekker (1816-1864) werkzaam was. Op 22 juli 1869 trouwde hij te Koedoes de uit Den Helder afkomstige Theodora (Doortje) Christina Heyning (1842-1929). In 1871 werd hij controleur bij het Binnenlands Bestuur in de Preanger Regentschappen; in 1873 werd hij overgeplaatst naar de residentie Koedoe. Maar dan vindt hij zijn bestemming: de Nillmij, de in 1859 opgerichte Nederl.-Indische Lijfrente en Levensverzekerings Maatschappij. En de Nillmij vindt hem! In het gedenkboek over de eerste 50 jaren wordt gezegd: ‘In 1875 treedt een nieuwe directeur op, n.l. de Heer E. Douwes Dekker, de man met bijzonder groote werk- en wilskracht, die voor de duur van zijn beheer, door zijn karaktereigenschappen misschien meer dan enig ander een bepaald cachet zou geven aan de door hem beheerd wordende Maatschappij.’ Zijn aanstelling tot plaatsvervangend directeur in 1874 had hij te danken aan de broer van zijn schoonvader, Ed. Heyning, die van 1861 tot 1875 de leiding van de Nillmij had. Toen deze aan aftreden ging denken en het bestuur hem vroeg naar een opvolger uit te zien, vestigde hij de aandacht op Engel die toen controleur bij het B.B. was. ‘Iemand, zo vermelden de stukken, met een ijzeren wil en een enorme werkkracht.’ Al op 1 januari 1874 werd hij tot plaatsvervangend Directeur benoemd en in 1875 werd hij op 6 april door de algemene vergadering van aandeelhouders tot directeur gekozen, ‘zodra de heer Heyning vertrokken zou zijn’. | ||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||
Engel Douwes Dekker heeft zijn lichamelijke kracht overschat. Zo achtte hij het niet nodig een plaatsvervangend directeur naast zich te benoemen. Maar na vijf jaar was hij zo óp en overspannen, dat zijn artsen een verblijf in Europa van ten minste één jaar dringend voorschreven. Zo is Engel medio april 1881 met zijn vrouw Doortje en de kinderen naar Europa vertrokken. Zijn bestuur stond hem toe zo nodig twee jaar weg te blijven, maar dat heeft hij niet gewild. Men hield hem van Batavia uit van alles op de hoogte wat er in de Nillmij omging en men had met hem afgesproken dat ‘zijn verlof wellicht dienstbaar gemaakt zou kunnen worden tot uitbreiding van de werkkring der Maatschappij in Nederland, zeer zeker tot het bijwerken van velerlei berekeningen, zo van lijfrente als van levensverzekeringen op de basis der nieuwe tarieven’. Ook zou hij naar nieuwe en veilige beleggingsmogelijkheden in Europa zoeken. (Een belegging in de Kon. Olie, waartoe August Kessler hem pobeerde over te halen, sloeg hij af: het ging in die tijd niet zo goed met de Koninklijke). Engel en Doortje logeren eerst met hun vier kinderen bij Engel's broer Kees, apotheker in Bodegraven om zich daarna (31 oktober 1881) te vestigen in de Barentszstraat in Den Haag. Engel is op 23 januari 1905 in Den Haag overleden; zijn weduwe in 1929. Hun vier kinderen waren in die tijd van 1881/82 tussen de 5 en 10 jaar: Pieter (1871-1926), Afina (1873-1950), Henriëtte (1874-1935) en Gerard (1876-1944). Begin november 1882 keerde Engel terug naar Indië en nam de leiding van de Nillmij weer op zich. Het is dus in die betrekkelijk korte periode van de zomer van 1881 tot de zomer van 1882 dat de bezoeken en schriftelijke contacten tussen Multatuli en Engel plaats vonden. Als Engel in juli 1891 definitief (wegens zijn slechte gezondheid) zijn directeursfunctie moet opgeven en zich in Nederland vestigt, is zijn oom in Nieder-Ingelheim reeds overleden. Gezien het feit, dat de brieven uit 1881/82 (er ontbreken er hoogstens één of twee) zo trouw bewaard bleven is het onwaarschijnlijk dat er later nog correspondentie zou zijn geweest. De correspondentie die hier volgt bestaat uit 12 documenten die tussen augustus 1881 en augustus 1882 van Nieder-Ingelheim naar Engel (en Doortje) Douwes Dekker zijn gezonden. Het zijn acht brieven en drie briefkaarten van Multatuli. Eén naschrift van Mimi op één van die acht brieven, alsmede één door pleegzoon Woutertje aan Mimi gedikteerd briefje. | ||||||||||
MultatuliEduard Douwes Dekker, geboren in 1820 in Amsterdam als zoon van een koopvaardij-kapitein ging op 18-jarige leeftijd met zijn vaders schip naar Batavia waar hem een carrière bij het Binnenlands Bestuur voor ogen stond. Hij huwde Tine Barones van Wijnbergen in 1846. Zij bezochten Nederland weer gedurende een Europees verlof van 1853 tot 1855. Daarna volgde zijn benoeming tot assistent-resident van Lebak waar zich de gebeurtenissen afspeelden die in de Max Havelaar worden verhaald en die aanleiding waren tot het vragen - en verkrijgen - van eervol ontslag. Hij vertrok naar Europa in 1857 en schreef daar - in Brussel - de Max Havelaar die in 1860 van de pers kwam. Multatuli heeft van eind 1865 af - op een korte periode na in Den Haag - voortdurend in Duitsland gewoond. Die korte periode woonde hij samen met zijn vrouw Tine en zijn vriendin Mimi Hamminck Schepel. Na 1870 heeft hij zijn vrouw niet meer en zijn zoon en dochter nauwelijks meer teruggezien. De zoon, Edu, was in 1854 in Amsterdam geboren, de dochter Nonnie in 1857 op Java. Na Tine's dood, ver weg in Italië in 1874, trouwde hij met Mimi. Zij hadden toen in Frankfort, Coblenz en Keulen gewoond, en na het Haagse intermezzo in Mainz. Daar moesten zij als gevolg van de in 1870 uitgebroken oorlog met Frankrijk vertrekken en zo kwamen zij | ||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||
op 1 november 1870 voor lange tijd in Wiesbaden terecht. Na daar op een viertal adressen gewoond te hebben (steeds op één of meer kamers) konden Dekker en Mimi op 15 augustus 1879 een huis ‘met tuin’ betrekken in Geisenheim aan de Rijn. | ||||||||||
Het huis in Nieder IngelheimMultatuli heeft met zijn vrouw en pleegzoon Wouter nog tot het voorjaar 1880 in Geisenheim gewoond. Daarna heeft hij het huis in Nieder Ingelheim aan de overzijde van de Rijn betrokken. Dat was - in Europa - het eerste huis dat hij zijn eigendom kon noemen. Dat eenzaam gelegen huis op de weg tussen Bingen en Mainz, een kilometer van de laatste bebouwing van het boerendorp Nieder Ingelheim, was gebouwd in opdracht van Nicolas Gloeckle. De bouw zal gesteld kunnen worden in de 40-er jaren van de vorige eeuw. Nicolas Gloeckle was zelf ook de bewoner. Hij was de pachter van ‘Zur alten Post’, de herberg waar Multatuli zijn gasten onderbracht die hij niet in zijn eigen huis kon bergen. In het archief van Ingelheim is niet veel meer te vinden over de historie van het huis of over Multatuli. We kennen echter nog wel het gratis admissie verzoek van Nicolas Gloeckle, gedateerd 18 maart 1850. Hij zegt in dat Bittschrift aan de burgemeester dat men ‘das Haus auf der Kreutzkirch, der Ehrensäule gegenüber’ in het openbaar wil verkopen. Daar wil hij zich bij het gerecht tegen verweren ‘indem fragliches Wohnhaus Eigentum des Vorstellenden ist, welchem dasselbe aus Eigenen Mitteln erbauen liess.’ Het is 32 jaar later als Multatuli eigenaar van het huis wordt. In de correspondentie met verschillende van zijn vrienden vertelt hij hoe dat gegaan is. Voor Multatuli begint de geschiedenis van zijn huis in 1864 of 1865 toen hij ergens een lezing of voordracht hield. Onder de toehoorders was de 14-jarige Jan Zürcher, die zichzelf beloofde Multatuli te helpen zodra hij daartoe in staat zou zijn. Deze - zijn hele leven van een romantisch sentiment vervulde jonge man - vertelde zijn vader van zijn voornemen en die sterkte hem daar in. In de zomer van 1880 bezocht de toen 30-jarige Zürcher Multatuli en Mimi in Geisenheim. (Multatuli had hem maar één keer eerder - in Amsterdam - gezien en dat was een zeer terloopse ontmoeting.) Dekker's huisbaas in Geisenheim kon elk ogenblik de huur opzeggen en was dat ook van plan, waardoor de schrijver wel moest omzien naar iets anders. Zo kwam het gesprek op een huis dat te koop werd aangeboden aan de overkant van de Rijn in Nieder Ingelheim. Dekker zal dit gezien hebben, maar aan kopen kon hij niet denken want de nodige 14.000 Mark had hij eenvoudig niet. Toen de schrijver zijn gast na de tweede dag van zijn verblijf naar de trein bracht zei Zürcher bij het afscheid: - O ja, wat dat huis in Ingelheim aangaat, koop dat maar. - Mooie grappen, antwoordde Multatuli; ik heb geen geld. - O, ik heb het wel, zei Zürcher. En zo zond hij 14.000 Mark, terwijl Multatuli maar 11.000 voor de definitieve koop bleek nodig te hebben. De resterende 3000 Mark mocht hij voor verbouwingskosten houden. Van die 11.000 Mark verrekende Multatuli 7000 Mark door een schuld van de verkoper aan een zekere Gannerts over te nemen. Het voordeel van Dekker was, dat die 7000 Mark niet meteen opeisbaar waren doch met slechts 500 Mark per jaar (van 1881 af) behoefden te worden afgelost. Waarschijnlijk (geheel duidelijk is deze zaak niet) heeft Dekker later een nieuwe overeenkomst met Gannerts gesloten waarbij hij een lager bedrag dan er nog openstond onmiddellijk zou betalen, waarmee dan de gehele schuld zou vervallen. Per 1 augustus 1880, de datum waarbij de koop definitief werd, werd 4000 Mark betaald. | ||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||
Pas later vertelde Zürcher aan de schrijver over de voordracht uit de 60-er jaren die hij als jongen had bijgewoond, en over het voornemen dat hij toen had gemaakt en over het feit, dat zijn vader het daar helemaal mee eens was geweest. Het geven van het geld om het huis te kopen was - zo zei Zürcher - een daad van piëteit tegenover zijn vader geweest ‘die er zo'n schik in hebben zou als hij 't weten kon’. Die vader, kunstenaar als zijn voorouders én zijn nageslacht, was de historie- en portretschilder Antonie Frederik Zürcher die leefde van 1825-1876. Bij zijn overlijden stond zijn vrouw helemaal alleen en zonder enige financiële hulp voor de opvoeding van het overgebleven tiental kinderen. Jan Zürcher heeft toen zijn moeder bijgestaan, gaf zijn artistieke en journalistieke werk op en werd huisonderwijzer bij de kinderen van de weduwe Wilhelmina E.M. Huysser Gompertz. Deze steenrijke weduwe was 45 jaar toen zij de 27-jarige huisonderwijzer in 1879 trouwde. Jan Zürcher gaf zich toen geheel aan zijn (zeer vele) hobbies over, studeerde philologie (hij promoveerde in deze wetenschap in Berlijn), hij studeerde medicijnen, beheerste 15 talen, schreef op velerlei gebied, verzamelde schilderijen, curiositeiten, postzegels en beoefende de schilderkunst, de literatuur en de muziek. Hij zond Multatuli later ook boeken. Multatuli heeft - op uitdrukkelijk verzoek van Jan Zürcher - diens naam nooit laten vallen als de lener (schenker) van het geld voor het huis. Na de dood van Multatuli werd het huis met grond (4500 m2) publiek verkocht op 2 januari 1888. De oproep daartoe stond in enkele Duitse bladen van 12 december 1887. De opdracht ging uit van de erfgenamen. Inmiddels hadden Jan Zürcher, Mr. W.A. Paap (vriend en advocaat van Mimi) en redacteur H.J.C. Holdert van ‘De Echo’ op 23 december 1887 een oproep in de kranten geplaatst ‘Aan de vereerders van Multatuli’ om geld (5 à f 6000) bijeen te brengen teneinde het huis voor de weduwe te kunnen kopen. Maar op 26 december werd die oproep ingetrokken ‘omdat de aankoop van het huis onmogelijk is geworden’. Maar dat was niet juist: op 2 januari had de openbare verkoop plaats en Mimi werd zelf met een bod van 8250 Mark de eigenares. Het transport vond plaats op 5 juni 1888. Zij verkocht het huis op 13 juli voor 14.000 Mark aan de kapitein Meyer. Op 11 oktober 1908 heeft de historische vereniging Ingelheim een gedenksteen in het huis geplaatst. Initiatiefnemer en herdenkingsredenaar was Wilhelm Spohr, die vele werken van de Nederlandse auteur in het Duits vertaald heeft. In de gedenksteen heeft de steenhakker een spelfout gemaakt. We horen weer van het huis door een verontruste Multatuliaan die in de Kölnische Zeitung van februari 1913 mededeelt dat het huis op 12 maart van dat jaar gerechtelijk geveild zal worden. De schrijver meent dat na verkoop het huis gesloopt zal worden en hij doet een beroep op het publiek, gelden bijeen te brengen om het huis te behouden. De eerste stap tot zulk een actie zal echter van Nederland uit moeten komen. De Nederlandse bladen nemen het bericht over. Niet iedereen is het er mee eens geld voor dit doel bijeen te brengen. Het blad ‘De Vrije Gedachte’ bijvoorbeeld meent dat als men het aan Multatuli had kunnen vragen deze wel een betere bestemming voor het geld zou hebben gevonden. Na de tweede wereldoorlog werd men in 1951 wederom geconfronteerd met een verkoop van het huis: het zou in handen komen van een organisatie die er een bestemming aan wilde geven die de nagedachtenis van Multatuli onwaardig zou zijn. Pogingen werden gedaan om geld bijeen te brengen teneinde het huis een bestemming als Nederlands cultureel centrum te geven. Dat doel is niet verwezenlijkt, doch het huis werd door een uit het oosten gevluchte Duitse | ||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||
hotelier gekocht. Het heet nu ‘Hotel Multatuli’ en het is in handen van de tweede generatie. | ||||||||||
WoutertjeEen heel grote rol in de correspondentie - en in het leven van Multatuli speelt zijn pleegzoon Wouter. In 1881 is hij een jongen van zes jaar. In het voorjaar van 1878 hebben Multatuli en Mimi Wouter als driejarige pleegzoon aangenomen. Bij zijn geboorte op het ‘fürstliche Turn und Taxische Schloss’ op 15 januari 1875 in Sulzheim (Beieren) werd hij ingeschreven als Eduard Bermann, de buitenechtelijke zoon van douarière A.K. von Gugel geb. Bermann. De vader was de Hauptmann (kapitein) Eduard Bernhold uit Würzberg. Volgens rechterlijke uitspraak van 9 maart van dat jaar mocht de jongen, na erkenning van de natuurlijke vader zich Eduard Bernhold noemen. Multatuli en Mimi noemden hem Wouter (roepnaam Wou) en zo noemde hij zich zelf later ook altijd. (Hij is na de bevrijding van Indië op 23 augustus 1945 in Banjuwangi vermoord). In de eerste maanden van 1878 toen Multatuli een voordrachtentournee in Nederland maakte, zei zijn vrouw tot een vriendin: ‘Ik zou zo graag een kind aannemen. Nu zou ik de gelegenheid moeten waarnemen want als Dek hier is, wil hij het toch niet. Hij zou het moeten vinden als hij terug is: misschien zal hij er wel heel kwaad om zijn, maar dan is het er eenmaal!’ En zo werd er door die vriendin - Marie Anderson - een advertentie in het ‘Wiesbadener Tageblatt’ geplaatst om een kind aan te nemen. Er kwam op die advertentie een heer bij Marie Anderson in Wiesbaden die vertelde een vriend van de vader van het bewuste kind te zijn. Volgens hem was de moeder een weduwe en haar andere kinderen mochten niets van die geboorte weten. Zo heeft Mimi het kind ‘op proef’ aangenomen en zij heeft dat in een brief van maart 1878 aan Multatuli geschreven en hem gevraagd of hij het goed vond. Die brief bereikte Multatuli in Leeuwarden en hij zond op 13 maart 1878 om half acht een telegram aan zijn vrouw: ‘Behalte das Kind in Gottes Namen’. In volgende brieven van Mimi, die de zijne telkens kruisten, kwam zij weer daarop terug. In de ochtend van 19 maart zond Multatuli van Arnhem uit een tweede telegram: ‘Beide brieven ontvangen, behoud het kind’. En hij bevestigde dat 's avonds in een brief: ‘... ik (heb) je getelegrafeerd het kind te houden, en dat meen ik nu heel ernstig. Ik verzoek je er om.... Dus we houden het kind, en ik zal er schik in hebben’. Alle brieven - niet alleen de hier gepubliceerde - wijzen uit dat Multatuli de jongen een niet weg te denken plaats in zijn leven heeft gegeven. | ||||||||||
Andere huisgenotenTot de geregelde gasten blijkt ook Mimi's lievelingsbroer Albert te behoren. Johan Albrecht Hamminck Schepel (1843-1901) komt uitvoerig en indringend ter sprake. Mimi was zelf de oudste uit het gezin Hamminck Schepel waarvan de vader beroepsmilitair was: hij eindigde zijn loopbaan als kolonel. Zijn twee zoons: Albert en de jongere Hans (1846-1868) die in Indië aan de cholera overleed, hebben het tot grote teleurstelling van de vader niet verder gebracht dan adelborst (Albert) en sergeant. Albert is na de afgebroken marine-officiersopleiding in Den Helder tussen zijn 14de en 18de in 1861 als leraar naar Amerika gegaan, daarna werd hij klerk aan het agentschap van de Ned. Handel-Maatschappij te Yokohama (1869) en twee jaar later leraar-Engels te Kagoshima. In de periode dat hij zijn zuster en zwager Douwes Dekker in Nieder Ingelheim dikwijls opzocht was hij ‘zwervende’ en zocht naar een baan. Zijn vriendin Marie, die in deze correspondentie voortdurend voorkomt was een boerenmeisje uit Bessoncourt (Haut-Rhin), Philomène Marie Blanc geheten. Zij telde in augustus | ||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||
1881 pas 21 lentes terwijl Albert al 38 was. Dit stel is in Brussel vier jaar later getrouwd. Albert is in 1901 in Zutphen overleden. Marie is naar Frankrijk teruggegaan. Zij was in 1928 69 toen zij stierf. | ||||||||||
IngelheimNieder Ingelheim had in de tijd van Multatuli 2700 inwoners en 500 woningen: een zuiver boerendorp, zonder winkels. Op het moment dat ‘Ingelheim’ als nieuwe gemeente werd gevormd uit Frei Weinheim, Nieder- en Ober-Ingelheim, n.l. in 1939, woonden in Nieder Ingelheim in 1600 woningen 5500 inwoners. Maar wat er veranderd moge zijn: het huis waar Multatuli buiten het dorp woonde lag er toen zowel als nu bijzonder rustig bij. De weg die de kortste verbinding tussen Mainz en Bingen vormt en die in vroeger eeuwen heel druk geweest moet zijn, was in Multatuli's tijd door het spoorverkeer een verlaten landweg geworden. (Nu is het er zo rustig omdat men de verderop gelegen autosnelweg kiest). Toen zowel als nu keek men van het huis uit over de glooiende wijn- en kersenvelden naar de Rijn beneden en over de Rijn is er het uitzicht op het Taunus gebergte. Ingelheim is de stad van Karel de Grote geweest, hier stond eens zijn paleis waar zich het verhaal van Karel ende Elegast afspeelde. Een diepe put, gegraven op aanwijzing van Karel de Grote bevond zich op het terrein van Multatuli: dat was ook zijn watervoorziening. Aan de overkant van de weg bevindt zich nog steeds het z.g. Karel de Grote/Napoleon monument: een kleine obelisk met verschillende inschriften in het Frans en in het Duits. Het is de Duitse wegenbouwer uit Mainz die kennelijk in 1806 gedwongen werd dit monumentje te bekostigen op verzoek van de Franse prefect, Jean Bon St. André, die graag zijn naam vermeld wilde zien tezamen met die van Karel de Grote en Napoleon. Multatuli's werkkamer keek op de weg en op het monument uit. | ||||||||||
De brieven van Multatuli1. [Brief van Dekker van 21-8-1881 aan Engel D.D.]Nieder-Ingelheim, Zondag 21 Aug.
Waarde Neef! Ik heb 't zoo druk dat ik niet wil opstaan om in de krant die 3 Vt van me ligt, den datum op te zoeken. 't Is niet om die ½ minuut tijd, maar om 't opstaan. Hierbij weer 'n brief die U behoort. Ge schreeft (27 juni) ‘ik zal zorgen dat men in den Haag mijn adres weet’. Het schijnt dat ze er geen nota van hebben. En ik zelf weet nu niet recht hoe ik deze best aan U adresseer. Moet ik den brief weer naar den Haag zenden, nadat ze hem daar gerepudieerd hebben? Hm! Naar BodegravenGa naar eindnoot+ is 't zekerst, al maakt het dan 'n omweg. Alzoo BodegravenGa naar eindnoot+! Ja, ik heb 't werkelijk druk. Logé's, drie, vier, vijf te gelijk! We zijn in 't seisoen der pélérinages. ‘Vijf’ zeg ik. Nu en dan hebben wij er meer dan vijf. Maar over 'n tijdje zal dat luwen. Gister heb ik 'n paar in de dorpsherbergGa naar eindnoot+ moeten laten. Dit wint bedden, etc. uit, maar ze komen toch overdag hier. Ons huis staat, van buiten gezien, te pronken als 'n monumentGa naar eindnoot+ van eenzaamheid. Op een (nogal ver verwijderden) buurman na, 'n boer, zijn we ½ uur van alle fracties der mensheid af, en toch is 't in huis 'n drukte dat soms hooren en zien vergaat. Dat ik U dit schrijf, is niet om U af te schrikken van komen. O neen. 't Is maar om U voor te bereiden op de mogelijkheid dat ge zoudt moeten slapen in de herberg. Een andere manier zou wezen dat ge naar Mainz gingt, daar in een logement en per wagen (± 2 uur) op een dag heen en terug. Ik zou dit niet aanraden als ge te Mainz op een klip zat. Maar wie wat reizen wil in deze streken, komt toch te Mainz te recht. Vandaar zijt ge nagenoeg even gaauw te Wiesbaden en Frankfort als bij ons. Wanneer ge integendeel hier logeert, zoudt ge over Mainz naar f.fort en Wiesbaden moeten gaan en dan is (zelfs!) | ||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||
het bereiken van de Ingelheimer station van ons huis uit lastiger dan de heele spoorreis. De personen die hier logeren, komen niet om eens 'n reisje te maken, maar om hier te zijn. Gij wilt wel óók hier komen, maar hebt tevens of hoofdzakelijk behoefte aan 'n reisje. Zeker zou 't U niet in 't hoofd komen N. Ingelheim te bezoeken om mij te zien, zooals dezer dagen geschiedt door 'n familie (man, vrouw en vier kinderen) uit Z. Amerika. Meen niet dat ik dit kwalijk neem. Ik gebruik dit onderscheid maar om U de iténeraire aan te geven, die voor Uw doel en behoefte het best is. Al m'n andere bezoekers (op een françaiseGa naar eindnoot+ na, die echter ook niet om mij komt. Het mensch is finaal onkundig aan alle kennis van den tijdgeest) maar, alle anderen kennen Mainz, f.fort, Wiesbaden etc. van buiten alsof ze Baedeker zelf waren. Zij zouden zich dáár, gij hier U vervelen. Om gaarne hier te zijn, moet men mij kennen, en dit is zeker bij U 't geval niet, wat ik (nogeens) volstrekt niet kwalijk neem. Ik heb meer aanhangers dan m'n hart, ja zelfs m'n geheugen, plaats kan geven. Vriendelijk gegroet van Uw liefh. oom Ed.
Observeer bij 't maken van reisplannen, dat de station Ingelheim een uur van ons huis ligt, en een behoorlijk rijtuig is in 't dorp niet te huur. Ik raad U voorts aan Uw plannen zóó in te richten dat ge stroomaf de reis per stoomboot maakt van Mainz (of Biberich) af tot Koblenz toe. Dat is 't ‘mooiste gedeelte’ dat men behoort gezien te hebben. Ingelheim ligt niet áán den Rijn. En ons huis nog minder. Wij zien op 1 uur afstand op den Rijn neer, en overzien den heelen z.g.n. Rheingau van Rudesheim af tot voorbij Wiesbaden toe. (Van W.b. zien wij slechts één hoogliggend gebouw.) Schaf U aan: Worl, Karte der Umgegend von Mainz, Verlag von Victor von Zabern, Mainz. O.t.N. aan Nieder Ingelheim staat: ‘MonumentGa naar eindnoot+’. Dáár is ons huis. Dit A. qo voor Uw koetsier als ge van Mainz mocht komen. Anders rijd hij door tot in het dorp. | ||||||||||
2. [Brief van Dekker aan Engel D.D.]Nieder-Ingelheim, 31 Augustus 1881
Beste Engel! Wel, dat is 'n prettige brief! Je vorige vond ik guindéGa naar eindnoot+. En, stipt genomen kan ik daarin gelijk gehad hebben, zonder evenwel (dat blijkt me nu) gelijk gehad te hebben in de gevolgtrekking. Neem me mijn vergissing niet kwalijk. Ze is 'n gevolg van m'n bijzondere toestand. Op zeer weinig uitzonderingen na, kan (en moet) ik de personen met wie ik in aanraking kom verdelen in slechts twee kathegoriën: zeer hartelijke vrienden (‘aanhangers’) of... vijanden. Waar ik nu van 't eerste niet overtuigd ben, moet ik wel verdacht zijn op 't andere. De gedwongen keus tusschen die twee elkaar uitsluitende mogelijkheden, is mij lastig genoeg. Dikwijls smacht ik naar iets neutraals in den omgang. Wie 't niet bij ondervinding weet, kan zich niet voorstellen hoe vermoeiend publiekerigheid is! Ziedaar dan ook een der redenen waarom ik niet in Holland woon. 't Is mij onmogelijk me ergens te vertoonen zonder zeer in de hoogte te worden gestoken of... uitgescholden. Ik kan moeilijk zeggen wat me het meeste verveelt.
Dank voor Uw hartelijken brief. En nu noodig ik U heel vriendelijk uit, zoodra 't U schikt hier te komen. Vraag alleen per telegram of briefkaart of we thuis zijn. (Waarschijnlijk ja, maar 't kán zijn dat wij 'n reisje maakten daar er 'n vague plan is naar BeijerenGa naar eindnoot+ te gaan, | ||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||
zeer vague). Andere beletselen kan ik me, wat ons betreft, niet voorstellen, vooral niet tenopzichte van 't getal meekomers. Aan plaats zal 't niet ontbreken, en een beetje hurry vind ik wel aardig. Nog nooit heeft iemand zich bij ons verveeld. Vertel mij eens iets over uw vrouw en kinderen. Ik kreeg dezer dagen bericht dat Nonni bevallenGa naar eindnoot+ is. Zij was altijd lief en achtenswaardig in alle opzichten, maar haar omzwerven in den vreemde bewerkte dat ik haar niet als eigen beschouwen kan, wat me zeer bitter is. Ze kent me niet, en na haar huwelijk gaf ik de altijd mislukte pogingen op om dit te veranderen. Alle eer gevende aan haar karakter, moet ik erkennen dat honderden me nader staan dan zij. M'n vrouw is onveranderlijk een hartelijke steun. Komt eens kijken! En onze Wouter! Hij - of weet ge 'r van? - was 'n verstootelingetje in de wereld. Z'n moeder verstopte hem terstond na de geboorte. En wij hebben hem aangenomen toen-i ± 2 jaar oud was. (nu 5½). We houden dol veel van den jongen, en hij van ons. Neemt Uw kinderen mee om met hem te spelen in den tuin, op den weg - o, ruimte genoeg! We zullen samen vliegers oplaten, d.i. de jongens en ik. Gij zijt er zeker niet jong genoeg toe. Dat betert met de jaren! Maar toch, toen ik Uw leeftijd had, deed ik 't ook al, of... nog. Het huis waarin we wonen, behoort ons, wèl, niet, - ik weet het niet! Het staat op mijn naam, maar 't is me eigenlijk opgedrongen als geschenk, en ik weet niet recht hoe ik met de zaak aan moet. 't Is eigenlijk een emolument voor 'n lezing of voordracht die ik eens (in '64, '65?) ergens moet gehouden hebben. Eén der hoorders (toen 'n zeer jong mensch, bijna 'n jongen nog) beloofde zichzelf mij 'n dienst te doen zoodra hij daartoe de middelen hebben zou. Ik had toen niet te eten, moet je weten). Dit vertelde hij aan z'n vader die hem in dat voornemen sterkte. De vader stierf, de zoon werd rijk, en zie, daar komt hij ca. 1 jaar geleden, toen ik nog te Geisenheim woonde, mij bezoeken. (Eens slechts, en zeer terloops, had ik hem te Amsterdam gezien.) Vernemende dat wij te Geisenheim op de schop zaten, daar de huur elk oogenblik kon worden opgezegd, haalde hij ons over 't nu bewoonde huis voor zijn geld te koopen. De aanleiding tot dat edelmoedig aanbod vernam ik eerst later. 't Was zeide hij, een daad van piëteit jegens zijn vader ‘die er zoo'n schik in hebben zou als hij 't weten kon’. In dat alles is iets liefelijks, 't geen niet wegneemt dat het me soms drukt. Maar wel waardeer ik de mij daardoor geboden gelegenheid om gastvrijheid uit te oefenen. We hebben op het oogenblik maar één logée. Er is dus plaats voor U, uwe vrouw en uw kinderen, of althans voor 'n paar daarvan. Het huis, zonder nu juist groot te zijn, is zeer logeabel. Mocht ge hier willen werken, dan zal ik U òf mijn kamer afstaan, òf een ander rustig hoekje bezorgen. Meet het logeren bij ons niet af naar de hollandsche manier. Dáármee kan ik ook niet terecht. Zou de poging om uw kinderen (of 'n deel daarvan) ergens te deponeren een gevolg zijn van den wensch naar wat rust? (Ik erken dat ze lastig zijn op reis) Of vreest ge ons te bezwaren? Beschrijf mij Uw troepje eens, dan kan ik beoordelen of 't volstrekt noodig is dat gij ze in Holland achterlaat, allen of gedeeltelijk dan. 't Is zeer wel mogelijk dat ge ze hier beter kunt deponeren dan ergens elders, vooral daar onze logée ('n française) mij zeer geschikt voorkomt voor kinderjuffrouw, waartoe ik haar, zoo noodig, benoemen zou. Aan Wouter heb ik al uitgelegd wat 'n ‘neef’ is, en verteld dat er misschien speelkameraadjes komen, waarmee hij zeer in z'n schik was. Nu beste jongen, komt als ge kunt en lust hebt. Groet uw vrouw en geloof mij Uw liefhebbende oom Ed. D.D.
Schrijf me of ge die kaart besteld hebt? Zoo neen, dan zend ik de mijne. Ja dat doe ik. Te Mainz kan ik wel 'n andere koopen. Het blauwe puntje betekent ons huis, 't roode kruisje | ||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||
de station. De distantie is 3/4 uur en wel stijgend. De schenker van ons huis wilde mij ook paard en rijtuig opdringen. Maar die heb ik geweigerd om de kosten. Maar noodig was 't eigenlijk welGa naar eindnoot+, want de eenige huurwagen in 't dorp is ellendig. Ik voel schaamte als ik 'n gast aan de station laat afhalen.
Mocht ge, vóór ge overlegt omtrent het al of niet meebrengen van de kinderen, onverwachts willen komen, ook goed! Ik bedoel hiermee dat wij 't niet (op z'n hollandsch) 'n indiscretie zullen vinden, als ge ze meebrengt. Het dan noodige ‘schikken’ vind ik wel aardig. | ||||||||||
3. [Brief van Dekker aan Engel D.D.]Nieder Ingelheim, 13 Sept. 81
Beste Neef Engel! Dank voor je brief van 8 dezer. Kijk, dien tegenzin in nieuwe relatiën die door 'n huwelijk waaraan men part noch deel heeft, als 't ware worden opgedrongen, begrijp ik best. Ik houd er ook niet van. En ook m'n vrouw begreep het best. Maar in dit bijzonder geval zal de zaak U erg meevallen. M'n vrouw vond het ook zoo gek, zich op eenmaal tante te hooren noemen door ‘volwassen mensen. (zei ze) Van kinderen klinkt het beter.’ En zóó is het. Ik gis dat zij er nog meer mee verlegen zou zitten dan gijzelf, vooral daar ze slechts weinig jaren ouder is dan gij, namel. 41. Om alle stijfheid uit den weg te ruimen, vind ik best dat je mij ‘Dek’ noemt, zoals altijd m'n kinderen deden, dan geeft dit vanzelf ook met Mimi een makkelijker toon, waartoe zij zeker 't hare zal bijdragen. Zie alsjeblieft niet tegen de kennismaking op. 't Zou ons erg spijten als je vrouw niet meekwam. Wat is haar ziekte? Vertel me daar iets van, alsmede van de medicatie. De streek gaat hier voor zeer gezond door. Voor ik echter eenigszins kan beoordelen of een verblijf bij ons haar ten opzichte harer gezondheid van nut kan zijn, moet ik weten wat haar mankeert. En ook Uw No2 & 3 geven U oorzaak tot zorg? Als ge niet spoedig zelf komt verzuim dan niet mij te schrijven wat haar mankeert.
Dat onze pleegdeugniet Wouter genoemd wordt, is Mimi's werk. Bij den burg. St. (ergens in Beijeren) staat hij ingeschreven als Eduard. Of ik in de Gesch. van Wouter PieterseGa naar eindnoot+ mijn eigen leven beschrijf? O neen, zeker niet! Er zijn er meer die dit gemeend hebben maar ten onrechte. ‘Mijn leven’ zou neerkomen op Mémoires, die ik niet geven kan omdat het onmogelijk is z'n leven, omstandigheden, lotgevallen en denkbeelden te beschrijven zonder daarbij te beschikken over intimiteit van anderen. Herhaaldelijk ben ik door uitgevers om Mémoires aangezocht, maar ik zie geen kans ze te maken. Het veranderen van persoons- en plaatsnamen baat niet. De lezer zou al zeer spoedig de ware namen uitvinden en ik geloof geen vrijheid te hebben anderen op publiek terrein te slepen. Jammer is het! Want ik heb inderdaad veel ondervonden en bijgewoond. Maar... veel geleden ook! En dit is 'n tweede reden die mij 't schrijven van Mémoires belet. De herinnering doet me meer pijn dan ik verdragen kan. Om staande te blijven moet ik trachten te vergeten, of liever (want vergeten is onmogelijk) de al te smartelijke herinneringen terug te dringen. Dit doe ik dan ook methodisch, door altijd bezig te zijn met iets dat me zeer inspant, of: door me zeer in te spannen bij alles waarmee ik bezig ben. Dit laatste geldt bijv. bij kinderspelen die ik tot | ||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||
onderwerp van nadenken tracht te maken, waartoe trouwens alles (misschien even) geschikt is. Het eerste komt te pas bij schaken of wiskunde. Sedert 30 (of meer) jaren zoek ik naar 'n vereenvoudigde trigonometrie. Nog ben ik niet geslaagd, maar 't zoeken zelf is probaat tegen smart. Als ik daarmee bezig ben, begrijp ik Archimedes die in doodsgevaar slechts aan z'n meetk. figuren dacht. Zulke studies nemen de heele ziel in. Over 't geheel kan ik betuigen nooit leeg te zitten. En 't was noodig dat ik me altijd bezig hield, want van natuur ben ik zeer achterlijk. Het denken valt me zeer zwaar.
Wat overigens de Woutergeschiedenis aangaat, de grens tusschen schets, portret en fantazie is moeilijk te trekken. In zéér stipten zin bestaat fantazie op zich zelf niet. We scheppen evenmin als de natuur. Hoogstens kunnen wij rangschikken, en tot dat rangschikken moeten gegevens zijn. Maar de artist verwerkt die gegevens en vermengt ze met andere en vervormt de stof zóó dat er iets nieuws uit ontstaat. Iets nieuws. Alzoo geen afdruk van 't wezenlijk bestaan hebbende, géén relaas van iets gebeurds, geen reproductie van 'n beeld, géén portret. Neem 'n voorbeeld in plantengroei. Iedere plant is voortgebracht uit n deelen, maar geen van die deelen is de plant. En ook de opstelling van die deelen zonder coherentie vormt de plant niet. Meer nog, zelfs met onbepaalde coherentie zijn we nog niet gereed. Er is een bepaalde samenstelling, 'n eigenaardige vorm (van geheel en van deelen) noodig om de plant te maken tot wat zij is.
Niet altijd is de artist in staat met juistheid optegeven van waar hij z'n indrukken gehaald heeft. Soms weet hij 't wel, maar kan niet verklaren hoe de vervorming in haar werk is gegaan daar zeer dikwijls a overgaat in b, of zelfs in: - a, dat is: niet alleen in iets anders, maar zelfs in het tegenovergestelde. (Misschien is er 'n fout in dezen climax daar ‘tegenovergesteld’ meer verwantschap aanduidt dan 't vage ‘iets anders.’) Het gebeurt evenwel ook dat er 'n zeer eenvoudige aanleiding kan worden opgegeven. Als voorbeeld m'n Koning George in VorstenschoolGa naar eindnoot+ is misteekend... (eerst was hij een halve idioot, en later blijkt hij vatbaar voor goede indrukken). Omdat het me stuitte te bemerken dat men na 't hooren van de eerste drie bedrijven, overal den onnoozelen Willem iii in m'n schets wilde zien. Dat werd met valsch democratische kwaadaardigheid toegericht. Niet om Willem iii te sparen (ik ken den man niet) maar uit hoogheid verkoos ik niet doortegaan voor 'n Asmodéeschrijver.Ga naar eindnoot+ Het was vernederend voor mij, de algemene strekking van mijn stuk te laten afdalen tot 'n haagsche chronique scandaleuse. Vandaar die breuk in de psychologische schildering van George. Die heele figuur overigens kon me niet schelen daar hij slechts dienst moet doen als repoussoir tegenover Louise.
Neen, Dr. HolsmaGa naar eindnoot+ en Oom SybrandGa naar eindnoot+ heb ik niet gekend. Maar eilieve, ook de anderen niet! Ook pater JansenGa naar eindnoot+ niet, schoon er toch eens 'n zeker ietsje was dat ik kan opgeven als aanleiding tot z'n speech tegen KoremansGa naar eindnoot+. (Een dominee kapittelde eens 'n rijken boer over diens wreedheid jegens z'n volk - als je hier komt zal ik je dat vertellen. Maar 't betreft alleen de sfeer tegen Koremans, niet het overige in de figuur van Pater Jansen). Wouter komt me roepen om te eten. Dus breek ik af. Hartelijk gegroet, komt zoo gauw als jelui schikt. Ruimte en (eenvoudig) eten is er. En zie maar niet op tegen de kennismaking. We zijn makkelijke menschen. Dek
In haast. Heb ik je verteld dat wij een française te logeren hebben? Ze is de aanstaande van Mimi's broer Albert, en 'n goed schepsel. Bij 't woord ‘française’ denkt men onwillekeurig aan iets pikants, iets dat fladdert en schit- | ||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||
tert, niet waar, Gut neen! De stumpert lijkt meer op 'n huismoedertje dan op 'n wereldsche figuur uit de boekenwereld. Parijs en ‘de’ franschen zijn in de romans gewoonlijk misteekend. Bij ons logeetje is van élégance geen spoor. Ook aan geestigheden maakt ze zich niet schuldig. Maar een goed schepsel schijnt ze te zijn.
Hoe ellendig de eenige huurwagen is die Ingelheim oplevert, toch zou ik je niet graag (als je vrouw meekomt, en een paar van de kinderen - ik zeg: hoe meer hoe liever!) van de station laten loopen. (Wat mijzelf betreft, ik loop liever dan in die kast te zitten met lamme paarden). Maak dus dat ik van je komst weet, dan zal ik aan den trein zijn met dat ellendige vehikel. 't Is 3/4 uur stijgen, weet je. Uit ons huis zien we over 't heele dorp tot Bingen toe. Je moest al 'n rare kerel wezen als 't je bij ons niet beviel. En wat je aan kinderen meeneemt, zal zich vermaken met de ruimte. Ze kunnen bij eenigszins redelijk weer, den heelen dag in de lucht zijn en ook binnenshuis hebben ze toch meer ruimte dan in 'n logement. Ik hoor daar Wouter juichen. 't Kind is één levensgeluk. Jammer dat-i door gebrek aan punten van vergelijking z'n toestand niet waardeeren kan. Zeg, denk er goed aan, als je hier komt, dat hij niets weet van z'n eigen geschiedenis. Ik zie tegen den tijd op dat hij 't zal moeten weten, maar weet nog niet hoe ik zal aanleggen. | ||||||||||
4. [Brief van Dekker aan Engel D.D.]Nieder Ingelheim, 16 Oktober 1881.
Beste Neef en Lieve Doortje! Ik kan U zeggen dat we heel blij waren met Uw beider brief. Ik had er veel voor gegeven dat ge langer hadt kunnen blijven. Maak toch lang vooruit regeling dat jelui aanst. zomer wat meer tijd hebt! Ik vond het zoo heerlijk met iemand te spreken die... de betekenis der woorden kent. Het klinkt gek maar 't is zoo: zeer veel menschen weten niet wat ze zeggen. Nu, op Uw aller overkomst tegen den zomer zal ik wel terugkomen. Maar al is nu 't reizen in den winter met kleine familie onraadzaam, 't kon toch wel gebeuren dat gij Engel, eens lust had uittebreken. We zullen zorgen dat je dan 'n goeden kachel hebt. Het bijeenzijn in den winter heeft z'n eigenaardig genoegen. Reeds nu vond ik de avonden zoo prettig. Wat mijn gaan naar Holland betreft, nog altijd hoop ik dat het niet noodig wezen zal, maar ik vrees dat het zal moeten. Uw brief begint met de verzekering ‘dat ge blij zijt ons ontmoet te hebben’. Nu beste vrienden, ik kan van ganscher harte 't zelfde zeggen. De ‘kennismaking’, om 't nu eens zoo te noemen is mij zeer veel waard, en ik heb er recht pret in, je beidjes ongedwongen fideel te behandelen. Dat doet ge ons ook niet waar? Wilt ge nooit boos zijn of aan onhartelijkheid toeschrijven als ik eens achterlijk ben in 't korresponderen? Dat gebeurt me soms. Er zijn soms dagen, weken (ja maanden!) dat ik niet aan 't zitten komen kan, en dat m'n schrijftafel met z'n opgestapelde achterstand me schrik inboezemt. Ik durf geen draaibank koopen, omdat ik dan vrees nooit meer 'n pen in de hand te nemen. Toen Uw brief kwam, ontvingen wij tegelijkertijd uit Brussel een groot schilderij, (bords de la Moselle', geschilderd naar aanleiding van 't stukje in de Mill. StudienGa naar eindnoot+.) ... het ophangen daarvan schijnt MijnEd. aangevat te hebben om jelui niet terstond te | ||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||
antwoorden zooals toch na 't lezen van je prettig schrijven m'n voornemen was. Dat stuk (de schilderij, hm!) was zeer zwaar. De schilder en schenker had er 'n lijst om laten maken van wat ben je me, en 't is zoo moeilijk in muren vastigheid te krijgen, zoodat ik maar zeggen wil dat ik me daarmee lang bezig hield. Maar nu hangt 't ook stevig. 't Pronkt in Mimi's kamertje. ‘Pronken’ is 't ware woord. Ik houd niet van schrijven. Wel van opzamelen der gedachten die tot schrijven stof leveren. Als ik nu alles op schrift had wat me bij 't getoover om dat ding te bevestigen door 't hoofd ging, zou ik vrede met mijn uitgever kunnen maken die nu klaagt dat ik niets lever. Ik blijf er bij dat het leveren van gedachten aan Publiek iets stuitends heeft. 't Is altijd een soort van prostitutie.
Dat ik U aan Uw vader herinnerde kan ik best begrijpen. Toch zou die gelijkenis minder in 't oog vallen als ge mij langer zaagt. Eerst vangt men den algemeenen indruk op en later let men meer op de verschillen. Een herder kan niet begrijpen dat 'n vreemde zijn schapen niet uit elkaar kent. Voor hèm zijn ze zeer onderscheiden van voorkomen. Ik heb een dertigtal kleine vischjes gehad, de meesten voor ieder ander geheel van 't zelfde soort, maar ik kende ze, en had zelfs onderscheid opgemerkt van... karakter. (Bijna had ik gezegd ‘humeur’).
Wilt ge mij eens schrijven of SietGa naar eindnoot+ U voorkwam zich gelukkig te gevoelen? En hoe is haar man?
Ja, 't weer is ellendig! Ik had na den vervelenden zomer zoo gehoopt op 'n mooien Oktober. Ook dat is mis. Eergister avond stormde het. Ik vreesde dat het huis omvèr zou gaan en we beredeneerden waar Woutertje slapen moest om wat kans te hebben dat-i bij de gevreesde verwoesting bewaard bleef. 't Best ware zeker geweest hem in den kelder te stoppen, maar dan had hij iets gemerkt van onzen angst, en daaruit slaat hij dan munt om later lastighedens te verkoopen. Doortje zei me dat ook Uw kinderen (of een daarvan) 's nachts zoo zenuwachtig kunnen zijn. 't Is mij een raadsel waar dat vandaan komt. Ik kan verzekeren dat Wouter zooveel maar eenigszins mogelijk is gevrijwaard wordt voor verdriet & akeligheid. Van spoken &c. weet hij niet. Tevreden en kalm gaat hij slapen, na sedert 3, 4 uur niets te hebben gegeten, en toch wordt hij dikwijls schreeuwend wakker. Van z.g.n. stoutigheid is geen kwestie. 't Kind kan toch zijn droomen niet bedwingen. Vanwaar die droomen? En waarom altijd zoo angstig? Wie niet beter wist zou meenen dat hij overdag mishandeld werd! 't Is waar z'n prettige droomen komen we niet te weten. Niet de meesten althans, maar waarom barst hij niet even dikwijls in lachen, als in schreien uit? En dat moest méér keeren 't geval zijn want z'n meeste indrukken van den dag zijn vroolijk. Slechts zelden is hij uit z'n humeur.
Ik wou dat je zoo'n goeden kachel had als ik (ik meen dien op m'n kamer). Eerst sedert een paar dagen n.l. hebben wij de daarvoor onmisbaar-noodige soort van kolen. Hij brandt zwak of sterk naar m'n wil, en gaat niet uit. Heden ochtend was de tempert 14° (63½° Fahr.) en na 't openen van 'n klepje steeg de warmte weldra tot 16°. Door nog wat te openen en te sluiten, kan ik de tempert (ook in Mimi's kamer) hooger laten stijgen. En zonder poken! Slechts nu en dan (misschien eens in de ?? dagen. Dat hangt er van af, of 't koud is in welk geval er wat asch van den rooster moet verwijderd worden). Nu slechts zelden behoeft men - en zonder den eig. vuurhaard te openen, 'n paar maal den rooster te verschuiven. Wat hij 's nachts verbrandt, is luttel, en zeker minder dan er noodig is tot het opnieuw aanmaken en op nieuw verwarmen van 'n koud geworden kamer. Ook de last van dat aanmaken zelf wordt vermeden. En voor 't geval men 's nachts iets te doen heeft (bij ongesteldheid van kinderen bijv.) heeft men altijd 'n warm | ||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||
lokaal. Zindelijk is 't ook. Het gewone poken jaagt asch en stof in de kamer. Het aanmaken van 'n gewonen kachel geeft dikwijls rook. Om die te verwijderen moet men dan vensters en deuren openzetten, en er gaat in 'n oogenblik meer warmte verloren dan deze kachel 's nachts aan kolen verbrandt. Maar... voor ge er een koopt, verzeker U eerst dat de goede kolen verkrijgbaar zijn, en geloof niet te gauw als ze U dat verzekeren. In Geisenheim heeft men ons daarmee gefopt. De kolen moeten zijn: Anthraciet, uit de Zeche (mijn) Rohrscheidt. (Ik weet niet zeker of dat de juiste naam der mijn is, ik meen 't wel)
er onder als 'n vuist. De verkooper moet U verzekeren dat het de kolen zijn die bij den verkoop van Amerikaansche kachels als uitsluitend bruikbaar brandmateriaal worden voorgeschreven.
Mocht ge evenwel niet zeker zijn dan zal ik U 't adres opgeven van waar Uw kolen leverancier ze moet bestellen. Hij zal dan wèl doen er 'n grooten voorraad van te laten komen. Maar zeker zullen de leveranciers der Amerik. kachels wel zorgen dat ze in Holland te krijgen zijn, daar anders niemand hun kachels gebruiken kan. Maar men vergist zich dikwijls als men bij zoo iets rekent op gezond verstand.
En gisteravond Uw briefkaart! Wouter was... daar wou ik zeggen: ‘verrukt’ maar dit ware onjuist gezegd. Heel blij, o zeker. Maar het had iets van de tevredenheid van Cath. de Medicis toen men haar 't hoofd van Colisay bracht. Ze toonde zich: ‘Comme accoutumée à de pareille présents’. We lachten weer, even als toen Wouter z'n commissie opdroeg, over de gelatenheid waarmee hij zich liet bederven. ‘Van Mijnheer Douwes Dekker? Ja, heel lief!’ En hij bekeek de postkaart alsof de verwachtte équipage daarin zat. - En, ma, nu zullen wij hun ook iets zenden. Ik heb nu al zoo veel van dien menheer en mevrouw! - Heel goed. En wat? Eenig peinzen. En toen: - Hoor eens, als we te Mainz komen zal ik iets heel moois voor hun koopen. Als we hem lieten begaan was-i in staat je 'n paar poppetjes te zenden. [Vervolg in het handschrift van Mimi] Ik doe hier op Dek's voorstel, maar daarom niet minder van harte gaarne een groetje bij aan U beidjes. Ja ik ben ook blij dat ge hier gekomen zijt, en betreur maar dat het slechts maar enz. enz. enfin, dat ge zoo weinig gezien hebt. Nu, aanst. zomer beter willen wij hopen! Je haast je zeker met verhuizen lieve Doortje om bij de kachels te komen? Wij stooken naar hartelust en dan is 't heerlijk weer! Zegge: vaak nog bij uitzondering. Ik ben blij dat ge de kinderen wel vondt. Wou heeft er zich ook wel naar geïnformeerd. Wel, wel, wat helpt ge ons nu onze kleinen jog te bederven. Ach, hij is zoo ons zoet hart! En nu krijgt hij daar weer wezenlijk een wagen en paard, die onbescheiden sinjeur! Maar hij laat me geen oogenblik rust. Ik kan alleen 's avonds schrijven en Dek wil dezen graag nu verzenden. Veel groeten van Marie en een hartelijke handdruk van Uw liefhebbende Mimi D.D. | ||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||
5. [Briefkaart van Dekker aan Engel D.D. met poststempel 23-10-1881 in D.H.]Beste E DD! Gisteravond werden wij verrast met het vouwboekje. Hartelijk dank beste kerel. Dat ik na 't ontvangen van Uw postkaart over Wouters équipage niet schreef, was om de aankomst aftewachten en dan daarover bericht te geven. Maar, zie, nog is-t niet hier. Bij nadenken bevreemdt mij dit niet daar de booten stroomopwaarts heel lang werk hebben. Ook liggen ze dikwijls stil om de mist. Zoodra 't er is zullen wij je schrijven. Reeds eergister heeft Wou 'n zotten brief aan je gedikteerd die we maar verdonkeremaand hebben. Hartelijk gegroet van Uw liefh. Dek. Zondagmorgen Je briefkaart was Duitsch (precies een als deze en bij de Post hebben ze 'm laten doorgaan zonder aanmerking of portbelasting. Komiek! | ||||||||||
6. [Brief van Dekker aan Engel D.D.]Nieder Ingelheim 29 Oktober 1881
Wel dàt was 'n vreugd! Beste Engel en Doortje, wat hebt ge U geweerd met de equipage! Zij arriveerde gisteravond en Wouter was zoo verrukt dat-i niet wetende hoe hij dankbaarheid uiten zou, aan Philip die met de kist kwam aandragen, 'n zoen gaf, hij die anders volstrekt niet zoenerig is. Toen Philip heel stal- en rijtuigkundig de opmerking maakte dat het paard kan uit- en ingespannen worden, zeide hij: - Glaub mir! dass haben wir ja so bestellt! Het lieve kind vond het allernatuurlijkst dat men precies doet wat hij ‘bestellt’. Nu zoo heel natuurlijk vind ik 't nu juist niet. (en ik zal aanstaande gasten voor Wouter's absolutismus waarschuwen!) Maar lief en hartelijk is 't wel van jelui! Gisteravond is hij 'n vol uur over z'n tijd naar bed gegaan, en toen er eindelijk 'n eind aan z'n dag moest gemaakt worden, heb ik paard en wagen naar boven gedragen. 't Heeft van nacht vóór z'n bedje gestaan. Ook dank ik U voor de vouwboekjes, die ik evenwel nog niet met Wouter behandeld heb, daar er nog geen behoefte aan afwisseling van z'n avondspelletjes geweest is. Ook betwijfel ik of hij vooralsnog genoegen zal scheppen in 't overwinnen van kleine moeilijkheden. Wat niet terstond lukt, doet hem nog geen plezier. Dat zal, hoop ik, veranderen. Voor de eer iets te hebben klaargekregen, is hij nog ongevoelig, en bij den minsten tegenspoed zegt hij: doe jij 't maar!
Ik ben dezer dagen nogal opgeruimd, omdat ik kans zie zekere moeilijkheid die mij drukte, uit den weg te ruimen. Schreef ik U over m'n misrekening betreffende 't geen ik per saldo zou te betalen hebben aan onzen bouwmeester? Een misrekening blijft het, maar eerst wist ik niet hoe ik 't zou aanleggen die zaak te schipperen, en sedert eenige dagen zie ik er licht in. Ik heb geschreven aan de Mij. ElzeviersGa naar eindnoot+ (eigenares nu van de Ideën &c.) om 2000 gl. Ik gis dat zij 't heden of morgen zenden zal, en, zoo neen, dan weet ik reeds dat WaltmanGa naar eindnoot+ (uitgever Mill. St. & Special.Ga naar eindnoot+) het doen wil. Ik ga alzoo, mits ik dan werk voor de pers, wat die zaak betreft, eenigen tijd rust te-gemoet. 't Is nu maar te hopen dat ik bevrijd blijf van ontmoetingen die m'n evenwicht verstoren en mij onmachtig maken. Wel tracht ik me daartegen te wapenen, maar 't overwinnen van gemoedsaandoeningen komt me vaak op inspanning te staan, even duur als 't ondergaan van die aandoeningen zelf. Verleden jaar en dit jaar... ook, wat zeg ik, 25 jaren achtereen werd en word ik geslingerd door buien en stormen die telkens het rustig werken bemoeielijken en dikwijls onmogelijk maken. Als ik al 't ondergane de revue laat passeren, verwonder ik me nog dat ik iets heb kunnen leveren, hoe weinig ook. Op dit oogenblik heb ik waarlijk niet te klagen. Toch zoudt ge U verwonderen over de aaneenschakeling van gebeurtenissen die m'n leven zoo vermoeiend vol maken. Bijna elke post brengt | ||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||
me iets dat van belang genoeg wezen zou om door anderen van 'n levens-evenement te worden aangezien. Als ge hier waart, zou ik U daarvan eens inzage geven. Gister heb ik me vermand om 'n pakket schrijverij open te maken dat na Eduard'sGa naar eindnoot+ laatste vlucht uit Rotterdam, op z'n kamer is gevonden, en waarvoor men mij geld heeft afgeperst. Nieuws vond ik er niet in. Helaas, want de ellendige laagheid en domheid waarvan alles wat van hem uitgaat, getuigt, is geen Nieuws voor me. En dáárvan was 't dan ook vol. Daarin waren ook eenige brieven van z'n tante Van HeeckerenGa naar eindnoot+ die mij vreeselijk uitscheldt. Een oogenblik dacht ik er aan, haar te schrijven dat zij verkeerd geïnformeerd was. Zoo'n eenvoudige betuiging nu zou niet baten. En uitvoerige weerlegging met puntjes op de i's zou me verder leiden dan me om meer dan een reden schikt. Primo, zou ik onbarmhartig in de wonden van m'n gemoed moeten wroeten. Soit! Maar ik zou -------- (dezen zin schrijf ik niet uit! Vraag me er naar als ge eens hier komt!) En 2e. Juist door 't aanroeren van zulke zaken ontneem ik mij de kracht, de stemming om voor de pers te werken. En dàt wil en moet ik nu.
Basta! Maar, kom je van den winter eens overvliegen? Met of zonder Doortje. Met of zonder 'n paar van de kinderen? Als jelui eens hier Kerstmis kwaamt houden? Dan zal er voor ieder wat aan den boom hangen. Als ik zeg: ‘of zonder Doortje’ beoog ik daarmee 't gemakkelijker maken van 'n besluit om zoo in-eens op den trein te gaan zitten. Daarvoor is minder voorbereiding noodig dan wanneer 't heele huishoudentje moet opgebroken worden. Hier schikt het ons altijd, al kwaamt ge allemaal, tenzij ik tòch nog (wat ik niet hoop) om finantieele redenen zoo'n voordrachttournee moest houden. Maar dàt hoor je dan wel. Op het oogenblik is daarvan geen kwestie. Je zit nu in verhuizings- of inrichtingsdrukte. Zoodra je settled bent moet je mij een en ander schrijven van je huiselijk leven, bezigheden, amusementen, omgang, etc. Kan 't je ook te pas komen goede relatiën aanteknoopen? (‘goede’ niet in beursbeteekenis, maar intellektueel en sociaal). In zeer veel plaatsen van ons land heb ik uitstekende relatien. Maar... misschien zijt gij met vrouw en kinderen Uzelf genoeg. Dàt vind ik heerlijk, ja, 't beste. Maar 't zou U later misschien spijten U gedurende Uw verblijf in Holland te zeer opgesloten te hebben. Misschien zijn de eischen van Uw verloftijd niet die welke voor 'n algemeenen leefregel de besten zijn. Ik zou U slechts bij de zoodanigen introduceren voor wie ik volkomen insta en die de eer waard zijn. 't Spijt me dat de heer VersluysGa naar eindnoot+ den Haag verlaat. Hij en z'n vrouw zijn soliede, knap, hartelijk en bij dat alles eenvoudig. Nu, ook van de familie VosmaerGa naar eindnoot+ mag ik in gemoede 't zelfde zeggen, maar die is U misschien te oud-haagsch deftig. (Mij niet, ik mag dat wel.) Hé, waarom ben je ingenomen tegen Valette?Ga naar eindnoot+ Dàt is een voor-oordeel. Hij is 'n beste knappe kerel, geloof mij. Te Rotterdam en Amsterdam heb ik uitstekende adressen. En in meer plaatsen, maar we weten niet of ge er komen zult.
Groote vreugd in huis! Albert (Mimi's broer) telegrafeert: ‘geslaagd’. Dat is voor z'n examen voor Engelse taal en literatuur. 't Was voor hem een heel ding daar hij reeds 38 jaar is, en reeds drie of vier brokstukkige carrières achter den rug heeft. Een échec zou hem 'n harde slag geweest zijn. In hoeverre dit ten-gevolge hebben zal dat hij z'n huwelijksplannen doorzetten kan weet ik niet. Als hij mij om raad vroeg zou ik er mee verlegen zijn. Dat meisje is 'n juweel van vlijt, huishoudelijkheid, zindelijkheid, en ze schijnt dol op hem te zijn. Toch zijn er maren. Om maar één ding te noemen, ze heeft weinig of geen school-opleiding. Ik zou daar niets om geven, maar ik vrees dat Albert daarover tobben zou. Ook gis ik dat ze in 'n | ||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||
achterhoekje van haar zieltje, 'n goede dosis katholicismus verborgen houdt, dat nà het huwelijk voor den dag zou komen. Komiek, Mimi heeft Gretchen (die algebraische voorstellen oploste) moeten ontslaan omdat ze niet werken kan, en lui en slordig en vuil was. En deze Marie, die zoo flink werkt, en met genoegen werkt (ze bidt en smeekt Mimi, toch alsjeblieft geen meid te zoeken!) zij gaat mank aan verregaande ongeleerdheid. Ik weet niet of Albert hoog genoeg staat om op den duur tevreden te zijn met die laagte. Talleyrand zeide toen men hem onder 't oog bracht dat z'n vrouw... stupide was: (Nu, stupide is Marie niet. Ze is maar wat onvast in 't uit elkaar houden van werelden rededelen.) ‘Je la préfère ainsi. Une femme stupide ce compromet, c'est vrai. Mais une savante compromet son mari’. Er is 'n standpunt denkbaar tusschen ‘stupide’ & ‘savante’ in. Talleyrand, een maal doorgaande voor geestig, moest wel om z'n renommee optehouden dikwijls inkorrekt in z'n uitdrukkingen wezen. Op zijn: ‘Surtout pas de zèle!’ antwoord ik: ‘Surtout pas d'esprit!’
Van Talleyrand gesproken. Heb ik al gevraagd of ge de Memoires van Mad. De Rémusat wilt lezen? 't Werk is zeer interessant, vooral voor mij, daar ik me van Napol. 1 altijd zoo'n studie maakte. Als ge tijd en lust hebt zal ik 't U laten zenden. 't Is op dit oogenblik in rondlezing, het Exempl. dat ik aan VersluysGa naar eindnoot+ moet terugzenden omdat ik 't zijne heb stuk gekrabt, Neen, ik had het toch gehouden, ook zonder krabbenGa naar eindnoot+.
In de huiskamer is 'n kastje gekomen (d.i. gekocht) naast de sofa. 't Is maar een open rek. Er was behoefte aan iets om dagelijksche dingen te bergen, de boeken en couranten van den dag, sigaren-doozen, Wouter's speelgoed etc. De huiselijkheid wint er veel bij. Dat zal je zien. 't Sneeuwt hier, en zeker in Holland ook. Wat zeggen de kinderen? Wat begint de winter vroeg! Maar in den laatsten tijd heb ik dikwijls opgemerkt dat de seizoenen in 2 helften gesplitst zijn. Misschien blijkt er in December of Januari dat we nog een brok zomer te goed hadden. Mooi vind ik die verwarring niet. Wat 'n geknoei met de stukken over Atjeh! Gepubliceerd? Ja... neen..., ja, neen, na wat lamentatie dan, d.i. verminkt! Men behoorde den moed te hebben ze te publiceren zooals ze zijn, òf de publikatie te weigeren. Een gedeeltelijke publikatie dient tot niets, daar 't achtergehoudene altijd van 'n aard wezen kan dat het infirmeert wat geopenbaard is. En de eisch zelf óm iets te mogen achterhouden wijst duidelijk op behoefte aan verduistering. Die eisch is 'n openbaring van benauwdheid. Indien Nederland werkelijk een konstitutioneele staat was en als er inderdaad 'n ministerieele verantwoordelijkheid bestond moest Fransen v.d. PutteGa naar eindnoot+ in staat van beschuldiging gesteld worden, met inbegrip van civiele aansprakelijkheid. Maar de konstitutie is 'n wassen neus. Ik zie dat Duymaer van Twist als 1e Kamerlid is afgetreden. Prosit de 1e Kamer. He, vraag eens bij gelegenheid of de zuster van dien De JongGa naar eindnoot+ in dienst is gebleven bij den Admiraal Wichers (Wiggers?) Dat moet voor beide partijen 'n moeielijk geval geweest zijn.
Wouter had U vandaag zullen schrijven. (D.h.: aan Mimi 'n brief dikteeren). Maar er is nog niets van gekomen: Op dit oogenblik werkt hij in de sneeuw. Om u niet nog langer op 't bericht van aankomst te laten wachten, sluit ik maar. Weest hartelijk van ons beidjes gegroet, en laat ons gauw iets van U hooren. Dag, beste menschen! Uw liefh. Oom Ed. Ik sla wel eens woorden over. | ||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||
7. [Brief van Dekker aan Engel D.D.]Nieder Ingelheim 11 Novr 81
Beste jongens! Ik was heel blij met je brief. We begrepen wel dat de verhuispartij drukte gaf. En dat er tegenspoed bij kwam door misrekening, is geheel in den regel. Alzoo: Barendsstraat 39. Ik heb 't genoteerd. Het deed me genoegen de beschrijving van Uw huis te lezen, vooral misschien omdat ik zoo beu ben van nagemaakte verhevenhedens. Gut, ik krijg zulke gekke brieven. Ik ben volstrekt geen realist in Zolasche beteekenis, en ontken zelfs dat hij realist wezen zou, maar 't kennen en weten van het eenvoudig-ware boeit me zoo, als ik 't in verband kan brengen met iets hoogers, hier: met Uw huiselijkheid. Ja zeker heeft het verblijf in 'n stad veel voor. Maar veel tegen ook, vooral omdat men nooit zeker van z'n tijd is. Uren visite leiden meer af dan dagen logeeren. Met 'n visite-mensch moet men zich gedurig bezig houden. Wat het onderscheid van wrijving aangaat, en 't gevaar van eenzijdigheid houd ik het - al klinkt het vreemd - met z.g.n. eenzaam wonen, althans in bijzondere gevallen. 't Kan zijn dat iemand zoo ver afwonende is als wij nu, 'n kluizenaar wordt, maar in den aard der zaak ligt het juist niet, en de paradox zou verdedigbaar zijn dat men om zich te oefenen in menschkunde weinig menschen moet ontmoeten. De aanraking met de weinigen die ons van verren afstand komen bezoeken is nauwer. Gelijk in veel zaken staat de kwaliteit in omgek. rede tot de kwantiteit. Ik erken dat niet alle verkeerdheid mag bestreden worden door te wijzen op de gevolgen van overdrijving. (‘Jongen, wordt geen bakker! Want... wat zou er komen van de wereld als alle menschen bakkers werden? Dan hadden we immers geen schoenen?’ Enz.) ... tot in 't ongerijmde, of al was het maar tot 't eenigszins ongewone. Maar toch kan die manier van redeneeren leiden tot zuiver inzicht. (men betoogt soms 1000, om vatbaar te maken voor 't geloof aan 1000/n) Welnu, welke menschkundige ontwikkeling zou 't gevolg zijn van een in ‘den roes der wereld’ zegge: de aaneenschakeling van banale gezelschapjes met visitepraat, doorgebracht leven? Visitemakers bij uitnemendheid zijn meestal onbeduidende menschen. De gewoonte van praten doet het spreken verleren, dus ook het denken.
Géén wrijving, géén bouwstof is 't andere uiterste. In slechten zin bestaat die leegte, vol- | ||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||
strekt gesproken, nooit. Maar wel bij benadering. Ik zei al dat de kwaliteit de kwantiteit aanvult (denk maar eens aan den omgang op 'n schip of 'n plaats als buitenpost. Wat wordt men intens met elkaar bekend!) Maar... wat mij betreft, ik heb geen klagen over leegte en begin er over te denken naar Parijs te verhuizen om wat uitterusten van overmatigen indruk. Bezoek ontvangen wij meer dan strikt genomen noodig is. Behalve Marie (de française die altijd even arbeidzaam de Martha speelt) hebben wij nu Mimi's broer Albert en zuster BetsyGa naar eindnoot+. Ik denk dat zij eenigen tijd zullen blijven, en 't is mij zeer aangenaam, vooral daar Mimi 't aardig vindt hen te bewirthen. Maar ook zonder bezoek, heeremenschen wat 'n drukte door brieven! Wat is 't leven veelkleurig! En hoe arm zijn de verzonnen romans! Van veel zijden dringt men op 't voortzetten van Woutertje aan. Lieve hemel, als men maar rondkeek had men geen boeken met beschrijvingen noodig. Ik geloof dat er veel luiheid ligt in de begeerte om vertellinkjes te lezen. En... ik moet nu aan die begeerte voldoen. Om voorloopig onzen bouwmeester tevreden te stellen met de helft van z'n saldo-vordering, heb ik aan de Mij. ‘Elzevier’ voorschot moeten vragen, onder verband dat 'k van schrijverij. Ik zie er zeer tegenop, daar ik niet van schrijven houd, maar nu is 't noodzakelijk. Alzoo ik hoop druk aan den gang te gaan. Of 't lukken zal? Van m'n vrienden, van hen met wie ik op hartelijken voet sta spreek ik nu niet, maar wat er van 't publiek tot mij komt is niet van 'n aard die mij lust geeft tot uiting. Ik sta meestal zo vèr van de algemeen heerschende begrippen, dat ik niet begrijp hoe 'n uitgever kans ziet mijn schrijverij aan den man te brengen. Toch blijkt er telkens dat dit wèl het geval is. Anders had ook Elzevier me nu niet met 2000 gl. geholpen. Ik had geen keus dan mij òf die pijnlijke band om den hals te slaan, òf 'n moeielijke voordracht-tournée te maken. Zeker zou ik dat laatste gekozen hebben - niet als iets makkelijks of aangenaams, maar als 't minst verdrietige van twee kwaden - als ik Mimi en 't kind had durven alleen laten in den winter.
Scholen? Ik houd ze voor 'n noodzakelijk kwaad. Kwaad uit 'n algemeen-wijsgerig oogpunt, maar noodzakelijk met het oog op den toestand der maatschappij. 't Is jammer dat wij ze niet kunnen missen. Tot zelfs de inrichting onzer woningen verzet zich tegen het thuis houden. Dat ook het schoolgaanGa naar eindnoot+ zekere voordeelen aanbiedt, erken ik, maar de natuurlijke regel zou moeten zijn dat 'n vader z'n kind opvoedt. ‘Oja, zegt men (en dat doen wij ook - hoor, hm, hm!) maar 't onderwijzen?’ Wel, ik kan mij geen onderwijs zonder opvoeding denken. Dat is niet aftescheiden. Zelfs heeft 7/8 van alle onderwijs slechts opvoeding ten doel. De meeste takken van onderwijs (buiten vakstudie die later volgt) dienen den leerling niet zoo zeer om hem de onderwezen zaken zelf te doen weten, als wel om hem dóór 't weten daarvan tot 'n beschaafd mensch te maken. Wie 't alfabet onderwijst kan en mag niet nalaten z'n les dienstbaar te maken aan allerlei eischen die buiten de eigenlijk gezegde letterstudie liggen. 't Kind wordt geoefend in: onthouding (mag niet spelen) Verreweg 't grootste getal der bevolking, ja allen bijna, krijgen geen andere opvoeding dan die welke dóór 't onderwijs gegeven wordt. Is 't nu niet onnatuurlijk dat de meeste ouders dat uit hun handen geven? Maar nogeens, meestal kán het niet anders. Als wetgever zou ik waarlijk de scholen niet afschaffen (wel 't opdringen van de par le roi gediplomeerde onderwijzers!). Neen, ik zou ze laten bestaan zooals Paulus de huwelijken: ‘niet als gebod maar uit toelating.’
Sprookjes (van Grimm of anderen)? Ik weet waarlijk niet wat de eisch is, en de moeilijkheid zit niet alleen in de vraag of er akeligheid | ||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||
mag worden opgediend. Je hebt wel gelijk: ‘kinderen zijn ware vraagstukken’. Wat wij akelig vinden maakt niet altijd denzelfden indruk op 'n kind, en soms gaat het kind tobben en geeft toe in angst, waar wij geen grond zien tot pijnlijke gemoedsaandoening. Ten minste dit is soms het geval. Regel zal 't wel niet wezen. Toch zie ik kans iets dat wij allerakeligst vinden, te vertellen zonder dat het kind z'n gedachte laat aftrekken van 'n bijzaak. (of de wolf die Roodkapje opat - dàt's zoo interessant niet! - 'n krulletje in z'n staart had... Dàt is de vraag! En... of haar mooie roode mutsje vuil werd toen 't in den modder viel?) Maar afgescheiden van akeligheden is het de vraag of we goed doen onderscheid te maken in onze verhalen naarmate ze voor jonge of oudere hoorders bestemd zijn? Nu ja, dàt wel, maar of wij de onderwerpen naar dien maatstaf moeten regelen. Iets wezenlijks is (minstens!) even gewild bij kinderen als fabeltjes. Eigenlijk is de voorraad feiten te groot dan dat wij onze toevlucht zouden hoeven nemen tot verzinsels. Altijd en overal gebeurt er iets dat de moeite van 't opmerken en meedeelen waard is. Geen zonder dramatisch effect, mits men slechts het licht er op late vallen.
Ik ben daar opgestaan en dacht wat na over dien laatsten zin. Kijk, de dag van vandaag was hier oppervlakkig zeer kleurloos, en (ook zonder dat woord ‘oppervlakkig’ te bezwaren met 'n daarbij te denken scherpe tegenstelling) er is hier inderdaad niets bijzonders voorgevallen. Gewoon verkeer, gewone gesprekken, gewone leefregel. Welaan, 't zou weinig moeite kosten 'n vrij belangrijke studie te leveren over de geschiedenisjes die voortdurend in zoo'n kring onwillekeurig en zelfs onbewust worden afgespeeld. Vrage: zou zoo-iets stof leveren voor 'n kindervertelling? Ja en neen. Wèl wat het onderwerp aangaat (alle onderwerpen zijn even hoog of laag. Adel of gemeenheid bestaan alleen in zijn of niet-zijn). Maar de toelichting voor 't begrip van kinderen is moeielijk of onmogelijk omdat de keus der uitdrukkingen die zij verstaan zoo beperkt is. Men kan, tot hen sprekende, niet alles ('t meeste niet!) onder bruikbare woorden brengen. Aan 't begrijpen zou 't niet haperen als ze maar verstonden. Daartoe is een copia verborumGa naar eindnoot+ noodig die nog de hunne niet is. Alle kinderen
'n paar uur later Ik neem 't je niets kwalijk als je 't niet met me eens bent. En ik wou nog zeggen: ‘alle kinderen zouden alles kunnen begrijpen wat ik begrijp als ze maar vertrouwd waren met de konstitutioneele terminologie’. (Dikwijls is 't begrip naar de maan als die terminologie er eindelijk ingestampt is. Zie bijna alle akademische opleidingen!) En dat wou ik betoogen. Maar ik moet me bekorten. Geloof er voorloopig maar niets van, maar let er eens op of 'n kind niet veel meer natuurlijk gezond verstand bezit dan we gewoonlijk meenen! Ja ik moet eindigen en sluiten, hoe onvolledig deze schrijverij dan ook zij. Ik ben zeer blij in 't vooruitzicht jelui allemaal hier te zien, al is 't dan nog maar in 't verre vooruitzicht. Tegen dien tijd zal ik zorgen 'n holl. vlag te hebben, en die zal wapperen op de tinnen des huizes. Dag beste Engel en lieve Doortje. Mies groet jelui, en Wouter... niet. De deugniet is aan 't spelen in 't boschje. Na 't vallen van de blaren is 't kaal (hij ook, ik heb z'n haartjes geknipt. Z'n kopje ziet er uit als 'n aardappel). Ja, de bladeren vallen. 't Monument van Charlem. & Napol. kan ik van uit m'n kamer zien. De winter is in aantocht. Hoeveel zal ik er nog zien? De tijd vliegt. Aanstonds is 't weer lente, - in 'n oogenbl. de langste dag, afnemende dagen, najaar, weer winter. En weer van voren af aan. Ik ken 't haast van buiten. Als we geen geschiedenis hadden in ons gemoed zou de loop der uitwendige omstandigheden vervelend zijn. Koekkoek éénzang. Dag beste menschen. Laat mij zoo spoedig jelui | ||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||
lust hebt iets van jelui hooren. Maar haast je niet. Schrijven óm te schrijven is uit den booze. Ed.
Ik begrijp dat de berekeningen van levensduur ingewikkeld zijn omdat het absenteïsme de statistiek breekt. | ||||||||||
8. [Brief van Wouter aan Engel D.D., gedikteerd aan Mimi. Waarschijnlijk van 11 november 1881]Ik bedank je heel erg en waar heb je dat wagentje vandaan? Zie je, nu moeten ze me antwoord geven! En wanneer komt U eens weer? En ik heb toch gezegd dat ik eens bouwde, U moest me eens zoo'n groote insekt sturen en zoo'n grooten kapel en een papier. Maar kan je die wel vangen? Hebben Uw kinderen wel een net? En we hebben een keffertje en dat is zoo erg lief. Ik zou 't wel haast niet weg laten loopen, maar het ligt me altijd in de dozen en in de kast, het heeft een wit puntje aan de staart en witte pootjes, anders is 't heelemaal zwart. Zie je zoo zwart is 't als daar dat kleine vlekje ligt. Ik heb 't expres gedaan om te laten zien zoo zwart is dat hondje! Ik verlang dat het wagentje komt! Zal het haast komen? En waar ben je nu. Is dat een verre reis of niet? Ik schrijf aan allebei aan mevrouw en aan mijnheer. Ik weet wel dat die kapel eerst heel laat kan komen. Het allerliefst had ik een heele groote als je die pakken kunt. En wij hebben eens een haasje gehad als U weer komt wil ik probeeren weer een te vangen om U te laten zien. Vind U zoo'n haasje aardig of niet? Wouter | ||||||||||
9. [Brief van Dekker aan Engel D.D.]Nieder-Ingelheim 6 Deer 81
Beste Engel! Ik kom tot U met 'n vriendelijk verzoek. Mag ik Albert, Mimi's broer bij U introduceeren? Zoo ja, dan doe ik 't bij dezen. Bij U en Doortje namelijk, want de vrouw telt terdeeg mee in zulke dingen. Misschien is ze hoofdpersoon wat zulk recipieeren aangaat. Een korte beschrijving van persoon en omstandigheden kan haar nut hebben. Albert is van Uw jaren en heeft een vrij bewogen leven achter zich. Een der hoofdmomenten daarin was z'n verblijf in Japan waar hij zich staande hield door onderwijs in 't Engelsch te geven, met 'n bijzonder goed finantieel gevolg, zoodat hij, in Europa terugkomende na 't eindigen van zijn kontrakt met de Jap. regeering, 'n redelijk sommetje bespaard had. Daarmee zette hij te Parijs 'n (Kommissie?) handel op, maar spoedig zag hij in, dat dit niet marcheerde en bijtijds zocht hij wat anders. Dat ‘andere’ bestond voorloopig in 't plan zich in Holland te laten diplomeeren voor 't Engelsch waarin hij geslaagd is. Hij deed met flink gevolg examen in Engelsch A & B, d.i. taal en letterkunde. Ik vond het achtenswaardig dat hij, de kinderschoenen zoo lang reeds ontwassen, en na al z'n gezwerf, de geestkracht had zich zoo schools toe te leggen op z'n studie die hij vroeger slechts als 't ware bij toeval had aangepakt. Bij ondervinding weet ik hoe zwaar het valt, na de jongesjaren zich systematisch in zoo'n vak te bekwamen. Dat hij 't gedaan heeft vond ik 'n schoone aanbeveling van z'n karakter. What now to do with it? (met z'n diploma bedoel ik) weet hij zelf nog niet. Hij zoekt geen aanstelling als teacher in Holland, dit is zeker. Misschien wil hij zich bekwamen voor 'n examen in wiskunde. 'n Vak waartoe hij bijzonderen aanleg heeft. Ook dáárin mankeert het hem slechts aan de methodische geslotenheid. Dan misschien naar Engeland, misschien naar Amerika. Dringend haast heeft hij niet, daar 't gebrek volstrekt niet voor de deur staat. Wel | ||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||
eenigszins in verband met z'n plannen wenschte hij kennis met U te maken. Statistische en stipte berekeningen trekken hem aan. Misschien zou hij, in geval er van dat plan omtrent wiskunde iets terecht komt (slagen zou hij dit houd ik voor zeker) in Engeland of Amerika daarin onderwijs geven. Maar een vriend van hem heeft hem in 't hoofd gezet dat de Engelsche Lev. verzekerings maatschappijen hun wiskundige voorlichters zoo ruim betalen, Dáárom denkt hij dus, met behoud zijner plannen over 't geven van onderwijs als pis-aller. Z'n vooruitzichten werden en worden evenwel beheerscht door z'n verplichtingen omtrent de goede Marie die ge bij ons hebt ontmoet. Zijn plan om haar te huwen staat vast. Misschien is er meer eergevoel dan liefde in dat voornemen, en in 't midden latende of 't wenschelijk geweest ware dat eer en plicht buiten spel hadden kunnen blijven bij zoo'n besluit, zeker prouveert het voor hem dat hij, nu 't eenmaal schijnt gevorderd te worden, die plicht vervult. Een eerlijk man is hij zeker! Ook in andere opzichten durf ik dit van hem zeggen, schoon dit nu bij de introductie niet rechtstreeks te pas komt. Wat ik van U vraag, is 'n vrindelijke ontvangst in Uw huis, als 't U en Doortje schikt. Gijl. zult mij en Mimi daarmee ten hoogste verplichten. Misschien zult gij Albert wat saai vinden, vooral in 't begin. Hij schijnt (of is) wat droog, wat koud redeneerende, wat blasé. Maar dat valt later mee. Hoofdzaak blijft dat hij solide is. Dáár sta ik voor in. Ge begrijpt hoe ik hem over U gesproken heb! Als Albert nu ik was zou ik zeggen: ‘hij maakt er zich een feest van U te leeren kennen’, maar dat zou onjuist zijn. Hij is niet zoo feesterig van humeur of temperament. (Daar in Japan schijnt veel kamfer in de lucht te zijn) maar toch verheugt hij zich zeker in 't vooruitzicht door U beidjes hartelijk ontvangen te worden. Misschien ook is zekere koelheid die hem eigen schijnt, maar 'n (onwillekeurig) masker. Hij beweert een hekel aan kinderen te hebben - dat bekende stokpaardje van would be wijsgeeren! - en toch bemerkte ik dat hij soms allerliefst en hartelijk omging met Woutertje. Hij schimpt wel eens op ‘de’ vrouw - parenthesis a.b.! - en... vervult met een ridderlijkheid die misschien overdreven is z'n plicht omtrent Marie.
Ik achtte het nuttig m'n introduktie van die paar mededeelingen te doen vergezeld gaan, maar geef U in overweging ze geheel of gedeeltelijk te ignoreeren tot hij zelf ze herhaalt of aanvult. Er is iets pijnlijks in zich beschreven te weten.
Dank voor Uw mededeelingen over woning en huiselijkheid. Ik stel zoo veel belang in 't zoogen. kleine. (Hoogmoed!). Maar daarover schrijf ik nu niet. Albert gaat over 'n paar dagen weg en ik wil straks aan de koffie kunnen zeggen, dat m'n brief aan U vertrokken is. Hij heeft hier ± 'n maand gelogeerd en waarlijk tot ons groot genoegen. Ook Mimi's zuster Betsy, die ik al sedert 20 jaar meende te kennen, en met wie ik nu eerst eigen ben geworden. De goede Marie (altijd Martha!) blijft nog wat, doch ook niet lang meer. Albert is van plan z'n huwelijk spoedig door te zetten. We hebben ons in die delikate zaak stipt onthouden van raadgevingen, maar wel durf ik zeggen dat als Albert nu eenmaal trouwen wil of zal (of moet? dit gaat me niet aan: ieder is en zij belast met z'n eigen digestie!), nu waarlijk hij had het slechter kunnen treffen. Het dilemma tusschen Marie & Martha werd door Jezus wat onnoodig-scherp gesteld. Waarom hieruit kiezen tusschen die twee? Er zijn toch schakeeringen denkbaar? En... afwisseling in één individu, niet waar? Doch 't dilemma aannemende, zie ik niet in waarom Martha zoo onvoorwaardelijk in 't ongelijk moet gesteld worden. De Maria's zouden niet prettig zitten aan 's Heeren voeten als de Martha's niet zorgden voor warm water... op z'n tijd. Enz.
Mies is flink en frisch als altijd. Wouter komiek-ondernemend. | ||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||
Dag beste Engel en Doortje. Zoen de kinderen en zeg dat ze in 82 hier den boel komen opentrekken. Hartelijk gegroet Uw liefh. oom edd
Ah ja, ik herinner me dat wij altijd zoo vervelend vonden iemand onbepaald te wachten. Albert gaat eerst naar Amsterdam. Ik zal hem zeggen U te doen weten wanneer hij in den Haag komt, en 'n visite wenscht te maken als 't U gelegen komt. M'n bedoeling is volstrekt niet dat ge hem te logeeren vraagt. Ik weet dat dit slechts zelden in 'n holl. huish. schikt, en dit ware ook te veel verlangd. Ook geloof ik niet dat Alb. dit gaarne doen zou. Hij verbeeldt zich, niet van kinderen te houden. | ||||||||||
10. [Brief van Dekker aan Engel D.D.]Nieder Ingelheim, 17 Maart 82.
Beste Engel! Dank voor 't zenden van die brief uit Utrecht. Het daarbij behoorend pakket heb ik weliswaar nog niet ontvangen, maar 't zal te Mainz zijn, om daar bij 't Steuerbureau te worden geopend. Het doet mij zeer leed dat gijlieden 't maar: ‘redelijk’ maakt, en niet ‘uitstekend’. Zou misschien 'n verblijf in de gezonde luchtGa naar eindnoot+ die hier heerscht U of de kinderen goed kunnen doen? Beschik over ons huis. Wie weet of niet het vrij rondlopen in den open lucht goed voor de jongens wezen zou. En zelfs voor U. De lucht in 'n stad is iets anders dan hier op de hoogte. Maar ik weet niet juist wàt U scheelt U en de kinderen. Daar ge niets van Doortje zegt, maak ik daaruit op dat zij wel is. Ons gaat het, wat de gezondheid aangaat, goed. Voor m'n verjaardag kreeg ik onlangs van Wouter z'n portret present dat Mimi te Mainz te dien einde had laten maken. Bij 't bespreken van de vraag wien hij een van de afdrukjes zenden zou, noemde hij 't eerst: ‘M'nheer Douwes Dekker!’ Schoon die naam me wel bekend is, klinkt hij toch komiek in zijn mond. Hij noemt U altijd zoo par excellence. Zou hij genoeg heraldisch begrip hebben om te doorzien dat je het hoofd van de familie bent? Als er 'n troon te begeven viel zou ik, als ‘cadet’ heelemaal achteraankomen, na U, na Uw jongens, na de zoons van Uw Oom Jan. Hebt gij portretjes, verheug ons dan met een of meer. Ik heb van mezelf eigenlijk geen bruikbaar Exempl. De in den handel gebrachten zijn wat oud omdat ze te jong zijn, en van later datum heb ik er geen. 't Kost mij een groote overwinning, er voor te poseeren, en ze lukken bijna nooit. Om te gelijken moeten ze eigenaardig leelijk zijn, namelijk: vlekkerig, en dit gaat zoo ver dat ze dan weer door al te vlekkerig te zijn, nièt lukken. De bovenmatige schaduwen van m'n gegroefd gezicht nemen de uitdrukking weg. Laat me spoedig iets vernemen van Uwlieden onwelzijn. Plaagt U de lever? Ik zei zoo-even dat ik wèl was. Nu ja: niet ziek. Maar behalve m'n aamborstigheid, voel ik me zeer zwak. Het geringste vermoeit me. Ook - vooral misschien - schrijverij. Hartelijk allemaal gegroet van je liefh. Oom Ed.
Mimi werkt - en Wouter ook - den heelen dag in den tuin. We hebben een 30 tal vruchtboompjes gekregen waarvan ik wel niet plukken zal, maar dat hoeft ook niet. Wat 'n zachte winter! Maak je klaar voor vorst in Mei, Juni en Juli! 't Zou de eerste keer niet zijn. Als deze vroege lente aanhield zou ik 't wel aardig vinden, maar dit is zelden 't geval. Er zit 'n piège achter om de bloemen te laten bevriezen. | ||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||
11. [Briefkaart van Dekker aan Engel D.D.]b.E. Zeer welkom! Mocht je niet te veel opzien tegen 't mentorschap op de reis, neem dan wat meer van je kroost mee. We hebben ruimte genoeg. Hoe meer hoe liever. Ik vind zoo'n drukte wel aardig.
[In handschrift van Wouter:] ik ook, en mama ook Woutertje [vervolg handschrift Multatuli:] Zie zoo! Nu is de uitnodiging behoorlijk gelegitimeerd. Hartl. gegroet allemaal t.t. Dek
N. Ingelheim 27 Maart 1882 | ||||||||||
12. [Briefkaart van Dekker aan Engel D.D. met poststempel 13 augustus 1882]W.E. - Dank voor Uw bemoeienis in die verdrietige zaak. Ik kan niet zeggen hoe verbaasd ik was, te vernemen dat C.d.M.Ga naar eindnoot+ zelf ‘in de meening verkeerde’ dat... &c. Kan hier kwestie van meening zijn? Bij mij niet! Ik zeg uitdrukkelijk dat de geheele zaak (zoover mij betreft) 'n leugen is! Wat C.d.M.Ga naar eindnoot+ tot die beleedigende ‘meening’ kan gebracht hebben is mij een raadsel, vooral daar ze zoo weinig past bij dat andere geschiedenisje - (album &c.) Ook de piëteit waarmede hij dat versje en de kleine portefeuille bewaarde, alsmede z'n bezoek te Amsterdam, en de toon die hij daar aansloeg, kloppen niet met de verdenking (meening?) dat ik me zou hebben schuldig gemaakt aan zoo'n gemeenheid. Ook van z'n vader heb ik nooit anders dan blijken van achting ontvangen. Ik zal nu afwachten dat gij of ik van hem vernemen. Wat 'n walgelijke zaak! Ik ben onwel. Hartelijk gegroet allemaal! Ed. D.D. N.I. Vrijdag |
|