zeer hoge functies bekleedden en die zeiden: ‘Koos, vertrouw op God, je hebt gelijk. We steunen je graag in je strijd. Kun je niet eens een paar dagen komen logeren om ons wat meer duidelijkheid te geven over de weg naar de hemel?’ Met een nauwgezette organisatie zag hij kans te voorkomen dat twee bezoekers die elkaar niet kenden een ontmoeting in zijn huis zouden hebben en zijn beweringen over de ander zouden controleren. Eén keer ging het mis. Toen ik hem bezocht, kwam er plotseling een man langs die zei mijn naam dikwijls van mijn vader gehoord te hebben. En hoewel mijn vader mij altijd ontving met afwisselend klagen over de miskenning die hij had ondervonden en tranen verspillen over de erkenning die hij uit mijn bezoek meende te mogen opmaken, wist hij die keer niet hoe snel hij mij de deur moest uitwerken.
Net als bij mijn grootvader moet zijn neiging tot profetisme vroeg zijn begonnen. Er was iets van te merken toen hij mijn moeder ten huwelijk vroeg. Hij heeft nooit verteld of hij - jongste zoon uit een gezin met negen kinderen, moeder op achtjarige leeftijd verloren en door oudere zusters grootgebracht - eerder vriendinnen had gehad. Het kan zijn dat hij als jongen zijn uiterlijk niet meehad. Mijn moeder zei hem eens, toen zijn auto defect was: ‘Dat geeft toch niets, met jouw oren kan je gemakkelijk vliegen.’ Behalve die twee te dun gesneden biefstukken aan zijn hoofd, was hij bovendien gezegend met een stel wenkbrauwen waarmee de hele Dam geschrobd zou kunnen worden eer ze versleten waren.
‘Ik heb je moeder broodmager tussen de dekens bij Brinkman uitgetrokken,’ zei mijn vader altijd wanneer zijn ontmoeting met mijn moeder ter sprake kwam. Hij dacht zichzelf een heldhaftige rol toe, als verlosser van mijn moeder uit het verkoopstersbestaan in een manufacturenhandel. Overtuigd van het feit dat zij hem hiervoor eeuwig dankbaar zou zijn, vond hij het al spoedig niet meer nodig om haar met aandacht te overladen. Dat was een misrekening.
Mijn moeder was geen perfecte volgelinge zoals mijn grootmoeder. Zij kon echter wel doen alsof, zoals zij alle kleuren van de regenboog kon aannemen wanneer haar dat belangstelling van haar omgeving kon opleveren. Haar hele leven leek op de hysterische hoofdrol in een opera, waarbij zij wijzen van aandacht trekken wist te introduceren die het flauwvallen van negentiende-eeuwse dames volkomen in de schaduw zetten. Het gevoel van mijn vader haar gered te hebben, had zij zelf met haar houding bevorderd. Er was voor haar niets verrukkelijker dan op het randje van de ondergang, kwijnend van verdriet en wanhoop, iemand te hebben die zich inspande om haar op te beuren.
Kwijnen van wanhoop? Zo stelde mijn moeder het later voor, en haar gedrag in die tijd zal wel niet veel anders zijn geweest. Zij had juist een verloving verbroken omdat zij was ‘bedrogen’, wat zij dertig jaar later nog ‘verschrikkelijk’ noemde. Waaruit dat bedrog had bestaan maakte zij mij nooit duidelijk. Misschien had de verloofde eenvoudig geconstateerd dat zij meer aandacht vroeg dan hij ooit alleen zou kunnen opbrengen, of had hij haar van haar spaargeld beroofd onder het mom van dekens te zullen kopen voor het toekomstige echtelijk bed. In ieder geval, mijn moeder zag het gebeurde als een drama en knipte resoluut de ex-verloofde van al haar foto's af. De vele halve en kwart foto's in ons familiealbum waren lange tijd een raadsel voor mij, tot ik er op mijn dertiende naar vroeg en mijn moeder met een diepe zucht reageerde: ‘Kind, je moest eens weten.’ Ik wist niets, vroeg nog eens en kreeg het verhaal over de bedriegende verloofde te horen.
Twee jaar voor de tweede wereldoorlog kregen mijn ouders hun eerste kind, twee maanden na het uitbreken van de oorlog kwam het tweede, toen de oorlog twee jaar aan de gang was kwam het derde en weer twee jaar later kwam het vierde. Daarna was de oorlog voorbij en duurde het acht jaar eer er - tot verbazing van velen - nog een vijfde en laatste kind bij-