pressionist moeten noemen. Maar ook een parallel met het expressionisme zou niet veel hebben bijgedragen aan een beter begrip van het waarom van de zo onvergetelijke intensiteit waarmee Hardy zijn Wessex heeft uitgebeeld.
Zodra Penelope Vigar zich echter met de romans zelf bezighoudt verdwijnt de vergelijking met de impressionistische schilderkunst naar de achtergrond. In plaats daarvan geeft zij uitmuntende analyses van de beelden in de romans van Hardy en van de wijze waarop deze, via eigenaardigheden in het taalgebruik van Hardy, relief en diepte krijgen. Eerst door dit boek van Vigar ben ik mij ervan bewust geworden dat één van de redenen waarom ik zoveel van het werk van Hardy houd is dat hij altijd over vuur en licht, kleur en gloed in al hun manifestaties, schrijft. Vigar laat zien dat alle memorabele scenes in The Woodlanders via suggestieve beschrijvingen van licht, lichtval, schaduwwerking e.d. in de lezer opgloeien. De meest onvergetelijke scene uit The Return of the Native is die waarin verhaald wordt over het dobbelen bij het licht van gloeiwormen, een heel bijzondere vorm van licht ook weer. Het blind worden van Clym Yeobright in dit boek krijgt, tegen deze achtergrond gezien, plotseling een diepere betekenis. Zo zijn er allerlei facetten in het werk van Hardy die helder en betekenisvol oplichten dankzij deze analyse van Penelope Vigar. Anderzijds kan zij daardoor ook op zeer overtuigende wijze aantonen waarom sommige scenes bij Hardy zo mislukt zijn, namelijk omdat in die scenes één of andere manifestatie van licht en schaduw ontbreekt.
Eén van de boeiende facetten van dit werk van Vigar is dat het doorlopend de filosofie van Gaston Bachelard illustreert. Vigar heeft Bachelard stellig nooit gelezen anders zou zij hem zeker genoemd hebben. Zij zou namelijk bij haar analyses een nuttig gebruik hebben kunnen maken van zijn fascinerende, maar niet altijd zeer heldere en helaas vaak wat mystificerende boeken over de Poétique de l'Espace. Bachelard meent dat er vier typen auteurs zijn, schrijvers waarbij of licht, of water, of lucht, of aarde het meest belangrijke is. Inderdaad is het aantoonbaar dat die schrijvers, die evenals Hardy, zo excelleren in het oproepen van voor altijd onvergetelijke scenes, daarbij steeds één bepaald element of een combinatie van hoogstens twee elementen van de vier: lucht, aarde, water, vuur in al hun manifestaties beschrijven. Bij William Faulkner, die als geen ander in staat is om een bepaalde gebeurtenis zo te beschrijven dat je hem nooit meer vergeet, is dat de aarde en de combinatie van aarde en water: modder. Bij iemand als Pasternak is het water en lucht in al zijn vormen; bij Simon Vestdijk is het, evenals bij Hardy, vuur en licht, kleur en gloed. Men kan bij Vestdijk alleen al aan de titels van zijn romans vaak zien dat hij zich bezighoudt met licht en vuur, De Vuuraanbidders, Ierse Nachten, Het Glinsterend Pantser.
Het is jammer dat Penelope Vigar het werk van Hardy niet vergelijkt met het werk van andere auteurs die in staat zijn om op zo indringende wijze de illusie van de werkelijkheid op te roepen. Dat zou een nuttiger vergelijking geweest zijn dan de vergelijking met de schilderkunst. Misschien komt dat omdat in Engeland dat soort schrijvers zo zeldzaam zijn. Maar zij zou, op grond van die vergelijking, hebben kunnen inzien dat Hardy's ‘erratically powerful literary style’ blijkbaar onlosmakelijk verbonden is met dat unieke vermogen om die intense droombeelden op te roepen. Immers: zowel bij Wilhelm Raabe als William Faulkner, de twee grootmeesters op dit gebied, is eenzelfde soort stijl te vinden. Ook vind ik het jammer dat zij niet meer aandacht schenkt aan de droom want de verwantschap tussen dromen en dit specifieke facet van sommige literaire werken is onmiskenbaar. Zo verbaast Vigar zich over het feit dat een vreemde passiviteit (strange passivity) verbonden is met die onvergetelijke scenes. Ze omschrijft dat als volgt: ‘Often, it seems, Hardy places a barrier between the flow and movement of real life