| |
| |
| |
G.W. van der Meiden Lady Mary Montagu: een feministische fellow-traveler uit de 18de eeuw
In geen enkele literatuur wordt een zo grote plaats ingenomen door een zo groot aantal vrouwen als in de Engelse. Nergens anders dan in Engeland kwamen zoveel vrouwen tot literaire ontplooiing. Dit verschijnsel is moeilijk te verklaren, want zo gunstig was het klimaat voor vrouwen in Engeland nu ook weer niet. Hoeveel vrouwen immers publiceerden haar werk niet onder een mannelijk pseudoniem? In dit artikel wordt de aandacht gevraagd voor één van de eerste vrouwen die een belangrijke plaats in de Engelse literatuur veroverde: Lady Mary Montagu. Niet alleen in de Engelse literatuur neemt zij een belangrijke plaats in door haar posthuum gepubliceerde brieven uit Constantinopel. Deze brieven zijn vooral beroemd geworden als de eerste reisbeschrijving door een vrouw van het Turkse Rijk. Een beroemdheid die zich uitstrekt tot in het moderne Turkije.
In 1689 werd zij als Mary Pierrepont geboren. Toen zij één jaar oud was, werd haar vader graaf van Kingston, zodat zij voortaan als Lady Mary Pierrepont door het leven ging. Na een langdurige en moeizame romance trouwde zij met Edward Wortley Montagu (in tegenstelling tot zijn vrouw werd hij gewoonlijk bij zijn eerste naam Wortley genoemd), met wie zij geen onverdeeld gelukkig huwelijksleven heeft geleid. Romantisch was de vrijage wel geweest. Lady Mary trok Wortley's aandacht, behalve doordat zij een erg mooi meisje was, door haar kennis van poëzie en de klassieken. Ongelukkig genoeg wilde haar vader Evelyn Pierrepont, markies van Dorchester, vijfde graaf en eerste hertog van Kingston, van een verbintenis van zijn dochter met Wortley niets weten, ondanks het feit dat zij beiden Whigs waren. De vader stelde eisen aan het huwelijkscontract die Wortley weigerde te voldoen. In 1712 werd de kwestie opgelost op een manier die in die tijd vaker voorkwam. Wortley schaakte zijn beminde nadat hij een speciale toestemming voor het huwelijk had verkregen van de aartsbisschop van Canterbury. Omdat Mary de dochter was van een peer behield zij ook na haar huwelijk de titel van Lady.
Door haar huwelijk met Wortley kwam Lady Mary in een langdurig conflict met haar vader. Deze hertrouwde zelf, eveneens in 1712, met Isabella Bentinck, de jongste dochter van de door Willem iii tot graaf van Portland verheven Hans Willem Bentinck. In hetzelfde jaar huwde ook Lady Mary's zuster Frances met de graaf van Mar. Politiek gezien was dit een merkwaardige keus, omdat deze een jacobiet was. Vreemd genoeg maakte Kingston tegen dit huwelijk geen bezwaren. Met Mar liep het slecht af: de leidende rol die hij bij de jacobitische opstand van 1715 speelde, maakte hem voor de rest van zijn leven tot een balling. Intussen werd Lady Mary's huwelijk al snel gezegend met de geboorte van een zoon, Edward, en ondervond zij dat het huwelijk geen paradijs op aarde was. Wortley, lid van het Lagerhuis voor Huntingdon, die aanvankelijk een jaloerse minnaar was en een onderhoudend converseur met een sterk literaire belangstelling (hij was bevriend met Steele en
| |
| |
Addison) liet zijn vrouw veelvuldig in de steek, waardoor zij zich alleen ging voelen en zich zorgen maakte. Verstrooiing vond zij in de zorg voor haar zoon, het ijveren voor de carrière van haar echtgenoot, literaire arbeid (ze schreef een essay voor de Spectator van Steele en Addison) en het klagen over de te geringe aandacht die zij van Wortley kreeg. In 1715 kreeg zij pokken. Van deze ziekte, waaraan haar broer indertijd was overleden, herstelde zij vrij snel. Wél ging een vroeger door de jaloerse minnaar Wortley geuit verlangen dat haar schoonheid aangetast zou worden op ruwe wijze in vervulling.
In deze tijd ging Lady Mary sterk op in het literaire leven in Londen. Zij kwam in contact met Antonio Conti, de dichter John Gay en (de belangrijkste van allen) Alexander Pope. Vooral in het leven van Pope ging zij een grote rol spelen. De katholieke dichter werd verliefd op haar en tussen hen beiden ontstond een nauwe, zij het platonische relatie. In 1716 werd Wortley benoemd tot ambassadeur aan het hof van de Turkse Sultan. Deze benoeming vormde de inleiding tot de meest spectaculaire periode in het leven van Lady Mary die haar man vergezelde op zijn ambassade. Lady Mary zou intens van haar eerste buitenlandse reis, die in totaal slechts twee jaar duurde, genieten. Van alles gaf zij enthousiaste beschrijvingen in haar brieven aan verwanten en vrienden. Van deze brieven bewaarde zij afschriften, in totaal tweeënvijftig stuks, grotendeels identiek met de werkelijk door haar verstuurde brieven.
Het verblijf van Lady Mary in Turkije was daarom zo kort, omdat de ambassade van Wortley geen succes was. Zijn ambassade bij de Ottomaanse Porte (zoals de Turkse regering gewoonlijk genoemd werd) betekende een dieptepunt in zijn carrière. Wortley had de opdracht te bemiddelen tussen de Duitse Keizer en de Sultan, maar hij kreeg ondanks zijn pro-Turkse standpunt (op zich al een bewijs voor zijn gebrek aan inzicht, omdat de oorlog voor de Oostenrijkers gunstig verliep) bij de Turken al even weinig gedaan als bij de Oostenrijkers. Al vanaf zijn aankomst schijnt hij bij de Turken niet in hoog aanzien gestaan te hebben. De Hollandse ambassadeur Jacob Colyer, die samen met hem moest bemiddelen, en die over een langdurige ervaring met de Turken beschikte, schreef in een brief aan Raadpensionaris Heinsius van 27 mei 1717 dat Wortley van de Turken geen wagens en paarden kreeg en zeer uit de hoogte werd behandeld: Wortley was toen op zijn reis door Turks gebied naar Constantinopel. Colyer verklaarde de Turkse houding doordat Wortley een erg klein gevolg had, slechts 13 à 14 mensen. Dit maakte dat de Turken die erg gevoelig op uiterlijkheden waren hem al meteen als quantité négligeable beschouwden. Zelf had Wortley van zijn capaciteiten als ambassadeur andere inzichten. Toch raakte hij zijn post snel kwijt, hetgeen hij behalve aan eigen falen te danken had aan de intriges van zijn collega in Wenen, Stanyan, die zelf de opdracht tot bemiddeling ambieerde. Zelfs Wortley's vriendschap met Addison, die toentertijd minister van buitenlandse zaken was, mocht hem niet baten. Als diplomaat was Wortley uitgespeeld.
In Lady Mary's brieven komen we over deze verwikkelingen echter niets tegen. Wat haar bezighield waren andere zaken. Haar eerste ‘buitenland’ maakte al een diepe indruk. Zij was goed te spreken over het keurige, nette en schone Holland en ze stortte zich in het societyleven van Wenen: iets wat zij des te gemakkelijker kon doen, omdat ze behalve dat ze over een behoorlijke kennis van Latijn en Italiaans beschikte, ook goed Frans en Duits kende. De gewoonte van de Weense dames om naast haar echtgenoot een minnaar te hebben, beschreef ze met een vleug van jaloezie. Dat zij er zelf niet aan meedeed, kwam omdat zij maar zo kort in Wenen zou blijven. Geamuseerd beschreef zij hoe een jonge graaf haar had aangeboden een ‘affaire van het hart’ te beginnen in Wenen, zo niet met hemzelf, dan kon zij altijd nog over hem als bemiddelaar in
| |
| |
deze beschikken.
Vanuit Wenen gingen Wortley en zijn vrouw niet rechtstreeks naar Constantinopel, maar maakten eerst nog een omweg naar Hannover om uitgebreidere instructies te krijgen van koning George i. Weer via Wenen reisden zij naar Turkije en arriveerden op 16 februari 1717 in Belgrado. In haar brief die zij vanuit deze toentertijd Turkse stad aan Alexander Pope stuurde gaf Lady Mary al meteen blijk van enige ideeën over de Turken die kenmerkend waren voor de wijze waarop zij over hen zou blijven schrijven. Zoals Wortley in zijn politiek pro-Turks was, zo was zijn vrouw in haar brieven turkofiel. Het echtpaar logeerde in Belgrado bij een geleerde ‘effendi’, Ahmet Bey geheten. Met hem had Lady Mary veel gesprekken over Arabische poëzie, de godsdienst en Turkse instellingen. Ook soupeerden ze gezamenlijk en dronken ze wijn. Al vanaf haar eerste gesprekken met Ahmet Bey begon Lady Mary haar ideeën te ontwikkelen over de betere positie van de Turkse vrouw vergeleken met die van de Engelse. Een thema dat in haar brieven een belangrijke rol speelt.
Een duidelijk en afgerond beeld van wat het Turkse Rijk was, hoe het bestuurd werd en welke indrukken het leven in Constantinopel en andere Turkse steden op een Europeaan maakte, moet men in Lady Mary Montagu's brieven niet verwachten. Zij verwijst haar correspondenten ook regelmatig voor gebeurtenissen als bijvoorbeeld de audiëntie van een ambassadeur bij de Grote Heer (de Sultan) of de grootvizier naar andere schrijvers, zoals Paul Rycaut, maar ook naar Jean Dumont en George Sandys. Haar eigen werk vertoont wel een zekere samenhang, maar is niet meer dan een reeks indrukken opgedaan door een scherpzinnig waarneemster die zich in hoge mate ertoe beperkte datgene weer te geven en te interpreteren wat ze zelf gezien en ondervonden had. Daarbij is haar interesse een sterk vrouwelijke: over mannenzaken schrijft ze niet en dat zal slechts in geringe mate toe te schrijven zijn geweest aan de miserabele resul- | |
| |
taten van haar mans missie.
Vanuit Belgrado gingen Wortley en zijn vrouw via Sofia naar Adrianopel, waar de sultan een serail had en voor welke stad Ahmet iii (1703-1730) een sterke voorkeur had. Pas op 8 juni 1717 arriveerden zij in Constantinopel, waar zij het paleis van de Engelse ambassade betrokken in Pera, de aan de overzijde van de Gouden Hoorn gelegen voorstad, waar alle ambassadeurs gevestigd waren. Het uitzicht vanuit haar nieuwe verblijfplaats over de stad, het serail, de haven en in de verte de heuvels van Klein-Azië noemde Lady Mary ‘perhaps altogether the most beautiful prospect in the world’.
Natuurlijk leidde Lady Mary in de eerste plaats hetzelfde leven als dat van andere vooraanstaande Europese vrouwen, maar daarenboven werd het gekenmerkt door haar grote ondernemingslust. Het was stellig niet algemeen dat iemand zo haar best deed om Turks te leren en zich zo voor de Turken interesseerde als Lady Mary. De markiezin de Bonnac, de vrouw van de Franse ambassadeur, waagde zich volgens Lady Mary nooit in Constantinopel zelf, omdat zij een hekel had aan het dragen van de Turkse sluier. Veel Europese vrouwen (en ook mannen) bleven jaren achtereen in de door Grieken, Armeniërs, Joden en Frankische Christenen bewoonde voorsteden Pera, Tophana en Galata, waar de vrouwen slechts licht gesluierd gingen: meer om haar schoonheid nog des te beter te doen uitkomen dan om onherkenbaar te zijn. Om zich tot een leven in Pera te beperken was Lady Mary te nieuwsgierig! De Turkse sluier beviel haar best en ze was gaarne bereid om enig ongemak te verdragen voor het maken van boottochtjes over de Gouden Hoorn en de Bosporus, te genieten van de prachtige uitzichten over de paleizen en moskeeën van Constantinopel dat zo schitterend op zeven heuvels gebouwd is en de tuinen met pijnbomen en cypressen te bewonderen, het uitzicht waarvan Byron dichtte ‘the very view which charm'd the charming Mary Montagu.’ Bo- | |
| |
vendien genoot zij ervan de bezienswaardigheden van de stad te gaan bekijken. Grote moeite moest zij doen om de Aya Sophia te mogen bekijken. Ze moest hiervoor tot drie maal toe een verzoek richten aan de kaymakam (gouverneur van de stad) voordat ze permissie kreeg. Over haar bezoek aan de Aya Sophia zou zij in later jaren aan de anecdotenschrijver Joseph Spence een boeiender verhaal vertellen, dat afwijkt van haar brief erover. Aan hem vertelde zij dat ze geen toestemming had kunnen krijgen om de Aya Sophia te bezichtigen en omdat haar nieuwsgierigheid toch onbedwingbaar was, besloot zij om samen met de prinses van
Transsylvanië (een Griekse onderdane van de sultan) zich als man te verkleden en de moskee te bezoeken. Het op blote voeten lopen ging Lady Mary, gewend aan schoenen met hoge hakken, zo slecht af dat ze heimelijk haar schoenen weer aantrok, wat makkelijk verborgen bleef onder de lange Turkse kleding. Het avontuur liep nog bijna verkeerd af, omdat de prinses van Transsylvanië midden in het heiligdom bij de herinnering aan het orthodoxe verleden van het gebouw een hevige huilbui kreeg. Lady Mary kreeg haar slechts met moeite tot bedaren door haar te herinneren aan de grote gevaren die ze liep: voor de prinses zou ontdekking stellig de dood betekenen. Tussen de afwijkende versies van Lady Mary's bezichtiging van de Aya Sophia hoeft geen tegenstelling te zijn.
Een aktiviteit van Lady Mary in Constantinopel die niet over het hoofd gezien mag worden, was dat zij er het leven gaf aan een dochter, Mary geheten, de latere gravin van Bute. De geboorte van een kind in Turkije was voor de kraamvrouw een aanzienlijk minder zwaarwichtige zaak dan in Engeland: het verschil was te vergelijken met dat tussen een lichte verkoudheid in Engeland en een zware Engelse teringhoest - althans volgens Lady Mary. In haar brieven vertelt zij dat het baren van kinderen in Constantinopel een sociale plicht van de vrouwen was en dat niemand er aan ontkwam, ook de vrouw van de Franse ambassadeur was nu al voor de tweede keer in ruim één jaar zwanger. Dat zij zelf niet onmiddellijk weer zwanger werd kon Lady Mary verontschuldigen door de afwezigheid van haar echtgenoot die voor zijn bemiddeling bij de sultan was op diens veldtocht.
Interessant zijn de brieven van Lady Mary door haar contacten met de echtgenotes van hooggeplaatste Turken. Door haar sexe was zij van alle reizigers in het Turkse Rijk de enige die direkt berichten over het leven van de Turkse vrouw kon doorgeven en kon doordringen in de harems. Haar bezoek aan de sultane Hafise, de favoriete van de in 1703 afgezette sultan Mustafa ii, een vrouw die nog altijd treurde om haar echtgenoot maar tot hertrouwen was gedwongen (en toen een grijsaard had gekozen), maakte dat Lady Mary het verhaal dat de sultan zijn uitverkorene voor de nacht aanwees door een zakdoek naar haar te gooien, naar het rijk der fabelen verwees. Ondanks Lady Mary's mededeling wordt het verhaal overigens door sommige hedendaagse historici nog wel geloofd. Lady Mary was erg geroerd door Hafises trouw aan haar overleden echtgenoot, maar ze was toch niet zo onder de indruk van Hafise als van een andere Turkse, de bijzonder mooie Fatima. Deze was de vrouw van de Kahya van de grootvizier (een particulier onderminister van de grootvizier). Lady Mary had haar al op haar heenreis in Adrianopel bezocht en een verrukte beschrijving van de mooie en goed geklede vrouw gegeven. In Constantinopel bezocht ze haar weer en omdat zij inmiddels wat kennis van het Turks had opgedaan, kon zij ook onder de indruk van de scherpzinnigheid van Fatima geraken. Een Griekse die Lady Mary vergezelde zei in het Italiaans dat ze niet kon geloven dat Fatima een Turkse was en dat ze beslist van Christelijke afkomst moest zijn. Fatima begreep dat het over haar ging en liet de opmerking vertalen (tot Lady Mary's ongenoegen) en moest er om glimlachen. Ze gaf vervolgens toe dat haar moeder een Poolse was die bij het beleg van Kameniec in 1672
| |
| |
was meegevoerd en dat haar vader haar wel geplaagd had door te zeggen dat hij niet kon geloven dat ze echt zijn dochter was omdat ze er helemaal niet Turks uitzag: misschien had zijn Christenvrouw toch een Christelijke minnaar gehad! Lady Mary vertelde haar dat als alle Turkse vrouwen er zo uitzagen als zij, het best begrijpelijk was dat ze niet door het publiek bekeken mochten worden en dat een vrouw als Fatima in Londen of Parijs een geweldige furore zou maken. Dit kon Fatima niet geloven: als de Christenen schoonheid op een zo hoge prijs stelden dan zouden ze Mary Montagu toch nimmer hebben laten gaan. Een opmerking die Lady Mary niet uit ijdelheid meedeelde aan haar zuster, maar alleen om een beeld te geven van de spitse conversatie. Althans dat schreef ze.
Het beroemdste deel uit haar brieven zijn de beschrijvingen van de Turkse baden. Twee bezoeken beschreef ze uitgebreid, éénmaal te Sofia en éénmaal in Constantinopel. Beide passages schreef de Franse schilder Ingres over uit de Franse vertaling van haar brieven en zij inspireerden hem tot zijn schilderij ‘Le bain turc’ van 1862, even sensueel als de beschrijving van de mooie vrouwenlichamen door Lady Mary. Zij vertelt hoe mooi de meeste vrouwenlichamen waren en hoe weinig het gezicht opvalt als een vrouw de volle pracht van haar naaktheid ten toon spreidt. Deze baden vormden een belangrijk sociaal evenement voor de Turkse vrouwen, waar zij haar nieuwtjes uitwisselden. Vermakelijk is Lady Mary's opmerking dat zij temidden van al deze mooie vrouwen de slechtheid had om te wensen dat haar vriend de schilder Charles Jervas (hij had haar in 1710 geschilderd: aangekleed) daar onzichtbaar aanwezig zou kunnen zijn. Ook Lady Mary ging in het bad en belangwekkend is haar verhaal over de commentaren die de eerste keer in Sofia gegeven werden toen zij zich uitkleedde. Toen de Turkse dames haar korset te zien kregen en zagen dat een Europese vrouw zo ingeregen was dat ze zich niet zonder hulp kon uitkleden, schreven zij deze barbaarse gewoonte toe aan de jaloezie van de Europese echtgenoten die kennelijk nog erger waren dan de Turkse mannen.
Het thema van de grotere vrijheid van de Turkse vrouw was één van Lady Mary's meest geliefkoosde ideeën en het is ook het punt waarop zij het heftigst door andere schrijvers over Turkije is bestreden. Overigens zijn er meer schrijvers die evenals zij (en onafhankelijk van haar) aan de Turkse vrouwen een grote mate van sexuele vrijheid toeschrijven: de bekendste is Tournefort. Vol verve beschrijft Lady Mary hoe gemakkelijk het is voor vrouwen, die door haar kleding incognito zijn en op straat door de eigen echtgenoot zelfs niet herkend kunnen worden, om er minnaars op na te houden. Met name de Joodse winkels dienden als ontmoetingsplaatsen. Bijzonder is dat de dames meestal haar naam niet aan haar minnaars bekendmaakten, ook al duurde de affaire meer dan een half jaar. Er waren volgens Lady Mary maar weinig vrouwen die haar man werkelijk trouw waren. Als geheel ziet zij in de vrouwen de enige werkelijk vrije mensen in Turkije. Als een Turkse hoogwaardigheidsbekleder in ongenade viel dan bleef zijn harem ongedeerd. Overigens was de praktijk volgens Lady Mary dat de mannen niet meer dan één vrouw hadden die als een absolute koningin over de slavinnen regeerde. De man mocht die slavinnen niet eens zien! Als de echtgenoot een minnares had, dan hield hij die buiten zijn huis. Van alle Turkse groten die Lady Mary kende had alleen de defterdar (minister van financiën) een aantal slavinnen ter eigen beschikking in zijn huis en over zijn levenswijze werd dan ook schande gesproken. Lady Mary realiseerde zich overigens wel dat het met een Turkse slecht kon aflopen als haar ontrouw aan het licht kwam. In dit verband vertelt zij het verhaal over het naakte lichaam van een jonge vrouw, die door twee messteken was vermoord, dat in Pera bij de ochtendschemering werd gevonden. De vrouw was zo mooi dat er maar weinig mannen in Pera waren die haar lichaam niet
| |
| |
gingen bekijken. Niemand herkende haar natuurlijk omdat het gezicht van een vrouw niet bekend was. Aangenomen werd dat zij midden in de nacht door haar jaloerse echtgenoot uit Constantinopel daarheen was gebracht en achtergelaten. Naar de moordenaar werd nauwelijks een onderzoek ingesteld en haar lichaam werd zonder veel omhaal begraven. Een moord werd in Turkije niet zoals in Engeland van staatswege vervolgd. Het was een zaak van de naaste verwanten die met de moordenaar de zaak konden regelen tegen een bedrag in geld. Dat de regering zich zo weinig aantrok van zulke zaken en dat dergelijke tragedies toch maar zelden voorkwamen zag Lady Mary als een bewijs dat de Turken als volk niet wreed waren en geenszins de barbaarse reputatie verdienden die ze in Europa genoten.
Ofschoon het beeld dat Lady Mary van de Turkse vrouw geeft wel een kern van waarheid bevat is het in zijn totaliteit te mooi en verleidelijk getekend. Men kan Lady Mary goed vergelijken met schrijvers over Sovjet-Rusland die vanuit hun kritische visie op toestanden in eigen land en zonder zich blindelings aan de communistische partijlijn te onderwerpen, een veel roziger beeld van dit land gaven dan het verdiende en die men fellow-travelers heeft gedoopt. Het verschijnsel is niet beperkt tot schrijvers over Rusland en het komt niet alleen in onze eeuw voor. Lady Mary had er alle kenmerken van. Het beeld dat ze van de Turken gaf en van de Turkse vrouw in het bijzonder, was duidelijk datgene wat ze graag wilde zien en als voorbeeld aan haar landgenoten wilde geven van een samenleving die in ieder geval in één aspekt beter was dan de eigen. Duidelijk is bij haar de in haar huwelijksleven wat gefrustreerde vrouw (en veel minder uitgesproken de intellectuele en intelligente vrouw die niet de carrière kan maken die voor een man is weggelegd) aan het woord. Aan haar goede trouw - evenmin als aan die van de meeste andere fellow-travelers - moet men niet twijfelen. Alleen al het feit dat ze de brieven niet terstond publiceerde, is hier een bewijs van.
Al is het beslist niet zo dat zij in het Turkse rijk alleen de mooie dingen zag, toch schreef ze meestal in tamelijk gunstige zin. Beslist te luchthartig schreef zij over de pestepidemieën en zij onderschatte de gevolgen van deze ziekte duidelijk. Dit kon ze doen omdat er in de tamelijk korte periode van haar verblijf zich geen echt rampzalige pestepidemie voordeed. Aan één van haar correspondenten, een onbekende Engelse, schreef ze ook uitvoerig over de slavernij in het Turkse Rijk. Deze dame had haar gevraagd om een Griekse slavin te kopen. Lady Mary zette het misverstand als zouden de Grieken slaven zijn recht en ze vertelde dat de mensen die als slaaf werden verkocht miserabele en armzalige mensen waren die door de Tataren in oorlogen gevangen waren genomen in Rusland, Circassië en Georgië. Weliswaar waren vroeger duizenden Grieken in Morea tot slaaf gemaakt, maar zij waren merendeels losgekocht door Christenen of door hun bloedverwanten in Venetië. De echt mooie slaven, meestal Circassiërs, waren allen op hun achtste of negende jaar gekocht en zij werden door hun eigenaars alleen verkocht als zij zich aan een ernstig vergrijp hadden schuldig gemaakt. De andere slaven die op de markt verkocht werden waren volgens Lady Mary zo waardeloos dat ze geen enkel nut hadden. Enig spoor van medeleven ontbreekt bij Lady Mary en ze vervolgt haar brief aan haar door reisverhalen misleide vriendin met een uitgebreid betoog over Turkse schoonheidsmiddeltjes. (In een latere brief aan dezelfde vriendin kon zij een ander verzoek wel inwilligen, nl. om een Turkse liefdesbrief met vertaling.) Natuurlijk was het zo dat het (altijd nog betrekkelijk) gunstige beeld dat Lady Mary van de Turken gaf ook sterk een reaktie was op overdreven anti-Turkse oordelen die in Europa sterk opgang maakten. Als zodanig zijn haar brieven een correctie op een scheef getrokken beeld. Vooral opvallend is haar waardering voor de Islam. Met name bestreed
zij
| |
| |
de in Europa gangbare opvatting als zou de Islam geen hemel kennen voor vrouwen. Veel indruk hadden op haar de verlichte, deïstische ideeën en de grote eruditie van haar gastheer in Belgrado, Ahmet Bey, gemaakt. Het is mede het positieve oordeel dat Lady Mary had van de Turken in het algemeen dat maakte dat zij zich zo ontvankelijk opstelde tegenover de in Turkije toegepaste inenting tegen pokken. Helemaal onbekend was deze in Europa niet: de in Constantinopel werkzame Griekse arts Emanuel Timoni, die zelf ook de inenting toepaste, had er in 1714 al verslag over gedaan aan de Royal Society. Voor Lady Mary was het verschijnsel nieuw. In een brief beschreef zij hoe oude vrouwen in de maand september rondgingen met de entstof en vroegen in welke aders de entstof gebracht moest worden. Duizenden werden op deze wijze ingeënt en Lady Mary geeft in haar brief van 1 april 1717 het voornemen te kennen de gewoonte in Engeland te introduceren en haar zoon aan het experiment te onderwerpen. In maart 1718 werd de kleine Edward Wortley Montagu inderdaad ingeënt. Charles Maitland, de arts van de ambassade, die nauw samenwerkte met Timoni, gaf een beschrijving van de inenting. Maitland had naar iemand moeten uitzien van wie men ‘de pokken’ moest overnemen (men bedenke dat het niet om vaccinatie ging maar om inenting met pokstof die men van een lijder aan de ziekte nam) en hij zag toe hoe een Griekse vrouw de stof inbracht in de ene arm waarbij het kind hevig krijste: hijzelf bewerkte daarna de andere arm. Na een paar dagen zwollen zijn armen op en na zeven à acht dagen werd hij koortsig. Er verschenen ongeveer honderd puisten die zonder littekens na te laten weer verdwenen. Lady Mary's pas geboren dochter (bij de bevalling hadden Maitland en Timoni samengewerkt) kon niet worden ingeënt omdat haar kindermeisje geen pokken had gehad. Zij werd in 1721 door Maitland in Engeland ingeënt.
Intussen liep Wortley's ambassade ten einde om de eerder vermelde redenen. Op 16 juli 1718 gingen Wortley, zijn vrouw en gevolg waaronder negentien bedienden aan boord van de Preston. Lady Mary bezocht nog de plaats waar Troje gelegen had en de ruïnes van Carthago bij Tunis in het maanlicht. In Genua gingen Lady Mary en Wortley aan land. Dat haar zoon en haar nog geen half jaar oude dochter op de zeereis naar Engeland enig gevaar zouden lopen nu Spanje en Engeland in oorlog waren, scheen Lady Mary niet te deren. Genua beviel haar uitstekend en zij gaf een verzaligde beschrijving van de in Genua ontstane gewoonte van de dames om een cicisbeo te hebben. (Nog onder de indruk van Turkije spelde Lady Mary ‘tetis bey’!) Dit hield in dat getrouwde dames zich in het publiek lieten vergezellen en kleine attenties bewijzen door een jonge vaste geleider, die een uitsluitend platonische vriendschap voor de dame in kwestie gevoelde. Zij vond dit een uitstekende gewoonte en zou in haar latere leven ook vele malen over een cicisbeo beschikken. Via Turijn en Parijs keerden Wortley en zijn vrouw terug naar Engeland.
In Engeland stortte Lady Mary zich weer in het literaire leven. Dit betekende overigens niet dat ze veel publiceerde. Het hield voornamelijk in het schrijven van gedichten met toespelingen op gebeurtenissen binnen een kleine kring, waar een beperkt gezelschap een intens genoegen aan beleefde. Van dit soort werken werd dan incidenteel wel eens iets door een indiscrete uitgever gedrukt. Dit overkwam ook Lady Mary wel: zo werd een brief van haar uit Constantinopel aan abbé Conti in 1720 uitgegeven. Echt schrijven om gepubliceerd te worden was iets dat beslist beneden Lady Mary's stand geacht moest worden en de zeer standsbewuste aristocrate hield zich hier ook aan. Haar brieven uit Constantinopel bewaarde zij in afschrift met de namen van de geadresseerden verwijderd. (Die namen werden in latere uitgaven zoveel mogelijk gereconstrueerd.) Het was toen al haar bedoeling dat haar brieven na haar dood zouden worden uitgege- | |
| |
ven. Zo af en toe liet ze de brieven lezen aan bekenden. Onder deze was Mary Astell, een in die tijd bekend feministisch schrijfster. Deze was enthousiast over de brieven en ze schreef er een voorwoord voor (1724), waarin ze de beslissing van Lady Mary om ze niet uit te geven tijdens haar leven betreurde en verder de hoop uitsprak dat de lezers uit deze brieven zouden concluderen hoeveel beter een dame kon reizen dan een heer.
De ambassade naar Turkije betekende een keerpunt in het leven van Lady Mary. Zij toonde voortaan geen belangstelling meer voor de carrière van haar man, die overigens uitgespeeld was. Hij werd weer lid van het Lagerhuis, maar speelde geen opvallende rol.
Een belangrijke nasleep van de Turkse periode in haar leven was de bemoeienis die Lady Mary had met de inenting tegen pokken in Engeland. De pokkenepidemie van 1721 leidde tot uitgebreide experimenten, waarvoor ook prinses Caroline, de vrouw van de latere koning George ii zich inzette. Over de inenting ontvlamde een strijd waarbij een arts (William Wagstaffe) zich zeer denigrerend over de experimenten uitliet. Hij schreef dat het nageslacht het wel ongelooflijk zou vinden dat deze gewoonte van een bijna ongeletterd volk, uitgeoefend door wat onwetende vrouwen, in één van de beschaafdste landen de aandacht zou trekken tot in het paleis toe. Lady Mary zette zich tot het schrijven van een kranteartikel waarin een ‘Turkey Merchant’ een beschrijving van de juiste wijze van inenting gaf. Hoewel de inenting veel aandacht trok bleven de pokken een ziekte die een grote tol eiste totdat Jenner, voortbordurend op de door Lady Mary geïntroduceerde inenting, de methode van vaccinatie met koepokstof ontwikkelde.
Verder leidde zij haar ‘literaire leven’ dat van schandaal naar schandaal voerde. Onder deze schandalen was de verwijdering tussen Lady Mary en Pope, waarvan de reden niet geheel duidelijk is. De meest redelijke verklaring voor het feit dat de liefde van de dichter voor Lady Mary omsloeg in een diepe haat is dat Pope zich in zijn gevoelens aangemoedigd voelde maar dat Lady Mary uiteindelijk niets van de mismaakte man moest hebben. Boosaardig was Pope in zijn reacties zeker: zo insinueerde hij in een gedicht dat Lady Mary aan een venerische ziekte leed. Het is moeilijk om een oordeel uit te spreken of Lady Mary het er misschien toch niet een beetje naar gemaakt had. Getuige de kwaadaardige uitvallen van Pope tegen vele anderen is het zeker dat de fout niet bij Lady Mary alleen lag.
Dit leven in de society, vol literaire ruzies, vervreemd van haar echtgenoot zou vele jaren duren. Een bestendige vriendschap ontstond er tussen Lady Mary en John Lord Hervey, die vooral beroemdheid geniet door zijn ‘Memoirs of the reign of King Gorge ii’. Lord Hervey was ook haar grote medestander in de strijd met Pope. De vriendschap tussen Lady Mary en Lord Hervey werd nauwelijks vertroebeld toen ze allebei verliefd werden op de jonge Italiaanse graaf Francesco Algarotti. Over Lord Hervey, die van zijn bisexuele aard geen geheim maakte, had Lady Mary al eens gezegd: ‘er zijn drie geslachten: mannen, vrouwen en Herveys’. Algarotti was waarschijnlijk uitgesproken homosexueel, al liet hij zich de bewondering van de drieëntwintig jaar oudere Lady Mary gaarne welgevallen. Algarotti, die heden nog voornamelijk bekendheid geniet door zijn boek ‘Viaggio in Russia’, was een bekend man in de society en in literaire kringen. Toen hij in 1736 naar Engeland kwam, stond hij al bekend als een goede vriend van Voltaire. Lady Mary, wier dochter in datzelfde jaar trouwde met de graaf van Bute - een huwelijk waar gezien het geringe fortuin van de Schotse edelman nog enige bedenkingen tegen gemaakt waren -, geraakte evenals Lord Hervey in vuur en vlam. ‘Tout ce qui est certain, c'est que je vous aimeray toute ma vie malgré vos caprices et malgré ma raison,’ tot het neerschrijven van zo iets was de toch niet van levenservaring verstoken zevenenveertig jaar oude Lady Mary Montagu in de maand sep- | |
| |
tember 1736 in staat. Die liefde gold Algarotti die al weer spoedig wegging uit Engeland, achtervolgd door liefdesbrieven die hij meestal niet beantwoordde en die door de twee rijke en vooraanstaande Engelsen geschreven waren. In deze ingewikkelde driehoeksverhouding was Lady Mary waarschijnlijk de meest belachelijke partij, hoewel Algarotti haar en Hervey goed tegen elkaar
uitspeelde. Serieus deed Lady Mary in december 1736 aan Algarotti het voorstel om de idylle tussen hen beiden op het vasteland voort te zetten. Dit voorstel werd gedaan door een vrouw die geen vaste banden meer had in Engeland. Lady Mary's huwelijk was vastgelopen, haar zoon (die nooit had willen deugen en als jongen al eens naar zee was weggelopen) verbleef in Holland, haar dochter was gehuwd en voor haar zuster Lady Mar die een periode van zenuwziekte had doorgemaakt, hoefde zij ook niet meer te zorgen.
Voorlopig kwam het er nog niet van dat Lady Mary Algarotti na zou reizen. Algarotti schreef in Venetië zijn boek ‘Newtonianismo per le dame’ en Lady Mary bleef in Engeland totdat in 1739 Algarotti terugkwam en de zaak ditmaal tussen beiden werd geregeld. Overigens maakte Algarotti zich eerst nog gereed voor een reis naar Petersburg als secretaris van Lord Baltimore. Lady Mary reisde naar Italië. De belangrijkste reden van haar reis was alleen bekend aan haar vriend en rivaal Lord Hervey. Aan haar echtgenoot vertelde Lady Mary dat ze om haar gezondheid naar Italië ging. Wortley zou zijn vrouw haar bagage waaronder Turkse kleren en drie kisten met boeken (500 titels) nasturen en haar op gezette tijden van geld voorzien. Het echtpaar zou blijven corresponderen op een niet onhartelijke wijze, maar elkaar nooit meer ontmoeten. Of het verhaal van Horace Walpole over de vérgaande gierigheid van een steeds zonderlinger wordende Wortley die zich in zijn rijkdom alleen nog maar het genoegen van tokajer gunde, erg veel grond heeft, staat te bezien.
In haar verwachtingen omtrent Algarotti
| |
| |
kwam Lady Mary bedrogen uit. Teruggekeerd uit Rusland bleef deze rondhangen aan het hof van Frederik de Grote, waar hij zich beter amuseerde dan hij met Lady Mary gedaan zou hebben. Pas in het voorjaar van 1741 zagen ze elkaar weer en toen liep hun ontmoeting op een desillusie voor Lady Mary uit. Van samenleven kwam niets.
Dat het toch niet alleen Algarotti was die haar naar het continent had gedreven, blijkt uit het feit dat zij niet terugkeerde naar Engeland, maar een zwervend bestaan in Italië en Frankrijk bleef leiden. Zij deed nog een aanbod om belangwekkend nieuws door te geven aan de regering, maar dit werd door Robert Walpole afgeslagen. Hoe belangrijk vrouwen als informante kunnen zijn, was iets dat men zich toen nog niet realiseerde. Intussen leidde Lady Mary een leven van uitgaan en het bezoeken van hooggeplaatste personen. Ook had zij regelmatig contact met Engelsen die op de ‘Grand Tour’ waren en ook wel met anderen. Zo was in 1740 de jonge Jan Teding van Berkhout, een latere bewindhebber van de Vereenigde Oostindische Compagnie, enige tijd haar cicisbeo.
Van haar kinderen vervreemdde zij niet. Over haar zoon Edward maakte ze zich veel zorgen. Deze leidde een leven van schuldenmaken en bigamie. Vermeldenswaard over hem is nog dat hij in Leiden Oosterse talen studeerde. Het was Wortley's wens dat Lady Mary met haar zoon zou blijven corresponderen en als een gehoorzame echtgenote hield zij zich daar aan. Haar genegenheid voor haar dochter nam steeds meer toe, nu zij elkaar niet meer zagen. Nu was Lady Bute ook het type dochter waar ouders trots op zijn. Zij was een fatsoenlijke vrouw en haar man maakte steeds meer carrière: Lord Bute had een grote invloed op George iii en tussen 1760 en 1763 was hij eerste minister, althans voor zover men daar in die tijd van kon spreken.
Toen in 1761 Wortley overleed, besloot Lady Mary terug te keren naar Engeland, dit tot ontzetting van haar dochter en schoonzoon. Wortley liet een groot vermogen na dat vrijwel geheel naar Lady Bute ging. Aan Lady Mary werd een bedrag van £ 1200 per jaar toegekend, welk bedrag na haar dood aan hun zoon zou komen boven de £ 1000 per jaar die hem al direkt toekwamen. Lady Mary maakte nu ook spoedig haar testament, waarbij zij eveneens het merendeel van haar bezit aan Lady Bute vermaakte, een aantal legaten aan vrienden, verwanten en bedienden uitgezonderd. Opvallend is dat ze aan haar zoon een bedrag van één guinea naliet. Haar biograaf Robert Halsband tracht hier nog een verontschuldiging voor te vinden, maar het is moeilijk om dit toch anders dan als een kwaadaardig trekje te duiden.
Op 21 augustus 1762 overleed Lady Mary, twee maanden nadat ze haar testament had opgemaakt, drieënzeventig jaar oud. Haar laatste woorden zijn onbekend. De aan haar toegeschreven uitspraak: ‘it has all been very interesting’ slaat prachtig op haar karakter. Te mooi: hij is dan ook apokrief. Stellig maakte ze zich in haar laatste levensdagen zorgen over haar ‘Ambassadebrieven’. Posthuum beroemd worden wilde ze wel. Zij had de twee delen manuscript op haar reis naar Engeland aan de Anglicaanse predikant Sowden in Rotterdam gegeven. Zo verlangend als de stervende Lady Mary was dat deze brieven zouden worden uitgegeven, zo bang was Lady Bute voor de publikatie. Voor £ 500 kocht zij de beide delen van dominee Sowden, om hem van de in haar ogen heilloze publikatie af te houden. Het bezit van de manuscripten was een hele geruststelling voor de familie die echter gevolgd werd door een ontzettende schrik. Al in 1763 toen Lady Bute er juist van overtuigd was dat haar moeder spoedig geheel vergeten zou zijn, verschenen de brieven in druk! De eerwaarde Sowden, ter verantwoording geroepen, deelde mee dat de publikatie alleen te verklaren was doordat de twee delen hem eens ontfutseld waren door twee Engelse heren die bij hem op bezoek waren geweest, de brieven hadden ingezien, er stilletjes mee
| |
| |
van door gegaan waren en hem de dag daarna de delen waren komen terugbrengen met verontschuldigingen. Raadselachtig is de eerste uitgave van Mary Montagu's brieven derhalve tot op heden toe. Gewoonlijk wordt de verdienste van de uitgave een man aangerekend die ook anderszins in de literatuurgeschiedenis zich een naam heeft weten te verwerven: John Cleland, de auteur van ‘Fanny Hill’ en van ‘Memoirs of a Coxcomb’, het laatste boek met waarschijnlijk toespelingen erin op Lady Mary. Veel uitgaven van Lady Mary's brieven zouden volgen, sommige met apokriefe brieven erin. Haar wens om in ieder geval na haar dood zich literaire roem te verwerven, ging razendsnel in vervulling.
Dit tot verschrikking van Lady Bute. Haar gevoel voor decorum was geschokt en kort voor haar dood zou zij nog in 1794 het dagboek van haar moeder verbranden. Daarmee ging ongetwijfeld een waardevol cultuurhistorisch document verloren en hoogstwaarschijnlijk een belangrijk stuk literatuur. Hoe weinig Lady Bute op haar moeder leek, blijkt uit het feit dat zij haar dochter Louisa berispte om haar slechte gewoonte boeken te lezen met het verwijt dat ze kennelijk net zo wilde worden als haar grootmoeder.
Het is verbazingwekkend dat Lady Mary's dochter zo vervelend geweest moet zijn. Want vervelend was Lady Mary allerminst. Haar leven had zijn trieste en minder verkwikkelijke kanten, maar het was boeiend. Boeiend is het nog. Want haar werk is springlevend voor wie zich er in verdiept en wie dat doet raakt onvermijdelijk gefascineerd door de excentrieke, niet gemakkelijke, maar erudiete, geïnteresseerde en veelzijdige vrouw.
|
|