trouwring had hij zijn volgelinge geketend. In de tijd dat ik mijn grootvader leerde kennen, was er van zo'n doortastendheid al lang geen sprake meer. Hij handhaafde zijn profetendom slechts door op familiebijeenkomsten - met name op zijn eigen verjaardag en op Nieuwjaarsdag - met standvastigheid zijn geloof in de hem door God voorgeschilderde toekomst te verkondigen. Maar anderen trachten te overtuigen dat zij die toekomst ook konden bereiken door hem te volgen, dat deed hij niet meer. De enigen die hij een kans gaf in zijn gezelschap in het hiernamaals te komen waren de leden van de van vele kerken afgescheide kerk waar hij 's zondags de preek beluisterde. Maar zijn familie, nee. ‘Een profeet wordt in eigen land niet geëerd,’ zei hij dikwijls tegen zijn drie dochters, mijn moeder, tante Jans en tante Klaartje.
Die familiebijeenkomsten verliepen overigens volgens een vast patroon. Mijn ouders kwamen er met hun vijf kinderen - mijn broer, mijn drie zusters en ikzelf -, oom Hans en tante Jans brachten hun twee dochters mee en soms kwam tante Klaartje die reden had om haar dochter tegen de familie te beschermen en haar dus niet meebracht. Bovendien kwam er een man, die om zijn theologische kennis door mijn grootvader werd geëerd en die ik later nog eens zag toen hij op de postkamer van een groot bedrijf brieven frankeerde. En de dominee, die kwam ook.
's Morgens werd er koffie gedronken, terwijl de gesprekken zich beperkten tot stijgende prijzen, het bijna maar nog net niet overreden zijn van een buurman en de melkboer die ook al karnemelksepap per fles leverde. Daarna kwam er een maaltijd, die gekenmerkt werd door de jus, die met behulp van tomaten oranje was gekleurd. Mijn grootvader propageerde deze jus zeer, evenals op een petroleumstel gebakken aardappelen, maar kreeg hierbij alleen navolging van mijn grootmoeder.
Na het eten, in een lome sfeer met sigarenrook en chocolaatjes, kwam de toekomst op tafel. Dat wil zeggen, er werd niet over gesproken, maar iedereen maakte de anderen duidelijk wat hij geloofde en dat er sinds het jaar daarvoor nog niets aan was veranderd. Mijn grootvader - die zijn sigarendoos op de door hemzelf gerepareerde schroeivlek in het tafelkleed legde - betoogde dat de lijn van de geschiedenis langs goede en slechte profeten loopt. Hij zat bij de goede en - om maar eens een voorbeeld te noemen - zijn dochter Klaartje bij de slechte. Dat schokte niemand, want dat Klaartje slecht zat, daarover was iedereen het eens. Mijn grootvader had haar - als gescheiden vrouw met gestifte lippen - eens als Izebel gekwalificeerd. Zelfs tante Klaartje had daarbij geen emoties getoond en was volgens de regels haar geloof - ze was Jehova's getuige - gaan uitleggen. Iedereen luisterde ernaar, je moet er geweest zijn om erover te kunnen oordelen. Vervolgens begon de dominee, alsof tante Klaartje er niet was, uit te leggen wat voor poel der zonde er net was geopenbaard en dat er nog veel meer van die poelen waren, waarop hij een veelzeggende blik op oom Hans wierp. Die ging op zijn beurt uiteenzetten waar hij in gradaties van de anderen afweek, waarop mijn vader zich alleen nog maar met hem behoefde te vergelijken. De theologische deskundige was de enige die zijn mond hield. Mijn grootvader herhaalde als gastheer zijn standpunt nog eens. Mijn moeder en tante Jans hielden zich altijd afzijdig in een hoekje of in de keuken waar zij - hoewel zij de veertig waren gepasseerd - bakvisachtig gierden van het lachen om ik weet nog altijd niet wat voor grappen en het soms zelfs in hun broek deden. Van de kinderen werd op zo'n middag verwacht dat zij stil luisterden of in de voorkamer ingebonden jaargangen van een christelijk geïllustreerd weekblad bekeken.
Was het bijzonder warm weer, dan werden de standpunten wel eens tijdens een wandeling bepaald. Mijn grootvader, zwarte hoed op de kale kruin en wandelstok in de hand, benadrukte zijn eenzame leiderschap door zonder ophouden naar de plaats te kijken waar zijn wandelstok de straatstenen ging raken. Soms