Maatstaf. Jaargang 23
(1975)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Ed Schilders De postbode en de vreemdelingIn de Crime de la Crime-reeks van de Arbeiderspers is ook de vertaling van een van de meest merkwaardige misdaadromans verschenen. ‘De postbode belt altijd twee maal’ van de amerikaanse schrijver en hard-boiled pionier James M. Cain is altijd al, vanaf de verschijning in 1934, beschouwd als een aardig voorbeeld van literatuur uit het overgangsgebied tussen die twee lagen waaruit literatuur in z'n algemeenheid schijnt te bestaan. De bovenste van die twee lagen is de Literatuur met 'n hoofdletter, voorafgegaan door het lidwoord -de-, wat daaronder komt heet vaak ‘lectuur’, of literatuur ‘van het tweede plan’. Tussen die twee dan werd en wordt heel wat gemanoeuvreerd met allerlei werken die enerzijds bewondering en waardering weten te ontlokken maar waarmee anderen in het geheel geen raad weten. ‘De postbode’ is een van die werken.
In de categorie van bewonderaars van Cain moet zeker ook de amerikaanse essayist David Madden worden geplaatst. Onder zijn redaktie verscheen in 1968 de bundel essays over de harde roman ‘Tough Guy Writers of The Thirties’Ga naar eind1. In zijn voorwoord bij die bundel laat Madden zich de volgende treffende uitspraak ontvallen: ‘Camus zelf gebruikte Cain's “De postbode belt altijd twee maal” als model voor “De Vreemdeling”.’ Treffend vooral omdat Madden deze opmerking plaatst als een vanzelfsprekende, alom bekende mededeling, maar er nergens diep op in gaat. En ook de schrijver van het nawoord bij de nieuwe nederlandse vertaling heeft er weet van: ‘J.M. Cain heeft met The Postman en Double Indemnity veel schrijvers geïnspireerd. Niet alleen Albert Camus, maar bij voorbeeld ook Boris Vian...’ Twee franse schrijvers dus. En nu kan ik met zo'n mededeling nog wel mee gaan als het om Vian gaat maar dat komt dan hoofdzakelijk omdat het bedoelde werk van Vian, ‘Ik zal spuwen op jullie graf’Ga naar eind2 directer verwant is aan de stijl van Cain omdat Vian zich willens en wetens vooral in het taalgebruik en de dialoog-opbouw heeft laten leiden door de amerikaanse harde romanciers. Echter, wanneer het gaat om een werk als ‘L'étranger’ van Camus, dan zijn eventuele verbanden minder gemakkelijk te leggen en, vind ik, moeten dergelijke beweringen óók gecontroleerd en/of waargemaakt worden. Tenslotte, Camus' boek wordt tot een van de meest klassieke werken van de literatuur na 1940 gerekend en gezien de reeds geschetste situatie omtrent de status van Cain's boek moet een en ander toch wel erg vooringenomen klinken in de oren van degenen die ‘De Vreemdeling’ altijd hebben beschouwd als een door Dostojewskij himself geïnspireerde roman.
Een speurtocht door een aantal essays en artikelen over de betrokken boeken levert in deze weinig op. Het wordt wel duidelijk dat Madden zijn uitspraak heeft ontleend aan een essay van Joyce Carol Oates over de romans van Cain en dat is opgenomen in Madden's bundel. Oates vergelijkt daarin zeer beknopt | |
[pagina 93]
| |
de karakters van beide hoofdpersonen, Frank Chambers (Cain) en Meursault (Camus), maar tot een werkelijke vergelijking van de twee romans komt hij niet. Essays over ‘De Vreemdeling’ leveren in het geheel niets op. Sartre schrijft over ‘het absurde’, Nathalie Sarraute over ‘De psychologie in De Vreemdeling’, Robbe-Grillet over ‘Natuur, Humanisme, Tragedie’, enzovoorts, maar niets over de harde misdaadroman. Ook niet in het boek van Pierre-Georges Castex ‘Albert Camus en De Vreemdeling’Ga naar eind3 waarin hij met meer en minder geslaagde argumenten achtereenvolgens wel Baudelaire, Stendhal, Dostojewskij, Kafka, Gide, Sartre en Grenier, en de respectieve hoofdpersonen uit een roman van ieder tot tamelijk tastbare voorgangers van Meursault maakt. Castex zwijgt echter in alle talen over Cain of amerikaanse schrijvers in het algemeen. Toch wekt hij de indruk vrij volledig te willen zijn, gezien de aanwezigheid in het voorgaande rijtje van de naam Grenier, die ‘slechts’ de leraar filosofie van Camus is geweest. Waarom, zo vraag ik me af, ontbreekt Cain dan in dit illustere gezelschap als men de naam Camus toch regelmatig ontmoet als het over misdaadliteratuur gaat. Waren de franse essayisten onbekend met deze mogelijke invloed, die blijkbaar alleen maar door mensen wordt gesignaleerd, maar niet waar gemaakt, die zich daadwerkelijk bezig houden met de misdaadroman? Of wordt deze invloed juist door die essayisten toegeschreven om de harde roman uit het eerder genoemde overgangsgebied te tillen en definitief onder te brengen bij De Literatuur?
Dat geïnteresseerden als Castex nooit op het idee zouden zijn gekomen dat er mogelijke relaties tussen het werk van amerikaanse auteurs en Camus zouden kunnen bestaan lijkt me zeer onwaarschijnlijk. Roland Barthes noemt bij de voorlopers tenminste wel ‘de amerikaanse romanciers’Ga naar eind4 maar behandelt ze niet. En wat Camus zelf betreft, het is bekend dat hij op het terrein van de amerikaanse misdaadroman zeer terzake kundig was. In zijn boek ‘L'homme révolté’Ga naar eind5 geeft hij onder meer een diepgaande analyse van de psychologie achter de personen in de harde roman. Dit impliceert dat Camus er in ieder geval een aantal grondig heeft moeten bestuderen. Reeds in 1939, vijf jaar na het verschijnen van ‘De postbode’ en drie jaar voor de eerste druk van ‘De Vreemdeling’ werd er een eerste filmversie van gedraaid, een franse, ‘Le dernier Tournant’ terwijl het nog tot 1946 zou duren alvorens Hollywood zich er aan wilde wagen. Horace McCoy die één jaar na het verschijnen van ‘De Postbode’ debuteerde met ‘Paarden schieten ze toch ook dood’ en wiens werk even typerend is voor die tijd als dat van Cain, is door de franse existentialisten eerder op zijn juiste waarde geschat dan in de vs zelf. Zij beschouwden hem als hun eerste amerikaanse collega. Ook McCoy schijnt ‘L'étranger’ beïnvloed te hebben, als we tenminste het voorwoord bij de nederlandse uitgave van ‘Paarden schieten ze toch ook dood’ mogen geloven.Ga naar eind6
Hiermee mag dan verduidelijkt zijn dat het werk van de amerikaanse auteurs uit de jaren dertig in Frankrijk zeker een hoge graad van bekendheid heeft genoten, omtrent mogelijke invloeden op de schrijvers, en met name Camus en ‘De Vreemdeling’ is daarmee natuurlijk nog niets bewezen. Maar zoals Castex het volgende vaststelde over de relatie tussen ‘De Vreemdeling’ en ‘Het Proces’ van Kafka, ‘De invloed (van Kafka) is niettemin waarschijnlijk. Tussen de twee vertellingen bestaan er in ieder geval brede overeenkomsten’, zo wil ik ook hier de overeenkomsten tussen ‘De Postbode’ en ‘De vreemdeling’ aantonen.
Allereerst lijkt het me daarom nuttig in het kort de fabel van beide romans te geven. In ‘De postbode’ heeft de hoofdpersoon, | |
[pagina 94]
| |
Frank Chambers, een verhouding met de vrouw (Cora) van een restauranthouder van Griekse komaf. Samen besluiten ze haar man te vermoorden. Dit lukt pas bij de tweede poging, een in scène gezet auto-ongeluk. Ondanks het feit dat het plan als waterdicht wordt beschouwd doen er zich voor de rechter onvoorziene moeilijkheden voor die bijna tot Cora's veroordeling leiden. De zaak loopt echter goed af voor de beide geliefden maar dan beginnen de moeilijkheden die tot Cora's dood en de veroordeling van Frank leiden pas goed. In het eerste deel van ‘De Vreemdeling’ sterft de moeder van de hoofdpersoon Meursault. Na haar begrafenis raakt Meursault betrokken bij een soort van vendetta. Raymond, een van de medebewoners uit het huis waarin Meursault woont, heeft namelijk een vriendin van wie hij merkt dat zij hem bedondert. Hij vernedert haar dan zodanig, hij gaat met haar naar bed en als ze bijna zover is spuwt hij haar in het gezicht, dat haar broer, een arabier, met zijn vrienden haar wil wreken. De uiteindelijke confrontatie met de arabieren leidt er toe dat Meursault de broer van het meisje doodt. Na een langdurig proces, beschreven in het tweede deel, wordt Meursault ter dood veroordeeld.
Laten we nu de vergelijking beginnen op de eerste bladzijde van ‘De vreemdeling’. Camus begint zijn roman met de mededeling dat Meursault een telegram heeft ontvangen waarin staat dat zijn moeder is overleden. Hij vertrekt meteen voor de begrafenis, die de volgende dag plaats zal vinden. Hetzelfde geval komt in ‘De Postbode’ voor, zij het later in het verhaal (bladz. 122). Dan ontvangt ook Cora een telegram waarin staat dat haar moeder ziek is. Ze vertrekt nog dezelfde dag en keert pas terug als haar moeder is begraven. Noch Cora, noch Meursault blijken erg onder de indruk te zijn van de dood van hun moeders. Cora neemt niet eens de moeite Frank in te lichten en zegt zelfs bij haar terugkeer: ‘Nee, ik heb niets meegemaakt. Alleen de begrafenis.’ Na de begafenis stelt Meursault vast: ‘Ik heb de ramen gesloten en toen ik terug kwam zag ik in de spiegel een stuk van de tafel waarop mijn alcohollamp stond, naast stukjes brood... en dat er, uiteindelijk, niets veranderd was.’ Beiden maken zich in het geheel niet druk over de dood van hun moeders. Het laatste fragment echter lijkt nog sterker op een ander fragment uit ‘De Postbode’: Wanneer Cora en Frank terug zijn gekeerd van de begrafenis van de griek die ze hebben vermoord, lezen we: ‘Alles was nog precies als toen we weggingen, tot en met de glazen waaruit we wijn hadden gedronken in de gootsteen en de gitaar van de griek...’ Het lijkt er op alsof de dood van de moeder bij Camus voor het verloop van het verhaal belangrijker is dan de dood van de moeder van Cora. Deze schijn wordt vooral gewekt doordat Camus het overlijden en de begrafenis zeer breed schetst, en er later tijdens het proces tegen Meursault ook uitgebreid op terugkomt, terwijl Cain een en ander slechts zeer summier behandelt. Toch wordt zowel bij Camus als bij Cain de begrafenis, bij Cain dan nog de ziekte van de moeder, gevolgd door een ander gegeven waarin de twee verhalen sterk overeenkomen. Meursault brengt de nacht na de begrafenis door met een vriendin van vroeger (Marie) die hij toevallig weer ontmoet, en Frank maakt van het vertrek van Cora gebruik om een uitstapje te maken met een meisje dat hij dan wel niet kent (Madge) maar even toevallig ontmoet. Beide liaisons zullen later, wanneer zowel Frank als Meursault terecht staan, van directe en beslissende invloed zijn op de besluitvorming van de jury. Alvorens het zover is gebeurt er echter nog het een en ander. Zoals gezegd, Meursault doodt op een gegeven moment de broer van het ex-vriendinnetje | |
[pagina 95]
| |
van Raymond. Deze moord vindt echter pas plaats tijdens de derde confrontatie met de arabier. En ook Cain deed het in drieën voordat Frank veroordeeld wordt: a - De poging tot moord op de griek, b - de moord op de griek, c - de dood van Cora bij een ongeluk. Frank wordt dus niet veroordeeld voor de moord op de man van Cora, gepleegd met voorbedachte rade, maar na het auto-ongeluk waarbij Cora de dood vindt maar dat inderdaad niets anders is dan een ongeluk. Zo vergaat het ook Meursault. Hij bekent wel de arabier te hebben neergeschoten maar de rechtbank heeft nogal moeite met het motief dat Meursault noemt: de zon. Daarom probeert de aanklager van Meursault aan te tonen dat hij de arabier heeft gedood vanwege ‘een misdadige geest’. Om te bewijzen dat Meursault wel degelijk zo'n geboren misdadiger is wordt het accent verlegd van de feitelijke moord naar allerlei bijzaken. Zo wordt Marie in de getuigenbank gedaagd en zij moet toegeven dat ze samen de avond na de begrafenis naar een film van Fernandel zijn geweest, waarna ze samen de nacht hebben doorgebracht. Dit gaat zover door dat de verdediger van Meursault op een gegeven moment vraagt: ‘staat hij onder beschuldiging omdat hij zijn moeder heeft begraven of omdat hij een mens heeft gedood?’ Maar met de zon als motief kan geen enkele jury iets doen, zodoende. Ook aan Frank wordt een onjuist motief toegeschreven als hij voor de rechter staat na het ongeluk. De rechtbank weet dan, door een briefje van Cora dat is gevonden, dat Frank en zij de griek hebben vermoord. Maar daarvoor kan hij niet meer veroordeeld worden omdat hij er eerder van vrij is gesproken. Ook hier wordt dan de maîtresse gedaagd, Madge, en Frank stelt vast: ‘neem maar gerust van me aan dat het mijn zaak geen goed heeft gedaan.’ Franks motief tot de ‘moord’ zou dan zijn, Cora onschadelijk maken omdat ze Frank aan zou geven bij de politie als hij er met zijn vriendin vandoor zou gaan. Dat ‘plus het feit dat ik een dolle hond was’. Misdadige geest, dolle hond, hoe je het ook noemt, het is en blijft hetzelfde en beide motieven gaan aan de kern van de zaak voorbij. De kwintessens van beide vertellingen blijkt daarmee in wezen volkomen gelijk te zijn. Niet alleen het spanningsverloop maar ook het perspectief, de gegevens onder de uiterlijke verhaalhandeling willen dezelfde beleving veroorzaken.
Ik geloof dat hiermee voldoende materiaal uit de twee romans zelf is gegeven om tot de conclusie te kunnen komen dat Camus' ‘De Vreemdeling’ in feite hetzelfde boek is als Cain's ‘De Postbode’. Waarin de twee boeken verschillen is de vorm. Camus gaat misschien verder dan Cain, de verkozen vorm ligt meer in de lijn van de literatuur dan bij Cain. Cain schreef zijn boek in een periode met een totaal ander leefklimaat dan dat ten tijde van Camus. De jaren dertig van Cain kwamen voor het amerikaanse volk na de twintiger jaren vol optimisme en welvaart. Het werden zwarte jaren vol werkeloosheid, pessimisme en geweld. Het bloedbad op St. Valentijnsdag, de moord op Dillinger, de kidnap van Lindbergh, de gevechten van Joe Louis, dat waren toen de gebeurtenissen waarover de mensen spraken. En nog dichter bij de voordeur van de gewone man, als hij die al had, waren er de rassenrellen, de Ku Klux Clan, de overvallen op de illegale cafés. Dát was de realiteit van alledag. En voor dat publiek meende Cain zijn boek te moeten schrijven, geïnspireerd door een al even opzienbarende krantekop: The Ruth Snyder Case. Cain schreef niet voor die kleine bevoorrechte klasse die toen ondanks de depressie, nog in staat was of behoefte had om weg te vluchten in bovenaardse literaire dromen. Wat Cain schreef, dat was hier, op aarde, gewone mensen die hun geluk zoeken. | |
[pagina 96]
| |
De gewone man zou het verhaal kunnen herkennen en erdoor gesteund worden. En wat de gewone vrouw betreft, die schijnt ook alles met de titel van het boek te maken te hebben. Belde de postbode twee maal dan had hij voor de vrouw des huizes een rekening die zij eventueel met haar lichaam kon betalen. Zo ging dat in Cain's tijd.
Camus nu schreef ‘De Vreemdeling’ vanuit een heel ander oogpunt. Zijn theorie was die van het absurde. Ondanks de oorlog wilde Camus niet anders dan literatuur scheppen. In aansluiting op het heersende culturele klimaat was Camus' roman wel gitzwart, maar zoals Joyce Carol Oates al opmerkte over de hoofdpersonen: ‘Wat betreft Frank Chambers en Meursault is het Frank waarin we onvoorwaardelijk kunnen geloven.’Ga naar eind7 We kunnen nu vaststellen dat het vooronderstelde niveauverschil tussen ‘De Postbode’ en ‘De Vreemdeling’ geschapen is vanuit een zekere voorkeur voor gevestigde en gewaardeerde literaire kaders. Binnen die kaders is Camus gebleven, de nieuwe kaders die Cain meende te moeten scheppen werden, en worden, niet aanvaard. Inhoudelijk verschillen beide werken echter niet, waarmee dan bewezen mag zijn dat Cain Camus wel degelijk heeft geïnspireerd. Voeg daarbij de redenen waarom Cain's roman in die tijd die bepaalde vorm moest hebben en het zal duidelijk zijn dat dit niveauverschil niet langer te handhaven is. Waarbij dan bij deze een eind gemaakt mag zijn aan alle misverstanden omtrent de identiteit van ‘De postbode belt altijd twee maal’. |
|