ging van allerlei slechte menselijke eigenschappen en gedragingen is (voor de zoveelste keer in Maatstaf blz. 35) ‘despotisme, discriminatie, terreur, racisme, (...) recht van de sterkste, rassenscheiding, de tyrannie van sterken over zwakken’, (...hij herhaalt zich wat) ‘van mannen over vrouwen, van de norm over de afwijking', die zich zou kunnen beroepen op “de verhoudingen in de natuur”.’
Ik heb in een groot aantal stukken die Kousbroek zegt gelezen te hebben, het laatst nog in Sprekend een Dier, er op gewezen dat geen van de ethologen die over de mens schreven, Lorenz, Wickler, Russell en Russell, Tinbergen, Baerends, Morris, altans voorzover ik ze gelezen heb (Kousbroek noemt ook geen voorbeelden) in de ethologie een verdediging zoekt van menselijke slechte eigenschappen. Integendeel, en dat is ook de motivatie van mij om telkens tegen het kwaadwillig geschrijf van Kousbroek in te gaan, de schrijvers die ik noemde hopen in de ethologie een hulpmiddel te vinden om iets te begrijpen van al die ongewenste eigenschappen en er daardoor vat op te krijgen. Ik blijf er bij, halsstarrig en langzamerhand wat minder vriendelijk tegen deze verdraaier van mijn woorden en bedoelingen, dat als een verschijnsel onaangenaam is (agressie, discriminatie, enfin zie boven) men het mechanisme moet onderzoeken dat tot die onaangenaamheden leidt en dat het daarbij van nut kan zijn om overeenkomstige verschijnselen bij andere levensvormen te vergelijken.
Zo goed als de moderne medische wetenschap niet mogelijk is zonder studie van dieren, zo onmogelijk is het om een goed begrip te krijgen van onze sociale en psychische kwalen als we het sociale en psychische mechaniek van dieren negeren.
Tot slot. Kousbroek heeft het over een gesprek dat ik met hem zou hebben gehad, waarin ik ‘hartelijk als altijd, verzekerde dat (ik) wel beter wist’. Dat slaat dan op mijn herhaalde bewering dat Kousbroek tegen een ethologische benadering van de mens zou zijn, terwijl hij - o.a. in Maatstaf - laat weten dat hij dat helemaal niet is (en dat ik dat zou weten).
Op dat gesprek kom ik straks nog terug, maar als iemand alles wat door ethologen over de mens geschreven is verkettert, daarbij hun bedoelingen verdraait (de verdediging van slechte eigenschappen), daarbij de twee feitelijke stichters van de moderne ethologie over dit onderwerp niet serieus neemt, over welke ethologie heeft hij het dan? Op die manier nemen ook Jehovah-dopers de ethologie (en de evolutie) serieus.
Nog even dat gesprek. Ik herinner me er maar één. Het was op een feestje. Ik ben gek op feestjes, tenminste als er gedanst kan worden. Maar Kousbroek stelde me vragen. Vragen over de ethologie. Het leek hem blijkbaar een onderwerp dat in de mode kwam en waarover hij dringend wat moest schrijven. Ik heb ‘hartelijk als altijd’ op al zijn vragen antwoord gegeven, maar misschien was ik er toch maar met een half hoofd bij, teveel aangetrokken door het dansen. Dat moet dan de basis zijn van Kousbroeks misverstand met de ethologie.
Van een ander gesprek herinner ik me niets. Ik heb blijkbaar vriendelijk naar hem geluisterd en daarom zou ik mijn mening moeten hebben herzien. De stapels mensen waar ik regelmatig naar luister: landbouwers, anthroposophen, handopleggers, Nieuwmarkters, studenten en professoren van de vreemdste faculteiten, ethologen, ethici, creationisten, vitalisten. Ik weet niet precies waarom ik naar al die mensen luister, misschien omdat ik er zelf niet tegen kan dat men niet luistert als ik wat te vertellen heb, misschien omdat ik werkelijk geïnteresseerd ben in mijn eigen soort en omdat ik - op de manier waarop ik waarnemingen doe bij uiteenlopende kikkers - er altijd op uit ben om het gemeenschappelijke onder al die op het eerste gezicht tegenstrijdigheden te ontdekken.