haar Onze Vader te bidden.
Nu gingen alle mensen de kerk uit en de oude dame stapte in haar rijtuig. Karen tilde haar voet op om achter haar aan in te stappen, toen zei de oude soldaat die er vlak naast stond: ‘Kijk toch eens wat een heerlijke dansschoenen!’ en Karen kon het niet laten een paar danspassen te maken en toen ze eenmaal begon, bleven haar benen verder dansen, het was alsof de schoenen ze in hun macht kregen; ze danste de hoek van de kerk om, ze kon het niet laten, de koetsier moest haar nalopen en haar oppakken, hij tilde haar in de wagen, maar haar voeten bleven dansen, zodat de de goede, oude dame pijnlijk schopte. Eindelijk trokken ze haar de schoenen uit en nu kwamen haar benen tot rust.
Thuis werden de schoenen in de kast gezet, maar Karen kon niet laten er telkens naar te kijken.
Nu werd de oude dame ziek en men zei, dat ze niet meer beter kon worden! Ze moest verzorgd en verpleegd worden en niemand was daar nader aan toe dan Karen; maar in de stad werd een groot bal gegeven, Karen werd er voor uitgenodigd; - ze keek naar de oude dame die toch niet meer beter kon worden, ze keek naar de rode schoenen en meende dat er toch geen zonde in kon steken; - ze trok de rode schoenen aan, daar stak op zichzelf nog niets in; - maar toen ging ze naar het bal en begon te dansen.
Maar toen ze naar rechts wilde, dansten de schoenen naar links en toen ze de dansvloer op wilde dansen, dansten de schoenen terug, de trap af, de straat door en de stadspoort uit. Dansen zou ze en dansen moest ze, regelrecht het donkere bos in.
Daar zag ze iets lichts tussen de bomen en ze dacht dat het de maan was, want het was een gezicht, maar het was de oude soldaat met de rosse baard, daar zat hij en knikte en zei: ‘Kijk, wat een heerlijke dansschoenen!’
Toen werd ze bang en ze wou de rode schoenen uitschoppen, maar ze zaten vast, en ze stroopte haar kousen af, maar de schoenen waren vastgegroeid aan haar voeten, en dansen deed ze en dansen moest ze over veld en akker, in regen en zonneschijn, bij nacht en bij dag maar 's nachts was het het gruwelijkste.
Zij danste door de open poort van het kerkhof, maar de doden daar dansten niet, die hadden wel wat beters te doen dan dansen. Zij wilde op het armenkerkhof gaan zitten, waar het bittere varenkruid groeit, maar voor haar bestond rust noch duur en toen ze naar de open kerkdeur toe danste, zag ze daar een engel in lange witte kleren met vleugels die hem van de schouders tot op de grond reikten, zijn gezicht was streng en ernstig en in zijn hand hield hij een zwaard, breed en blinkend: ‘Dansen zal je!’ zei hij, ‘dansen op je rode schoenen, tot je bleek en koud wordt! tot je huid tot op je geraamte verschrompelt! dansen zal je van deur tot deur en waar trotse, hoogmoedige kinderen wonen, zal je aankloppen, dat ze bang worden, als ze je horen! Dansen zal je, dansen - -!’
‘Genade!’ riep Karen. Maar ze hoorde niet wat de engel antwoordde, want de schoenen droegen haar de deur weer uit, het veld in en over weg en steg en voortdurend moest ze dansen. Op een ochtend danste ze een deur voorbij die ze goed kende; binnen klonk psalmgezang, ze droegen een kist naar buiten die met bloemen bedekt was; toen wist ze dat de oude dame dood was en nu voelde ze zich van allen verlaten en vervloekt door de engel Gods.
Dansen deed ze en dansen moest ze, dansen in de donkere nacht. De schoenen droegen haar voort over doornen en stobben, ze stootte zich tot bloedens toe; ze danste voort over de heide naar een klein, eenzaam huis. Hier wist ze, dat de scherprechter woonde en ze klopte met haar vinger op de ruit en zei:
‘Kom naar buiten! - kom naar buiten! - Ik kan niet naar binnen komen, want ik moet dansen!’
En de scherprechter zei: ‘Je weet toch wel wie ik ben? Ik sla het hoofd af van de slechte mensen, en ik merk, dat mijn bijl trilt!’
‘Hak mijn hoofd niet af!’ zei Karen, ‘want dan kan ik mijn zonde niet berouwen! maar hak