Maatstaf. Jaargang 23
(1975)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Feng Meng-long De ouderlievende zoon Ren wordt door zijn edele aard een god
| |
De ouderlievende zoon Ren wordt door zijn edele aard een godAls je het raadsel van het woordje ‘romantiek’ doorschouwt,
Verandert je gelukkige romance in een kwade.
Als je verdwaasd je er in stort, houdt elke hoer van jou;
Wie onbewogen toeziet zullen zij vast allen haten.
Pluk niet die ijd'le bloemen of de kruiden in het veld!
| |
[pagina 60]
| |
Je wint jezelf je eigen vrede voor 't gemoed en rust.
Een degelijke huisvrouw is wel dagelijkse kost
Maar zij wordt op een ander niet verliefd, verslindt geen geld.
Dit gedicht zegt enkel dat zinnelijke begeerte het begin is van eigen ondergang en dat een man in dezen niet roekeloos mag handelen. Het verhaal gaat dat er tijdens het eerste jaar van de periode Shao-xi (1190) onder de regering van Guang-zong van de zuidelijke Song dynastie, in de prefectuur Lin-anGa naar eind1 aan de zuidzijde van de Qing-he wijk voor het Sheng-yang magazijn een mijnheer Zhang woonde. Hij was bijzonder rijk. Aan de straatzijde dreef hij een winkel in medicinale kruiden uit Ssuchuan en Kwangtung. Hij was zestig jaar en zijn vrouw was al overleden. Hij had slechts een zoon en die heette Zhang Xiu, hij was twintig jaar, schrander en knap. Iedere dag hield hij zich enkel bezig met de inkoop en verkoop en hij ging de deur niet uit. Zijn ouders hadden gezien dat hij jong was en dat bovendien de in- en verkoop een drukte van belang gaf die hij niet aankon. Er was daarom in de winkel een bediende die Ren Gui heette en vierentwintig jaar was. Diens moeder was vroeg gestorven. Hij had enkel zijn oude vader die aan beide ogen blind was en werkeloos thuis zat. Ren Gui was bijzonder ouderlievend. Iedere dag vertrok hij na afscheid genomen te hebben van zijn vader, en zodra hij 's avonds thuiskwam maakte hij zijn opwachting bij zijn vader - zo ouderlievend was hij. Sedert generaties woonde die familie aan de Runderleerstraat langs de (Qian-tang) rivier buiten de stadsmuren. In de winter van dat jaar had hij door een huwelijksbemiddelaarster een huwelijk laten arrangeren en een vrouw getrouwd. Zij was negentien jaar en bijzonder mooi. Zij was de dochter van baas Liang die in de stad, aan de stroom onder de Ri-xin brug, parasols maakte. Haar kindernaampje was Sheng-jin. Vanaf de dag dat ze met Ren Gui was getrouwd en merkte dat hij oprecht en degelijk was, was ze enkel in haar hart ontevreden en haatte ze haar ouders: hadden ze me maar niet uitgehuwelijkt! hadden ze me maar nooit uitgehuwelijkt! maar ze huwelijken me uit aan iemand langs de rivier zodat het ook nog een hele afstand is en ik niet als ik wil steeds naar huis kan gaan. Geen moment van de dag verliet de frons haar voorhoofd, haar gezicht droeg steeds een zorgelijke uitdrukking en haar toilet verwaarloosde ze geheel. Ren Gui vertrok bovendien al vroeg en kwam pas laat thuis, daarom werd de vrouw niet door hem bevredigd. De vrouw had immers toen ze nog niet getrouwd was al een intieme relatie met de zoon van de overbuurman, kapper Zhou, die Zhou De heette. Deze man was slank en knap. Zijn enige bezigheid was om in alle straten en stegen op zoek te zijn naar wijntje en trijntje. Hij wist bij de vrouwen in de smaak te vallen. Hij was dertig jaar maar dacht er niet aan te trouwen, hij hield alleen van affaires. Wie van de buren in de wijk had er geen weet van toen Zhou De en zusje Liang in het geheim omgang hadden! Ook al hadden baas Liang en vrouw Liang geen zoon, er zat daarom toch niets anders op dan dat ze hun dochter uithuwelijkten aan iemand langs de rivier zodat de mensen er niet meer over zouden praten. Maar deze Ren Gui was een eenvoudig mens, hij had niet zorgvuldig navraag gedaan maar haar op goed geluk getrouwd. Wie had kunnen denken dat deze vrouw dan wel in den lijve gehuwd was met Ren Gui, maar dat ze met haar hele hart enkel aan Zhou De dacht en dat de buitensporige passie van die twee niet was afgebroken! De tijd verstreek snel: Hier gold: Je kijkt en ziet de wilgekatjes hangen,
De tarwe is weer in een oogwenk geel.
't Getsjirp der krekels is nog niet verstomd,
Of over trekken al de koppels ganzen.
Opeens op een dag was het juist de achttiende van de achtste maand, de Dag van de springvloed. De schone vrouwen en de begaafde he- | |
[pagina 61]
| |
ren uit de hele stad verlieten allen de stad om naar de vloed te gaan kijken. Zhou De en twee broers hadden zich op hun mooist aangekleed en gingen de Vloedschouwpoort uit. Je zag een komen en gaan van wagens en paarden en een mensen als krioelende mieren. In deze mensenmenigte liet Zhou De zijn twee broers in de steek en zonder ook maar naar de Springvloed te gaan kijken begaf hij zich regelrecht naar het huis van Ren Gui in de Runderleerstraat. Baas Ren hield iedere dag steeds de buitendeur gesloten en zat beneden zijn rozenkrans te bidden. Zhou De klopte daarom met het handvat van zijn waaier op de deur. Baas Ren meende enkel dat zijn zoon thuis kwam en schuifelde op de tast naar de deur die hij opende. Zhou De begreep dat dit baas Ren was en riep meteen: ‘Schoonvader, ik groet u.’ Toen baas Ren aan de stem hoorde dat het niet zijn zoon was, vroeg hij meteen: ‘Wie bent u? Wat komt u hier doen?’ Zhou De zei: ‘Schoonvader, ik ben een zoon van de zuster van parasolmaker Liang. Mijn nicht is hier ingetrouwd. Omdat ik ging kijken naar de vloed ben ik speciaal gekomen om haar op te zoeken. Is uw zoon mijn zwager thuis?’ Baas Ren was dan wel aan beide ogen blind, maar toen hij hoorde zeggen dat het familie was van zijn schoondochter noodde hij hem meteen te gaan zitten. En hij riep eens naar binnen: ‘Vrouw, hier is je neef die jou is komen opzoeken.’ De vrouw zat zich juist boven te vervelen. Toen ze baas Ren hoorde roepen, maakte ze zich gehaast dik op met rouge en blanketsel, ze deed haar armbanden om, ze stak haar spangen in haar haar en ze trok wat bonte kleren aan. Drie treden in twee stappen nemend kwam ze de trap af. Vanachter het deurscherm wierp ze een blik in de kamer: ‘Het is mijn liefste minnaar zelf! Wat heb ik hem een tijd al niet gezien!’ Zij kwam van achter het deurscherm, één en al glimlach, trad naar voren en groette hem. Zodra Zhou De de vrouw had gezien, gold: 't Was overduidelijk na lange droogt' een zoete regen,
Het overtrof een oude vriend t' ontmoeten in den vreemde.
Hij zinde slechts op dagen van genot in 't slaapvertrek,
Wist hij dat ooit zijn hoofd bezorgd zou worden bij 't gerecht!
Zij tweeën gingen naast elkaar zitten. Zodra de vrouw Zhou De had gezien, werd zij overweldigd door begeerte en zij kon zich niet beheersen. Zij nam daarop Zhou De bij de hand en terwijl zij het kamerscherm opzij hield zei ze voor de schijn: ‘Neef, laten we boven gaan praten.’ Baas Ren bleef als daarvoor beneden op zijn bankje z'n rozenkrans bidden. Eenmaal boven omarmden zij tweeën elkander. De vrouw schold: ‘Ongelukkige, jij hebt me ziek van verlangen laten worden! Waarom ben je al die tijd niet eens langsgekomen? Trouweloze boef!’ Zhou De zei lachend: ‘Zusje, omdat jij met iemand langs de rivier was getrouwd en ik niet steeds je gezicht kon zien, kreeg ik hartepijn en bijna had ik je niet meer kunnen zien. Als ik steeds kom spelen ben ik bang dat je man het te weten komt, daarom durfde ik jou niet te bezoeken.’ Terwijl hij sprak, droeg hij haar in zijn armen naar het bed. Zij maakten hun gordels los en trokken hun kleren uit, zij herhaalden hun vroegere eden en geloften van eeuwige trouw, en bekenden hun lusten en verlangens. Hier gold: Zij beiden willen wel, in lust vereend.
Hij houdt haar schouders vast omklemd, haar wang kleeft aan zijn keel.
Hij koestert met zijn hand haar blanke borstjes, o zo zacht.
En waarlijk nu, wat vreemd!
Haar bonte schoentjes uit, maar eerst het broekje naar beneden.
Haar reine lijfje leunt tegen zijn borst,
Zijn lippen op'nen als zij ze bevochtigt met haar tong.
En als hun minnespel en vrijerij ten einde is
| |
[pagina 62]
| |
Draagt zij haar schatje op:
O wee! O wee! als jij morgen niet wat eerder komt!
De wijze van dit lied heet Nan-xiang-zi. Het beschrijft het minnespel overdag. Even later was hun minnespel afgelopen en beiden kleedden zich weer netjes aan. De vrouw sloeg haar armen om Zhou De, trok hem tegen zich aan en zei: ‘Mijn man vertrekt al vroeg en komt pas laat terug. Als jij mij niet ontrouw bent hoef je steeds alleen maar te zeggen dat je mij komt opzoeken. Die ouwe is ook nog blind, wat zou hij ervan in de gaten hebben! Ik hoef alleen maar naar boven te gaan om met jou plezier te hebben. Je mag me beslist niet ontrouw zijn!’ Zhou De antwoordde: ‘Mijn lieve zusje, mijn schatteboutje, nu jij van mij houdt, zal ik jou vast en zeker niet ontrouw zijn. Als ik ontrouw ben, laat mij dan vallen in de diepste hel en in geen tienduizend kalpa'sGa naar eind2 als mens herboren kunnen worden.’ Toen zij hoorde dat hij deze vervloeking uitsprak, nam ze haastig zijn gezicht in beide handen, duwde het geurige puntje van haar tong in zijn mond en zei: ‘Mijn hartedief, het is niet tevergeefs dat ik jou liefheb. Van nu af aan moet je vaak komen zodat we samen kunnen zijn. Je mag mij niet vruchteloos naar je uit laten zien.’ Toen zij was uitgesproken konden zij tweeën het niet verdragen afscheid te nemen. Hij kon slechts naar beneden gaan, afscheid nemen van baas Ren en direct er vandoor gaan. De vrouw zei tegen baas Ren: ‘Dit was de zoon van mijn tante. Hij is degelijk en goedhartig en hij is altijd erg stil. Hij is een degelijk mens.’ Baas Ren antwoordde: ‘Mooi zo, mooi zo.’ De vrouw maakte bij de kachel het middagmaal klaar voor baas Ren. Daarna ging ze naar boven waar ze sliep tot de avond. Toen Ren Gui thuiskwam en zijn opwachting bij zijn vader had gemaakt, ging hij naar boven. Man en vrouw hadden niets te vertellen en sliepen tot de dageraad. Nadat hij afscheid had genomen van zijn vader ging hij weer de stad in. Daarover valt niets te vertellen. Vanaf de dag dat hij eens langs was gegaan had Zhou De dag en nacht geen rust, met al zijn gedachten was hij bij haar. Hij had nog twee dagen gewacht of hij ging haar al weer opzoeken. Hier gold: de diepte van hun passie leek wel vuur. In die tijd woonden er maar weinig mensen aan de Runderleerstraat. Hoe vaak hij er ook kwam, er waren enkel een paar buren en geen van hen had het in de gaten. Toevallig kon Zhou De haar door een rechtszaak twee maanden lang niet gaan bezoeken. Haar geile begeerte leek wel vuur terwijl zij hoopte op zijn komst. Alleen omdat Zhou De niet kwam, kwijnde zij weg en werd zij ziek, zij leek wel dronken, zij leek wel dwaas. Hier gold: De zon verrijst, de maan neemt af,
De ochtend komt, de avond gaat en wanneer houdt het op?
Nü-gua kon slechts stenen harden om het blauwe zwerk te stutten,Ga naar eind3
Hoe kon zelfs zij lijm koken om de zon en maan eens vast te plakken?
In een oogwenk was het weer de dag van de Eerste Nacht.Ga naar eind4 De bevolking van de prefectuur Lin-an construeerde voor haar deuren stellages voor lampions en hing bonte lampions op om de Eerste Nacht te vieren. Onverwachts was Zhou De's zaak afgesloten. Hij stak zich in zijn beste kleren en om een uur of tien die dag ging hij direct haar opzoeken. Het treft juist dat baas Ren voor de deur zijn rozenkrans zat te bidden. Nadat hij hem had gegroet ging hij regelrecht naar boven. Uit zijn mouw haalde hij gebraden gans en gaar vlees te voorschijn. Nadat zij tweeën daarvan hadden gegeten, maakten zij hun gordels los, trokken zij hun kleren uit en bestegen zij het bed. Zij waren als suiker, gelijk honing; zij waren als lijm, gelijk lak. Zij speelden naar hartelust het minnespel, zij waren bovenmate verstrengeld. Zij hadden elkaar lang niet ontmoet, zij lagen in elkanders armen en konden niet van elkaar scheiden. Zij draalden lang en zelfs om een uur of vier kwamen ze nog niet naar beneden. Baas Ren werd én hongerig én woedend, en | |
[pagina 63]
| |
hij dacht: ‘Wat doet die neef vandaag toch de hele dag daarboven?’ Aan de voet van de trap riep hij toen: ‘Ik heb honger, ik wil wat eten!’ De vrouw antwoordde: ‘Ik heb buikpijn, ik kom zo!’ Baas Ren onderdrukte zijn woede en hield zijn mond. Hij ging voor de deur zitten en dacht heimelijk bij zichzelf: ‘Hier is vast iets vreemds aan de hand. Wanneer mijn kind vanavond thuiskomt zal ik het hem eens vragen.’ Het tweetal kon slechts scheiden, zachtjes gingen zij naar beneden, voorzichtigjes opende zij de deur en liet zij Zhou De vertrekken. Terwijl zij veinsde buikpijn te lijden, maakte ze wat rijst klaar voor baas Ren. Daarna ging ze naar boven om aan haar minnaar te denken. Daar hebben we het niet over. Het verhaal gaat verder dat Ren Gui 's avonds thuiskwam en bij zijn vader zijn opwachting maakte. Baas Ren zei: ‘Mijn zoon, ga nog niet naar boven, ik heb je iets te vragen.’ Ren Gui bleef staan luisteren en baas Ren zei: ‘Jouw schoonvader en schoonmoeder hebben de een of andere neef die vanaf dat hij verleden jaar, op de achttiende van de achtste maand, hier kwam toen hij naar de Springvloed ging kijken, daarna telkens op bezoek kwam. Dan ging hij direct naar boven om wat te praten en dat is niet zo belangrijk. Maar toen hij vanochtend naar boven ging, bleef hij daar in enen tot laat op de middag en het middagmaal werd zelfs niet voor mij klaargemaakt. Ik kon het niet meer uithouden en riep je vrouw. Toen die neef mij hoorde roepen verdween hij overhaast. Ik ben bij mezelf zeker van mijn vermoedens. Al een hele tijd heb ik jou ernaar willen vragen maar jij vertrekt altijd al vroeg en komt pas laat terug, daarom heb ik dat vergeten. Naar mijn overtuiging is er vast en zeker sprake van overspel als een vent en een vrouw de hele dag boven zijn. Ik ben oud, en bovendien blind, ik kan niet op haar passen. Mijn zoon, je moet dit zelf eens voorzichtig onderzoeken.’ Toen Ren Gui dat had gehoord werd hij bijzonder kwaad en als de weerlicht ging hij naar boven. Hier gold precies: Je mond is tot je ongeluk de poort,
Je tong fungeert als 't zwaard dat je vermoordt.
Gesloten mond en diep verborgen tong:
Jouw rust is, waar op aard' ook, ongestoord.
Ren Gui ging toen bijzonder kwaad naar boven, hij zei het niet maar bij zichzelf dacht hij: ‘Ik zal me beheersen en eens zien hoe die vrouw zich er uit praat.’ Hij zag zijn vrouw boven zitten en vroeg: ‘Heeft mijn vader al gegeten of niet?’ Zij antwoordde: ‘Hij heeft gegeten.’ Daarop stak ze boven de lamp aan, ze spreidde de dekens en ze ging alvast in bed liggen. Ook Ren Gui ging op het bed toe, maar hij ging niet liggen slapen. Hij ging zitten aan het hoofdeinde en vroeg die vrouw: ‘Ik wou je eens vragen, welke neef heb jij die je telkens komt opzoeken? Vertel eens wie dat is.’ Toen de vrouw dat hoorde, krabbelde ze overeind, ze trok kleren aan en ging zitten op het bed. Men haar gewelfde wenkbrauwen recht omhooggetrokken en haar verleidelijke ogen rond opengesperd antwoordde ze: ‘Hij is de zoon van een gezworen zuster van mijn vader. Omdat mijn ouders voor mij bezorgd zijn, laten zij hem mij telkens opzoeken. Wat steekt daar voor kwaads achter?’ En ze ging kribbig opspelen: ‘Wie kon tegenover jou zijn mening niet voor zich houden? Ik ben geen zachtmoedig heer of een lijdende vrouw! Wie kaatst moet de bal verwachten, vertel jij eens wie er zo nodig het zijne van moest zeggen, dan zullen jij en ik hem samen eens vragen wat er aan de hand is.’ Ren Gui zei: ‘Schreeuw niet zo! Mijn vader vertelde me zojuist dat er vandaag een of andere neef de hele dag boven bleef en daarom vroeg ik het jou eens. Maar als er niets aan de hand is, houdt alles op. Dan hoef je niet meteen zo kribbig te doen.’ Terwijl hij dat zei, trok hij zijn kleren uit en ging hij slapen. De vrouw hijgde en steunde van woede, ze maakte kabaal en misbaar. Geveinsd stelde zij zich geweldig aan en huilend en snikkend zei zij: ‘Mijn ouders waren ook stekeblind dat ze me hierheen uithuwelijkten! Zonder bijbedoelin- | |
[pagina 64]
| |
gen laten ze hem me komen opzoeken maar dan moeten anderen daar kwaad van spreken!’ Dan huilde ze weer, dan sprak ze weer. Ren Gui kon de slaap niet vatten, hij kon enkel overeind krabbelen, zijn armen om haar hoofd slaan en haar troosten: ‘Hou toch op, het is alles mijn schuld. Vergeef me vanwege onze vroegere echtelijke liefde, ik bied je toch mijn excuses aan.’ De vrouw lag op Ren Gui's borst. Hun beider lusten en verlangens waren gewekt en zij dolden de halve nacht. Over dat alles hebben we het niet. Ren Gui stond met de dageraad op, nam afscheid van zijn vader en ging de stad in. Iedere dag zwoegde en slaafde hij, hij vertrok al vroeg en kwam pas laat terug. Die dwaze vrouw zinde enkel en alleen op een ontmoeting met haar minnaar, keer op keer overdacht ze: ‘Door welke list kan ik ontsnappen? Alleen als ik een aanleiding vind om terug te keren naar het huis van mijn moeder, dan pas kan ik met Zhou De samen zijn en net zoveel genieten als ik wil.’ Dag en nacht dacht zij daaraan en in een oogwenk was alweer een halve maand voorbijgegaan. Opeens op een dag, na het ochtendmaal, kwam Zhou De weer. Hij trok de deur open en ging direct naar binnen. Zonder baas Ren zelfs maar te groeten ging hij regelrecht naar boven. De vrouw kwam op hem toe en nam hem in haar armen. Zachtjes vertelde ze hem: ‘Die ellendige oude blinde ezel heeft zijn zoon verteld dat jij hier regelmatig boven komt zitten praten. Ik heb mijn mond er helemaal bij versleten om me daar tegen te verdedigen en die sufkoppen hebben zich een rad voor de ogen laten draaien. Van nu af aan moet je niet meer komen. Maar hoe zou ik jou daarom kunnen opgeven? We moeten een plan bedenken, alleen wanneer ik naar huis terugga met jou zijn we op ons gemak.’ Toen Zhou De dat had gehoord, trok hij zijn wenkbrauwen samen en een plan kwam bij hem op: ‘Op het dak gaan nu juist jullie katten te keer, ze rennen heen en weer te krollen. Je moet er een door een gat in het dak grijpen en aan je boezem houden, dan zal hij je vast en zeker de borst kapot krabben. Dan laat je de kat lopen en ga je op bed liggen huilen. Wanneer je man terugkomt zal hij je er vast vragen over stellen. Dan vertel jij: “Een mooie vader heb jij! Hij wou met mij naar bed en toen ik niet bereid was hem te gehoorzamen heeft hij mij de borst kapotgekrabd.” Jij gaat luid wenen en je man zal je vast en zeker naar huis terugsturen. Dan kan ik elke dag met jou samen genieten. Dat zal beter zijn dan als een kruimeldief naar binnen te sluipen om elkaar voor een ogenblik te ontmoeten. Als je een half jaar of drie maanden thuis gewoond hebt, zullen we wel eens weer zien. Dit plan is het allerbeste.’ De vrouw accepteerde het: ‘'t Is niet tevergeefs geweest dat ik het met jou houd. Mijn hartje, jij bent zo verstandig!’ Zonder hun kleren uit te trekken gingen ze op bed liggen en naaiden ze. Nadat ze gemeenschap hadden gehad, ging Zhou De gehaast naar beneden en hij verdween. Hier gold: De oude schildpad valt niet gaar te koken,
Wel brengt hij onheil aan de moerbeiboom.
Nadat de vrouw een paar dagen op haar kans had gewacht, kon ze op een dag een kat grijpen. Ze ontblootte haar borst en hield de kat onder haar kleren tegen haar boezem. De kat zag zich door de kleren overdekt, strekte zijn klauwen en krabde in het wilde weg. De vrouw verdroeg de pijn en liet hem haar beide borsten aan flarden krabben. Toen maakte ze haar kleren los en ze liet hem gaan. Dit gebeurde in de namiddag. Ze maakte geen avondeten maar in haar kleren lag ze op bed, ze wreef haar ogen donkerrood; als ze uitgeweend was schreeuwde ze, als ze uitgeschreeuwd was weende ze. Toen het tegen de schemering liep, kwam Ren Gui terug en hij maakte zijn opwachting bij zijn vader. Hij liep naar achteren, zag de vrouw niet en riep: ‘Vrouw, waarom kom je niet naar beneden?’ Toen de vrouw hoorde dat hij teruggekomen was, ging ze nog meer wenen. Ren Gui kwam direct naar boven. Hij wist niet | |
[pagina 65]
| |
waarom en vroeg: ‘Heb je je avondeten al op? Waarom ween je weer?’ Hij vroeg het haar herhaaldelijk maar ze gaf geen antwoord. Die slet weefde kunstig haar woorden en al wenende riep ze: ‘Waar vraag je nog naar? Als ik het vertel maakt jouw vrouw zich ten schande! Schrijf me snel een scheidbrief, stuur me naar huis terug! Als zo'n zwijn of teef kan ik niet leven! Als jij mij niet naar huis terugstuurt, maak ik morgen mezelf van kant!’ Uitgesproken weende ze weer. Ren Gui zei; ‘Je moet even niet huilen. Wat het ook is, vertel het mij.’ De vrouw krabbelde overeind, en nadat ze zich de tranen uit haar ogen had geveegd, ontblootte ze in één beweging haar borst. Haar beide borsten waren aan flarden gekrabd, bloed stroomde uit zeven of acht wonden. Ze liet haar man het zien en zei: ‘Dat heeft jouw mooie eigen vader uitgehaald! Vanochtend had ik je tot de deur uitgeleide gedaan, ik kwam terug en ging meteen naar boven. Onverwachts komt die oude ezel van jou, dat oude beest, rap van hand en rap van voet, achter me de trap op, hij slaat in enen zijn armen om me heen, betast mijn borsten en wil me gebruiken. Omdat ik weigerde, krabde hij meteen met zijn handen mijn borsten aan flarden en hij wou mij niet laten gaan. Ik begon in paniek te roepen. Hij verloor de lust en toen pas ging hij op de tast naar beneden. Ik heb gespannen naar jouw thuiskomst uitgezien.’ Uitgesproken, begon ze luid te wenen en ze zei: ‘Ik kan zulke tegennatuurlijke dierlijke smerige dingen niet doen.’ Ren Gui zei: ‘Vrouw, wat zachter! Wat moeten de buren van ons denken als ze het horen.’ De vrouw zei: ‘Als je bang bent dat anderen er weet van krijgen, huur dan morgen een draagstoel en laat me terug naar huis dragen.’ Ren Gui was dan wel een bijzonder ouderlievende zoon, toen hij dit hele kwade verhaal had gehoord, kon het niet anders of: Toorn welde op in zijn hart,
Haat ontsprong aan zijn gal.
| |
[pagina 66]
| |
Hier geldt: ‘'t Is makk'lijker een tijgersvel te schilderen dan zijn botten, en eerder kent men iemand van gezicht dan tot in 't hart.’ ‘Allemachtig, dus zo zit dat. Dan blijkt ook wel dat wat hij voor een paar dagen vertelde, dat jij wat had met een neef, dat dat geen greintje grond had en dat hij mij wat voorloog. Van nu af aan moet je dat oude beest zelfs geen blik meer gunnen! Vrouw, huil niet en maak eten voor me klaar, dan gaan we slapen.’ Toen de vrouw merkte dat haar man aan haar verzonnen verhaal geloof schonk, was ze heimelijk bij zichzelf verheugd. Ze ging naar beneden om het eten klaar te maken en nadat ze gegeten hadden gingen ze slapen. Hier gold: Een knappe vrouw noemt men 't genie in 't echt'lijk bed:
Tien zaken stelt zij voor - zij krijgt haar zin in negen.
Ren Gui was door de verleidingen van deze vrouw van het verstand beroofd, hij ging niet eens zijn vader vragen of dit inderdaad was gebeurd. Nadat ze deze nacht hadden doorgebracht, stonden ze de volgende ochtend op en nadat ze hadden gegeten, riep hij een draagstoel, hij kocht een geroosterde gans en twee flessen goede wijn en zond de vrouw terug naar huis. De vrouw maakte een pak van haar kleren en zonder het baas Ren te zeggen stapte ze in de draagstoel. Toen ze tot voor haar huis was gedragen, ging ze meteen naar boven. Zodra Zhou De het wist, kwam hij van de overkant en ook hij ging naar boven. Ze sloegen dadelijk de armen om elkaar, vielen neer op het bed van vrouw Liang en hadden gemeenschap. Zhou De zei: ‘Was het een goed plan?’ De vrouw zei: ‘Dat was werkelijk een goede list van jou! Vannacht zal ik onbezorgd de hele nacht met jou plezier maken om de wens van ons beider liefde te verwezenlijken.’ Toen ze waren uitgedold, ging Zhou De naar beneden om wat dingen als wijn en hapjes in te slaan. De vrouw zei: ‘Ik heb een gebraden gans en beste wijn meegebracht, daarvan zal ik | |
[pagina 67]
| |
met jou samen eten en drinken. Wanneer je wat wilt gaan kopen, hoef je alleen nog maar wat vis en verse vruchten te halen.’ Zhou De had in een oogwenk een vis, een varkenspootje en vier soorten verse vruchten gekocht. Bovendien kocht hij een grote fles vijf maal gezeefde wijn. Hij bracht het mee naar huis en liet de dienstmeid Chun-mei het toebereiden. Toen dat klaar was, was het al in de namiddag. De vrouw dekte de tafel, baas Liang en vrouw Liang zaten aan het hoofdeinde en Zhou De en de vrouw zaten aan weerszijden. De dienstmeid schonk de wijn in en ze dronken met zijn vieren. Nadat ze het avondmaal hadden gegeten, gingen baas Liang en vrouw Liang met zijn tweeën naar beneden om te slapen. Van deze twee daarboven gold met recht: ‘geen vreugde haalde het bij die van 't heden, hun vreugde overtrof die van destijds.’ Juist wilden ze naar genoegen de gehele nacht bij elkaar doorbrengen of ze hoorden opeens iemand aan de deur kloppen. Hier gold: Wie daags niets doet waarvoor hij zich zou moeten schamen,
Schrikt niet als er om middernacht aan zijn deur wordt geklopt.
Die twee hadden gehoopt de hele nacht echtelijk plezier te maken, wie had gedacht dat er iemand aan de deur zou kloppen? Chun-mei was nog niet klaar met het opruimen bij de kachel en toen ze hoorde dat er aan de deur werd geklopt, nam ze de lamp en ging ze de deur opendoen. Toen ze Ren Gui zag, schrok ze zich lam, ze bleef stofstijf staan en riep luid: ‘Schoonzoon Ren is gekomen!’ Zhou De hoorde haar roepen, haastig schoot hij in zijn kleren en direct rende hij naar beneden. Hij overdacht dat hij zich nergens kon verbergen, bedacht dat er op het terrein een plee stond en ging zich in de plee verstoppen. De vrouw kwam op haar dooie gemak naar beneden en zei: ‘Waarom kom jij hier vandaag zo laat?’ Ren Gui zei: ‘Dat is omdat ik te laat was toen ik de stad uit wou, de stadspoort was al gesloten. Ik wou logeren in het huis van mijnheer Zhang maar het was al weer zo diep in de nacht. Daarom kom ik hier een nacht logeren.’ De vrouw zei: ‘Heb je al avondeten gehad?’ Ren Gui zei: ‘Dat heb ik gehad. Ik wil alleen graag wat water om mijn voeten te wassen.’ Chun-mei bracht haastig een voeten-tobbe en liet Ren Gui zijn voeten wassen. De vrouw ging alvast naar boven maar Ren Gui ging naar de plee om te urineren. Het zou beter geweest zijn als iemand hem toen had tegengehouden en hem niet had laten gaan. Alleen omdat hij naar de plee ging was hij bijna wreed gestorven! Hier gold: Bewijs uw weldaden aan velen,
Waar zult u in dit leven hen niet weer ontmoeten?
Maak niemand tot uw vijand,
In d'engte van de weg kunt u hem niet ontwijken!
Ren Gui was net op de plee neergehurkt, of Zhou De greep hem onverhoeds beet en riep: ‘Grijp de dief!’ Baas Liang, vrouw Liang, de vrouw en de dienstmeid kwamen elk met een stuk brandhout in het wilde weg er op los slaan. Ren Gui riep luid: ‘Ik ben de dief niet!’ Maar ze letten niet op zijn protesten en gaven hem een flink pak slaag. In de drukte was Zhou De dadelijk er vandoor gegaan. Eerst toen Ren Gui zijn keel kapot had geschreeuwd hielden ze op. Ze staken een lamp aan en keken eens, en toen ze Ren Gui zagen was elk van hen verstomd. Ren Gui zei: ‘Ik werd door die dief vastgegrepen. In mij gaven jullie de verkeerde een pak slaag. Die dief is ons ontkomen.’ Voor de schijn mopperden ze: ‘Had dat dan eerder gezegd! Wij dachten dat het de dief was maar de dief is ons ontkomen.’ Toen ze dat hadden gezegd gingen ze elk weer terug. Ren Gui verkropte zijn woede, hield zijn mond maar dacht: ‘Er had zich vast daarbinnen iemand verborgen die zich toevallig door mij ontdekt zag. Maar mij gaven ze dit pak slaag. Laat ik niet overhaast handelen en het op mijn | |
[pagina 68]
| |
gemak uitzoeken.’ Toen hij luisterde naar de trommen van de nachtwacht was het al de derde wake en hij ging op het bed van baas Liang slapen. Maar zijn hart was vol wilde gedachten en verwarde ideeën en hij kon de slaap niet vatten. Toen dat geduurd had tot de vijfde wake stond hij op zonder te wachten dat het licht werd, en hij trok zijn kleren aan om meteen weg te gaan. Baas Liang zei: ‘Wacht tot het licht wordt en je een ontbijt hebt gegeten om te vertrekken.’ Ren Gui's hele lichaam deed hem pijn van het pak slaag, hoe zou hij goede zin hebben? Zonder hem ook maar te antwoorden, opende hij de voordeur, trok hem achter zich dicht en ging bij het licht van de sterren recht richting Vloedschouwpoort. Maar hij was wat te vroeg en de stadspoort was nog niet geopend. De talloze handelaars en kramers van langs de muur kwamen er aan met hun lasten zout en gingen voor de poort zitten wachten tot hij open zou gaan. Sommigen zongen liedjes, anderen kletsten wat en weer anderen ventten rond. Ren Gui begaf zich onder de menigte en mistroostig ging hij zitten. Je zult het een toevallige samenloop van omstandigheden noemen, en het is precies waarvan men zegt: Wees bij het eten zuinig met azijn en zout,
Ga niet naar plaatsen waar u niet behoort te gaan.
Wees ijverig als u gerespecteerd wilt worden,
Doe niets waarvan u vreest dat men 't te weten komt.
Ren Gui was toen terneergeslagen en verdrietig, hij wist niet wat hij ervan moest denken. Opeens was er onder al die mensen iemand die vertelde: ‘Daar bij ons woont een buurman, parasolmaker Liang en daar is me ook iets bespottelijks gebeurd.’ Een ander zei: ‘Wat is er gebeurd?’ Die man zei: ‘Bij Liang hebben ze een dochter, haar kindernaampje is Sheng-jin en ze is over de twintig. Toen ze nog niet was getrouwd, had ze een intieme relatie met de zoon van de overbuurman kapper Zhou, Zhou De. Verleden jaar is ze getrouwd met een apothekersbediende uit de Runderleerstraat buiten de stad die Ren Gui heet. Die Zhou De kwam daar een hele tijd aan huis, maar de blinde opa kreeg hen door en toen kon hij daar niet meer heen gaan. Gisteren kwam zij in huis terug en gisteravond kocht Zhou De lekkernijen en goede wijn, ze aten en dronken tot het eind van de eerste wake. Die twee zouden juist boven plezier maken toen zich deze toevallige samenloop voordeed: omdat het laat was en diep in de nacht had onverwachts die schoonzoon niet op tijd kunnen komen om de stad te verlaten en hij kwam direct naar zijn schoonfamilie om daar te overnachten. Haar minnaar schrok zo dat hij geen plaats wist om zich te verbergen en zich op de plee ging verstoppen. Maar Ren Gui ging naar de plee om te urineren. Zeg zelf of het niet bespottelijk is: die Zhou De had er iets op gevonden, hij rende toe, greep Ren Gui beet en riep toen: “Pak de dief.” De schoonvader, de schoonmoeder, de dochter - eendrachtig sloegen ze Ren Gui tot rotte brij en de minnaar vluchtte weg. Dat zulke vreemde zaken op aarde voorkomen!’ De mensen die het hoorden begonnen allemaal te klappen en te lachen en zeiden: ‘Dat je zulke stomme mensen hebt! Hij laat door die slet en haar minnaar met zich sollen. Hij moet het toch doorhebben?’ De man zei: ‘Als ik het geweest was, had ik meteen een scherp mes getrokken en ze in tweeën gehakt! Die vent is vast en zeker geen echte kerel. Dat is beslist een ruggegraatloze janhen van gestoofde snot.’ Weer een ander zei: ‘Die man begrijpt zeker niet dat zijn wijf hem bedriegt, en daardoor komt het zover.’ Toen ze dat hadden gezegd lachten ze weer een poos. Hier gold: We weten wel dat woorden haak en ook de lijn zijn,
Ze halen enkel ongerechtigheden boven.
| |
[pagina 69]
| |
Maar Ren Gui had alle bijzonderheden goed gehoord. De stadspoort ging juist open, tegelijk verliet men de stad en elk ging zijns weegs. Ren Gui ging nu niet de stad uit, hij keerde zich om en kwam in het huis van mijnheer Zhang, pakte een paar grein zilver, ging naar een ijzerhandel en kocht een scherp keukenmes dat hij in de schede onder zijn gordel stak. Hij bedacht dat de godheid in de Yan-gong tempel bij de Qiantang poort buitengewoon probaat was, kocht een witte haan, wierook, kaarsen en papieren paarden, bracht alles naar de tempel, brandde zijn wierook en bad knielend: ‘Heilige godheid, toon uw macht! Mijn echtgenote, vrouwe Liang, heeft een intieme relatie met haar buurman Zhou De en vannacht...’ Zus en zo, toen hij het voorafgaande verhaal geheel en al in zijn gebed had gemeld, haalde hij het mes uit de schede, hij hief de haan op in zijn hand en vroeg de Hemel een orakel: ‘Als ik één persoon zal doden, laat de gedode haan dan éénmaal van de grond opspringen, dood ik hen beiden, laat hem tweemaal opspringen.’ Uitgesproken, hakte hij in een slag de haan de kop af en die sprong achtereen viermaal van de grond op. En opnieuw sprong hij van de grond op, helemaal tot over de balken heen, en viel toen naar beneden. Hij was in totaal precies vijfmaal opgesprongen. Ren Gui stak toen het mes in de schede, knielde tweemaal voor de godheid voor hulp bij de wraakneming, verbrandde de papieren gaven en ging de tempel uit. Hij ging de straat op, nu eens ging hij in oostelijke richting, dan weer liep hij in westelijke richting, hij wist niet wat te doen. Toen het avond werd keerde hij terug naar het huis van mijnheer Zhang om er te logeren. Hij was futloos, hij was lusteloos en hij had ook geen zin zich met de in- en verkoop bezig te houden. De volgende dag stond hij vroeg op, hij stak het mes onder zijn gordel maar hij wist niet hoe hij de zaak moest aanpakken. Hij wou wel naar het huis van de Liangs gaan om de daad te volvoeren, maar dan was hij weer bang dat hij Zhou De niet zou kunnen treffen en dat hij alleen zijn vrouw zou kunnen doden, wat hem niet hielp en waarmee bovendien de zaak niet af was. Zijn gedachten maalden om en om, hij had het liefst zijn tanden in hen geslagen! Hij begaf zich regelrecht naar een bepaalde plaats. Het was voorbeschikt dat zijn kleine moed zou verkeren tot een grote moed, dat zijn goedig hart zou veranderen in een kwaad hart, dat hij de buurt bij de Ri-xin brug op stelten zou zetten en dat hij beroering zou wekken in de prefectuur Lin-an. Hier gold: De groene draak gaat met de witte tijger samen op:
Geluk en ongeluk zijn in 't geheel nog niet bepaald.
Ren Gui had links en rechts gezwalkt en ging toen regelrecht naar het huis van zijn zuster bij de Mei-zheng brug. Nadat hij zijn zuster had gegroet zei hij: ‘Ik heb deze twee dagen wat te doen gehad en er was niemand om voor vader thuis te zorgen. Ik wil hem bij jou brengen voor een tijdje, je moet geen uitvluchten verzinnen.’ De zuster zei: ‘Het zou ook niet hinderen als de oude baas wat langer bleef.’ De zuster zei inderdaad haar zoon baas Ren op te halen en die hielp hem naar haar huis. Deze dag liep Ren Gui weer een poos door de straten en wijken. Hij kwam naar het huis van zijn zuster gelopen en nadat hij zijn vader had gegroet, vertelde hij hem het voorafgegane geheel en al: ‘Toen die ellendige slet aankwam met haar verzinsels en leugenpraat en me voorloog dat u, vader, zus en zo had gedaan, werd ik, uw zoon, voor een ogenblik misleid en bijna was ik in haar val gelopen. Hoe zou ik deze woede kunnen stelpen?’ Baas Ren zei: ‘De zaak is bekeken als jij die slet niet meer hoeft. Waartoe is het nodig dat jij je woede uitleeft?’ Ren Gui zei: ‘Als ze me op een dag in handen valt, komt ze er niet zonder kleerscheuren af!’ Baas Ren zei: ‘Je mag niet overhaast handelen. Van nu af aan moet jij niet meer bij haar aan de deur komen. Zoek toch een andere, verstandige vrouw nadat je haar | |
[pagina 70]
| |
hebt gescheiden.’ Ren Gui zei: ‘Ik weet zelf wat ik doe.’ Hij nam afscheid van zijn vader en zuster en vol van een kolkende woede ging hij de stad in. Het was juist zo de tijd dat het schemerde. Hij kwam bij het huis van mijnheer Zhang en meldde hem het voorafgegane geheel en al: ‘Maar nu mijn vader bij mijn zuster is kan ik ook gerust zijn.’ Mijnheer Zhang zei: ‘Je moet je er maar bij neerleggen. In dit geval moet je drie keer nadenken voor je iets onderneemt. Vanouds zegt men: bij overspel grijp je het paar, bij diefstal pak je dief en buit! Mocht je bij geval niet slagen, dan lijd je nutteloos ellende. Als je in de gevangenis voor terdoodveroordeelden bent geworpen is er niemand om voor je te zorgen. Als je op mijn woorden acht, is het beter geen mens te doden. Met vijanden moet je je verzoenen, je mag ze je niet maken.’ Ren Gui hoorde hoe hij werd vermaand, hij boog het hoofd maar zei geen woord. Mijnheer zei een meid wijn en rijst voor hem klaar te maken en hij liet hem in een zijkamer slapen om de volgende dag de zaak opnieuw te bespreken. Ren Gui dankte hem. In die kamer aangekomen, was het hem alsof hem het hart uit het lijf werd gerukt. In zijn kleren lag hij op het bed, ongedurig woelend talmde hij tot aan het einde van de vierde wake. Des te meer hij erover nadacht, des te meer raakte hij geërgerd, hij kon zijn vlammende toorn niet onderdrukken. Hij stond op, schoot snel zijn kleren aan en stak het mes onder zijn gordel. Op de tast ging hij naar de keuken, zachtjes opende hij de deur die leidde naar de achtermuur. Die muur was ellendigerwijze niet uiterst hoog, met één stap was hij op de muur geklauterd. Het was toen einde zomer, begin herfst: het schijnsel van de maan die nacht was net zo helder als het daglicht. Hij sprong naar beneden en kwam op de grond terecht. Hij dacht: ‘Mooi zo!’ en regelrecht ging hij naar het huis van zijn schoonouders. Toen hij daar ruim tien huizen van af was, bleef hij in het duister onder een overstekende daklijst staan en bedacht hij: ‘Tot zover gaat het wel prachtig, maar hoe krijg ik hun deur open?’ Besluiteloos stond hij te dralen. Maar hij zag de gebakkenkoekenventer baas Wang, met zijn last gebakken koeken op de schouder en terwijl hij op de kleine bamboebuis in zijn hand sloeg, langs komen. Opeens ging de deur bij zijn schoonfamilie open, Chun-mei snelde naar buiten en riep baas Wang aan. Ze kocht gebakken koeken. Ren Gui dacht: ‘Die kerel zal sterven,’ en met driemaal zo grote stappen als gewoonlijk, rende hij de deur binnen. Direct begaf hij zich naar de slaapkamer van baas Liang naast de trap. Hij trok de kamerdeur open, nam het mes in z'n hand en zag zijn schoonvader en schoonmoeder samen liggen slapen. Hij dacht bij zichzelf: ‘Die kerel Zhou De is zeker boven.’ Elk zette hij eenmaal het mes aan de keel en hij had hun hoofden afgehakt en voor het bed neergeworpen. Hij wou juist naar boven gaan, toen Chun-mei net de deur had gesloten en naar de trap kwam lopen. Ren Gui greep haar onverhoeds beet en zei: ‘Ga niet schreeuwen! Als je schreeuwt, vermoord ik je meteen. Zeg op, waar is Zhou De?’ Het meisje herkende de stem van Ren Gui en begreep dat het spel uit was, ze zag dat hij een mes in de hand hield en riep hard: ‘Schoonzoon Ren is er!’ In een opwelling van woede kapte Ren Gui in één slag haar het hoofd af. Zij viel op de grond, hij stormde met grote sprongen de trap op om die slet en haar minnaar te doden. Hier gold: Wie meloenen zaait, oogst meloenen;
Wie bonen zaait, zal bonen oogsten.
Het net des Hemels reikt wijd en zijd,
Het is grofmazig maar laat niets ontglippen.
Ren Gui kwam toen de zolder op. Die twee waren juist bezig geweest in bed zich bandeloos uit te leven en toen ze baas Wang op zijn bamboebuis hadden horen slaan hadden ze Chun-mei uit bed geroepen om gebakken koeken te kopen. De deur van hun kamer was niet eens gesloten en op tafel scheen de lamp nog helder. Hij ging recht op het bed toe waar de vrouw die het al had begrepen toen ze | |
[pagina 71]
| |
Chun-mei hoorde roepen, voorgaf te slapen. Met één hand drukte Ren Gui haar hoofd neer, met de andere hand plaatste hij het mes op haar keel en sneed hij haar het hoofd af. Hij wierp het op de planken zoldervloer en sprak: ‘Wat haar betreft heb ik mijn woede gekoeld. Maar zolang ik die kerel Zhou De niet heb vermoord, ben ik niet bevredigd.’ Opeens bedacht hij dat de gedode haan ten overstaan van de god vijfmaal was opgesprongen, hij had zijn schoonvader, zijn schoonmoeder, zijn vrouw en de dienstmeid gedood: dat correspondeerde slechts met vier sprongen. Maar het had zeker zijn reden dat de haan van de balk naar beneden was gesprongen. Toen hij eens opkeek zag hij Zhou De spiernaakt bovenop een balk liggen. Ren Gui riep: ‘Kom snel naar beneden, dan spaar ik je leven!’ Zhou De was toen in paniek, hij was naar boven geklauterd, maar zodra hij Ren Gui zag, sidderde hij en bibberde hij, hij had geen controle meer over eigen handen en voeten en behekst kon hij niet omhoog of omlaag. Ren Gui werd woedend en vanaf het bed klauterde hij recht naar boven, in 't wilde weg met zijn mes kappend. Helaas! Zhou De stortte ondersteboven van zijn balk naar beneden, Ren Gui sprong achter hem aan naar beneden, zette een voet op zijn borst en doorstak hem meer dan tienmaal. Hij hakte zijn hoofd af, ontbond het hoofdhaar en knoopte het samen met het hoofd van de vrouw. Hij stak het mes in de schede en met de hoofden in de hand ging hij naar beneden. Naast de trap nam hij het hoofd van de meid op, hij ging de hoofden van zijn schoonvader en van zijn schoonmoeder zoeken, ontbond het hoofdhaar en knoopte de vijf hoofden tot één knoedel die hij op de grond legde. Op dat moment werd het licht in het oosten en hij overdacht bij zichzelf: ‘Ik heb nu het plezier gehad ze te doden, ik ben voldaan en bevredigd. Als ik vlucht zal ik gearresteerd worden en ben ik geen echte kerel. Ik kan het beste mezelf aangeven. Al word ik aan stukken gehakt, dan zal toch mijn naam beroemd blijven in later eeuwen.’ Daarop opende hij de deur, riep de buren aan weerszijden en zei tegen hen: ‘Dat mijn vrouw zich onwaardig gedroeg, is iets wat iedereen weet. Ik heb nu haar hele familie gedood, en haar minnaar Zhou De. Als ik er vandoor was gegaan zou ik ulieden als buren verwikkeld hebben doen raken in een rechtszaak. Ik zou u nu willen verzoeken met mij mee te gaan om het aan te geven.’ Ze geloofden hem nog niet toen hij het vertelde, maar toen ze haastig gingen kijken in de kamer van baas Liang, hadden beide oude echtelieden hun hoofd verloren. Naast de trap lag het lijk van de dienstmeid. Toen ze boven gingen kijken lag Zhou De gedood op de zoldervloer, de verschillende steekwonden over zijn hele lichaam bloedden nog steeds. De vrouw lag gedood op het bed. Geschrokken renden ze naar beneden en daar zagen ze opeens de vijf tesaam geknoopte hoofden. Allemaal zeiden ze: ‘Dit is pas een echte kerel! Wij gaan naar de magistraat, we hoeven het hem alleen maar naar de feiten te vertellen.’ Ze waren nog niet uitgesproken, of het werd een hele oploop van buren, straathoofden, wijkhoofden en rakkers die allen Ren Gui wilden boeien. Ren Gui zei: ‘Het is niet nodig mij te boeien. Ik neem zelf op mij wat ik heb gedaan. Jullie raken er in 't geheel niet bij betrokken.’ Toen hij dat had gezegd nam hij de vijf hoofden in zijn beide handen, ging de deur uit en liep. De buren volgden hem gezamenlijk op de voet. Mannen en vrouwen, zonder tal, die de straat vulden, kwamen kijken, de hele stad liep te hoop! Alleen hierom was het voorbeschikt dat voor Ren Gui zou gelden: Bij leven ouderlievend zoon, edel van inborst -
Gestorven wordt hij god en blijft zijn naam beroemd.
De buren kwamen samen met Ren Gui bij de prefectuur Lin-an. Toen de prefect hoorde dat het een moordzaak betrof, schrok hij zeer en haastig besteeg hij de rechtszaal. De twee rijen van klerken en rakkers stonden aan weers- | |
[pagina 72]
| |
zijden opgesteld. Ren Gui legde de vijf mensenhoofden en het mes waarmee hij de moorden had bedreven, voor zich, knielde neer en verklaarde: ‘Ik heet Ren Gui en ben zevenentwintig jaar. Ik ben gevestigd in deze prefectuur, sinds generaties wonen wij in de Runderleerstraat bij de rivier. Mijn moeder is vroeg gestorven, alleen mijn oude vader leeft nog, hij mist het licht in beide ogen. Verleden jaar, in de winter liet ik door een huwelijksbemiddelaarster een huwelijk voor me arrangeren en nam ik tot vrouw de dochter van baas Liang die binnen de stad aan de stroom onder de Ri-xin brug woont. Dat duurde tot vandaag. Omdat ik geen eigen kapitaal bezit, werk ik als klerk bij de apotheker mijnheer Zhang. Ik ga al vroeg en kom pas laat terug en alle dagen was deze vrouw steeds ontevreden. Verleden jaar, op de achttiende van de achtste maand, toen mijn vader beneden zijn rozenkrans zat te bidden - u moet weten dat vrouwe Liang toen zij nog niet met mij was getrouwd, een intieme relatie had met haar buurman Zhou De. Die dag kwam hij naar mijn huis en zei dat hij een neef was die haar kwam opzoeken, hij ging regelrecht naar boven om met haar te praten. Hij kwam regelmatig, maar ongelukkigerwijze was mijn vader blind en miste hij het licht in zijn ogen. Opeens op een dag vertelde mijn vader mij: “Wat voor neef komt hier toch voortdurend boven zitten? Er is vast iets tussen die twee!” Toen ik hem dat hoorde vertellen, vloekte ik dadelijk mijn vrouw uit. Maar ik had haar een ogenblik niet door toen zij mij, knap verzonnen, vertelde dat mijn vader naar boven was gekomen om haar te verleiden. Daarom zond ik drie dagen geleden de vrouw terug naar het huis van haar moeder. De dag dat zij daar aankwam, ging ik te laat terug naar huis, de stadspoort was al gesloten en ik ging weerom om bij de familie van mijn vrouw te overnachten. Wie had kunnen denken dat de minnaar toen hij mij zag zich zou gaan verstoppen op de plee. Voor het slapen gaan ging ik naar de plee om te urineren. Onverhoeds werd ik door hem vastgegrepen en hij schreeuwde: “Pak de dief!” Mijn schoonvader, mijn schoonmoeder, mijn vrouw en de dienstmeid kwamen toen en gezamenlijk sloegen ze met een stuk brandhout wild op mij in. Ondertussen ontkwam de minnaar. Mijn pijn verbijtend keerde ik terug naar huis en ik overdacht dat ik deze woede op geen enkele wijze zou kunnen bevredigen. Al is het verboden, vannacht ging ik met een mes bij hen binnen, eerst doodde ik mijn schoonvader en schoonmoeder, vervolgens doodde ik de dienstmeid, daarna ging ik naar boven en doodde ik die slet. Toen ik plotseling opkeek, zag ik de minnaar op een balk liggen, ik klauterde naar boven en met wilde messlagen hakte ik hem dood. Ik breng u de vijf hoofden en geef mij aan, ik hoop op Uwe Excellentie's billijk oordeel.’ Toen de prefect dat had gehoord was hij lange tijd verstomd. Vervolgens ondervroeg hij de buren en zij verklaarden inderdaad dat het de waarheid was. De bekentenis was eenduidig. De order van de prefect beval Ren Gui zelf zijn bekentenis te ondertekenen. Direct daarna zond hij een assistent-magistraat met klerken, een lijkschouwer en rakkers uit om Ren Gui naar de lijken te geleiden en alles helder te verifiëren. Een geweldige mensenmenigte kwam die dag kijken. De God die de weg vrijmaaktGa naar eind5 had zijn ornaat afgelegd,
Dit verhaal gaat niet over iets onbenulligs.
Die dag kwam men gezamenlijk aan bij het huis van baas Liang en nadat men de vijf lijken stuk voor stuk had onderzocht, verzegelde men de voordeur. De assistent-magistraat kwam met alle betrokkenen in de rechtszaal van de prefectuur en rapporteerde: ‘Wij hebben de vijf lijken onderzocht, allen zijn zij volgens eigen bekentenis door de moordenaar gedood.’ De prefect zei: ‘Ook al heeft hij zichzelf aangegeven, we kunnen hem niet de geseling besparen.’ Hij liet hem twintig slagen geven, hem het grote halsblok aan doen en ijzeren boeien om de polsen slaan, en hij beval de ci- | |
[pagina 73]
| |
piers hem naar de gevangenis voor terdoodveroordeelden te geleiden. De betrokken buren keerden terug naar huis. Hij zei de wijkhoofden in gemeen overleg toezicht te houden, bezittingen en goederen in het huis van baas Liang ten gelde te maken en daarvoor vijf kisten te kopen voor de lijken, in afwachting van de beschikking door de superieuren. Het verhaal gaat verder dat Ren Gui in het gevang zat. De mensen hadden gezien dat hij een echte kerel was en bewonderden hem allemaal. Voor zijn eten 's ochtends en 's avonds werd door mensen gezorgd. Daar hebben we het verder niet over. De prefect van Lin-an en de betrokken klerk overlegden: Ren Gui was een echte kerel met een edele aard, alleen was hij jammer genoeg te meedogenloos te werk gegaan en niet te redden. Er zat niets anders op dan de stukken in orde te maken en de zaak te rapporteren aan het Ministerie van Justitie. Nadat het Ministerie van Justitie het in een memorie aan de keizer had gemeld, gaf men de volgende opdracht: ‘De ambtenaar die het onderzoek heeft verricht heeft bevonden dat de slet en haar minnaar door de betrokken misdadiger naar recht en rede zijn gedood. In strijd met recht en rede heeft hij zijn schoonvader, zijn schoonmoeder en de dienstmeid gedood, zodat in één familie drie mensen wreed stierven. Wij bevelen de betrokken prefectuur te wachten tot de termijn van zestig dagen verstreken zal zijn en dan de misdadiger in zijn eigen wijk in repen te snijden als voorbeeld voor de anderen. De lijken van baas Liang en de anderen worden gecremeerd, hun bezit wordt geconfiskeerd.’ Enige dagen nadat de stukken in de prefectuur waren aangekomen, gaf de prefect een assistent-magistraat opdracht met lijkschouwer, klerken, soldaten en rakkers die dag Ren Gui uit het gevang te halen. De prefect liet Ren Gui de stukken met de beschikking van het hof zien. Ren Gui besefte zelf dat zijn misdrijf zwaar was, met gebogen hoofd aanvaardde hij zijn dood. De prefect liet het halsblok en de handboeien wegnemen en liet hem de houten | |
[pagina 74]
| |
ezelGa naar eind6 bestijgen: Vier lange spijkers spijkerden hem vast,
Drie hennep touwen binden hem.
Twee messen worden opgenomen,
Eén papieren bloem schudt.Ga naar eind7
De magistraat en de rakkers duwden Ren Gui voort, hem van alle kanten omringend en begeleid door twee trommen en een gong, en ze gingen naar de Runderleerstraat om hem de anderen als voorbeeld te tonen. Je zag: zijn grootgeschreven misdrijf ging voorop, met knuppels kwam de ordedienst als slot. Ze kwamen toen aan in de Runderleerstraat en de plaats van executie werd afgezet, en men wachtte slechts op het tijdstip van half-een. De toeschouwers stonden die dag aan weerszijden als een wal. Toen het bijna twaalf uur was, gebeurde iets waarlijk vreemds: plotseling waren hemel en aarde duister en zwart, de zon verloor haar licht, en een wervelstorm brak los die kiezels en keien opjoeg en voortdreef, aarde en slijk opsmeet en hoogwierp zodat je geen hand voor ogen kon zien. De toeschouwers schrokken zo dat ze zich in alle richtingen verspreidden, hun ziel ontvlood hen, hun geest dreef heen. Na een korte poos ging de wind liggen en werd de hemel helder. Toen de assistent-magistraat, de beul en de anderen naar Ren Gui keken, had hij zich bevrijd van de touwen die hem boeiden en de lange spijkers, en rechtopgezeten was hij het nirvana ingegaan boven op de houten ezel. De mensen zeiden gelijkelijk: ‘Vanaf het vroegste verleden tot op heden heeft niemand ooit zo'n vreemd wonder meegemaakt.’ De ambtenaar die toezicht hield op de executie was verlamd van schrik, in paniek beval hij de lijkschouwer, de klerken en de rakkers bij het lijk van Ren Gui de wacht te houden, zelf reed hij spoorslags naar de prefectuur Lin-an en hij rapporteerde het de prefect. Toen de prefect dat werd verteld, schrok hij zeer, haastig steeg hij in zijn draagstoel en toen hij met hem samen op de plaats van de executie kwam kijken, bleek Ren Gui inderdaad het nirvana te zijn ingegaan. De prefect kwam dadelijk naar het Ministerie van Justitie om deze zaak te rapporteren. Men beval de buren, wijkhoofden en rakkers die nacht de wacht te houden; wanneer het morgen aan het hof zou zijn gemeld, zou men de zaak afhandelen overeenkomstig het keizerlijk edict. In de loop van de ochtend van de volgende dag, arriveerden de stukken van het Ministerie van Justitie op de prefectuur: het lijk van de misdadiger Ren Gui werd direct gecremeerd onder vrijstelling van het in repen snijden. De assistent-magistraat, gehoorzaam aan het edict, cremeerde hem in diezelfde straat. Er kwamen duizenden en tienduizenden mensen van binnen en buiten de stad kijken en alle zeiden: ‘Zoiets vreemds, wie heeft dat ooit kunnen meemaken? Wie heeft dat ooit kunnen meemaken?’ Maar het verhaal vertelt dat toen baas Ren en zijn dochter te weten kwamen dat Ren Gui gestorven was, zij wat pap en rijst klaarmaakten. De kleinzoon leidde de blinde grootvader, de dochter werd gebracht in een draagstoel en samen kwamen ze naar de steeg. Nadat ze hadden geofferd, weenden ze een poos smartelijk. Ren Gui's zuster zei haar zoontje zijn grootvader te leiden en helpen en samen keerden ze terug naar huis. Zij bleef voor haar vader zorgen. Laten we het verhaal niet langdradig maken. Meer dan twee maanden later, telkens als de schemering viel, verscheen hij steeds als een spook. De passanten die hem zagen, leden aan een ziekte zo gauw ze thuis kwamen. Als men in de straat pap, rijst en papieren geld aan hem offerde, was die ziekte dadelijk genezen. Eens op een dag kwam er een jongetje in de Runderleersteeg spelen van wie Ren Gui bezit nam. Toen de mensen allemaal kwamen kijken, vertelde het jongetje: ‘De Jade KeizerGa naar eind8 had medelijden met mij omdat ik een trouw en edel, ouderlievend en rechtvaardig mens was. Op grond van de aanbeveling door de verschillende stadsgoden en grondgoden, heeft hij mij bevolen god van de grond voor de Runder- | |
[pagina 75]
| |
leerstraat te zijn. Jullie goede mensen moeten op de fundamenten van mijn huis een tempel oprichten, om mij daar in lente en herfst te offeren opdat ik de staat bescherm en het volk vrede geef.’ Toen hij dat had gezegd, ontwaakte het jongetje uit de trance. De buren in de wijken zagen dat hij zo zijn werking manifesteerde en moesten het wel geloven. Diezelfde dag zamelden zij geld en goederen in, zij sloegen hout in en op de fundamenten van Ren Gui's huis bouwden ze een tempel. Haastig nodigden ze een bedreven beeldenmaker uit een beeld van Ren Gui te maken, dat ze in het midden plaatsten. Vroom offerden zij aan hem met drie offerdieren en gelukkig gerei. Vanaf dat moment werd er onafgebroken wierook gebrand en de gebeden werden steeds verhoord. De tempel bestaat nu nog. Een later iemand schreef een gedicht op de muur van de tempel waarin hij bezong hoe Ren Gui het nirvana inging en een god werd. Het gedicht luidt: Het ijzer smelt, de kei verpulvert, steeds verand'ren zij,
Alleen de geest is slechts voor eeuwig van verwering vrij.
Hij strafte 't overspelig paar ten koste van zijn leven,
Hij evenaart de hellevorst in onverbidd'lijkheid.
|
|