Maatstaf. Jaargang 23
(1975)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Jaap Goedegebuure Huysmans aan Prins, of een dekadent spiegelt zich in zijn brievenEen literaire briefwisseling, waarvan het een wonder mag heten dat ze nog niet eerder door nijver speurende literatuur-historici is ontdekt, is de korrespondentie van Joris-Karl Huysmans, aanvankelijk discipel van Emile Zola, later, na zijn bekering tot het katholicisme, beoefenaar van het ‘naturalisme spiritualiste’, aan de tachtiger woordkunstenaar Arij Prins. Hoewel de 234 brieven al even lang in het Letterkundig Museum te Den Haag berusten, als deze instelling oud is, zal het pas dit jaar (1975) tot een uitgave komen, die wordt verzorgd door Dr. Louis Gillet. Dat deze belangwekkende dokumenten tot nu toe ongepubliceerd bleven, wekt nog meer verbazing, als men ziet welke korrespondenties van jkh tot dusver werden uitgegeven. Weliswaar behoren de geadresseerden tot de gevestigde reputaties: leermeesters als Zola en Edmond de Goncourt, een vriend als Camille Lemonnier, en de vader van de gevleugelde woorden ‘Sire, il n'y a pas de Belges’, Jules Destrée. Daartegen steekt de faam van Arij Prins, in ons taalgebied zeer gering, in het buitenland geheel nihil, wel schamel af. Maar als men let op toon en inhoud van deze brieven, dan komt men al vergelijkend snel tot de slotsom dat deze korrespondentie verreweg de interessantste is, die van Huysmans bewaard is gebleven; niet in het minst, omdat ze ons met facetten van de biografie van beide schrijvers in kennis brengt die, wat Huysmans betreft, via de levensbeschrijving van BaldickGa naar eind1 alleen spekulerenderwijs bekend waren, en, wat Prins aangaat, überhaupt niet. In dit artikel wil ik speciaal ingaan op de homofiele tendenties in het erotisch leven van Huysmans, die zijn wederwaardigheden op dit gebied regelmatig aan vriend Prins meedeelde. Bij Huysmans was de belangstelling voor homofiele kontakten sterk bepaald door de hang naar steeds nieuwe sensaties, die hij met vele van zijn dekadente tijdgenoten gemeen had. Rimbauds devies, dat opriep tot een ‘dérèglement de tous les sens’ was ook op Huysmans van toepassing. Zijn interesse was vooral gericht op het okkulte, een onderwerp dat de gemoederen aan het eind van de negentiende eeuw danig bezig hield (evenals in onze dagen trouwens, getuige films als Rosemary's Baby en The Exorcist, tv-programma's van de eo over hekserij, etc.). In kombinatie met deze belangstellingssfeer spreekt h. over de homofilie in een brief van 19 februari 1890, toen hij begonnen was te schrijven aan het boek over de zwarte kunst, Là-Bas (1890). Voor de hele ontstaansgeschiedenis van dit werk is de briefwisseling met Prins alleen al van onschatbare waarde. H. schreef zijn vriend: ‘Je suis en correspondance suivie, avec ce prêtre sacilège qui evoque des succubes à Lyon. Il m'envoie des documents sur le satanisme, à cette époque, curieux. Aux vacances de Pâques, j'irai probablement le voir. J'espère faire avec tout celà un bouquin confondant pour les muffles du présent temps. Tout celà se complique bien un peu de sodomie que vous pouvez croire.’ Deze priester, demonischer dan Huysmans lange tijd heeft vermoed, was de ex-abbé | |
[pagina 31]
| |
Boullan, zich ook wel noemend Dr. Johannes, onder welke naam hij ook in Là-Bas voorkomt als de tegenstander van de duivelaanbidder kanunnik Docre. Hij had van 1861 tot 1864, evenals zijn maîtresse, een voormalige non, gevangen gezeten na een veroordeling wegens fraude en onzedelijk gedrag, en andere duistere praktijken, bedreven onder de dekmantel van de Sociëteit tot Herstel van de Zielen, waarvan hij en zijn vrienden aan het hoofd stonden. De gruwelijkste misdaden waren de justitie echter verborgen gebleven, en werden Huysmans pas bekend na de dood van Boullan - die ondertussen een groot vriend van hem was geworden - toen hij het cahier rose onder ogen kreeg, dat de bekentenissen van de in 1875 afgezette priester bevatte. Daarin stond onder meer te lezen hoe Boullan als een tweede Gilles de Rais het kind van zijn maîtresse onmiddellijk naar de geboorte, tijdens een zwarte mis had geofferd. Van een relatie tussen homofilie en satanisme is in Là-Bas weinig te merken, al maakte Huysmans in deze tijd wel aantekeningen over de kringen waar hij zich door Jean Lorrain had laten introduceren, zoals blijkt uit een antwoord op de vragen die de anthropoloog Raffalovich hem ten behoeve van een onderzoek had gesteld. Baldick die deze bron vermeldt,Ga naar eind2 geeft geen verdere bijzonderheden, zeker niet uit schroom om dieper op dit onderwerp in te gaan, maar eenvoudig omdat nadere gegevens hem ontbraken. De korrespondentie met Prins had hij niet ter inzage gehad, omdat die in de tijd dat hij zijn boek over Huysmans schreef in handen was van Dr. Cornélie Kruize, die Baldick meedeelde ‘that this correspondence throws no new light on jkh's life or personality’.Ga naar eind3 Dat dit niet geheel juist is wordt alleen al aangetoond door het grote aantal bijzonderheden over h's homofiele kontakten, dat deze brieven bevatten. Zo treffen we in een schrijven van 26 november 1889 de volgende mededeling aan: ‘Et c'est ici - où cela devient fort intéressant - j'ai pénetré dans le monde des tapettes et ai levé la Camargo, la plus chic ou le plus chic d'entre eux ou d'entre elles. Ah! je vous jure que c'est bien étrange et j'ai recueilli de bonnes notes. Tout celà se passe dans des bouges affreux, chez des marchands de vin qui puent le meurtre.’ Niet alleen op h's persoonlijkheid wordt een nieuw licht geworpen, maar ook op die van zijn Nederlandse korrespendent. In dezelfde brief valt namelijk ook nog te lezen: ‘La Camargo ne vaut certes pas votre Patineur -’ Betekent dit dat voor Prins dezelfde omschrijving geldt die zijn Franse vriend even verder van zichzelf geeft: ‘Décidement je ne suis pas Sodomite - pédéraste peut-être avec un jeune garçon imberbe’? Andere toespelingen die later in de briefwisseling gedaan worden wijzen stellig in die richting. Prins blijkt regelmatig over zijn ‘schaatsertje’, die hij waarschijnlijk via zijn aktieve belangstelling voor de schaatssport had leren kennen, te hebben geschreven. Hij zond h. zelfs een foto van deze jongen, getuige het bedankje dat h. hem 15 juni 1890 stuurt, vergezeld van de volgende opmerkingen: ‘Votre patineur me fait parfois rêver. Je l'aimerais bien mieux que la Comtesse. D'autant qu'il me semble mûr pour le crime charnel. Allons, mon ami, un peu de courage, déflorez sa bouche de Sodome!’ Uit het gedeelte van de briefwisseling dat handelt over Là-Bas wordt ook erg duidelijk dat Huysmans er op uit geweest is, een gevoelige slag toe te dienen aan het naturalisme, waarvan hij zijn oude meester Zola als de belichaming beschouwde; verder was ook een zekere behoefte ‘pour épater le bourgeois’ hem niet vreemd. Op 26 februari 1890 schrijft hij: ‘Je vois la tête des gens, à l'apparition d'un bouquin fait de la sorte; mystique, réaliste et satanique, à la fois. Zola à qui j'en parlais vaguement est resté stupefié! - Il ne comprend plus - nous allons rire!’ h. laat zich trouwens voortdurend vrij negatief uit over Zola tegenover Prins. De verwijdering tussen beide schrijvers was al begonnen na A Rebours, door Zola beschouwd als een werk | |
[pagina 32]
| |
dat ver van het naturalisme stond. De leerling haastte zich de meester te verzekeren dat hij in dit boek opvattingen had verkondigd die strijdig waren met zijn werkelijke meningen, maar zijn volgende roman, En Rade (1887), stelde Zola maar gedeeltelijk tevreden. Het getuigt van weinig oprechtheid van de kant van Huysmans dat hij, ondanks de afkeer die hij voor de persoon en het werk van Zola was gaan voelen, in zijn korrespondentie met hem niet ophield zijn lof toe te zwaaien aan iedere nieuwe roman die Zola liet verschijnen.Ga naar eind4 Ter vergelijking geef ik zijn mening over Le Rêve, zoals hij die aan Prins meedeelde: ‘Oh! - l'imbécillité de ce livre dépasse tout. Imaginez une ridicule bondieuserie dans la quelle ce pataud a simplement oublié la messe et les sacrements -’. Zola's bemoeienissen met de affaire Dreyfuss worden aldus geïnterpreteerd: ‘Zola s'est lancé là dedans, pour jouer les Hugo, pour se faire de la réclame!’ Niettegenstaande alle antipathie die hij tegen Zola en diens naturalisme beweert te hebben, heeft Huysmans zich nooit los kunnen maken van de naturalistische methode, die inhield dat men zich, alvorens met het schrijven van een roman te beginnen, zo nauwkeurig en gedetailleerd mogelijk dokumenteerde aan de hand van een verkenning van het milieu dat men als dekor voor zijn verhaal gekozen had. Dat viel al te konstateren in de zojuist aangehaalde brief van 26 november 1889. Diezelfde drijfveer naar nauwkeurige dokumentatie voerde hem ook de onderwereld van Parijs in, niet minder dan zijn zucht naar nieuwe sensaties, die door de kontakten met homofiele kringen alweer verzadigd was. 25 november 1890, na het voltooien van Là-Bas, schrijft hij aan Prins: ‘Pour l'instant, je mène une vie incroyable. Je vis avec des assassins, des tapettes, des voleurs dans les derniers bouges qui restent à Paris - dans le quartier St. Severin, le seul qui soit presqu'intact comme âme des moins, depuis le Moyen-Âge. C'était alors le repaire des tuands et des putains.’ En op 11 februari 1891: ‘J'ai manqué d'être assassiné | |
[pagina 33]
| |
au quartier St. Severin où je m'étais réaventuré. La petite flore dont je vous ai parlé a reçu 11 coups de couteaux et elle se meure. Ce sont de vrais carnassiers.Ga naar eind5 J'ai heureusement mes notes. Je ne pense tout de même pas que le sieur Zola aurait accepté de risquer ce va-tout, pour avoir des documents vrais.’ Ondertussen bleven de gevolgen van het ‘dérèglement de tous les sens’ niet uit. Al voordat hij met het schrijven van zijn boek over het okkultisme begon, had Huysmans aan Prins toevertrouwd dat hij het leven van zinneprikkelende sensaties beu was, en zich rijp voelde voor het klooster. De kennismaking met de witte magie van abbé Boullan zou in zijn bekeringsproces als een katalysator werken, en de aanzet tot dat proces voltrok zich tijdens het ontstaan van Là-Bas, waaraan diezelfde Boullan, middels de informatie die hij h. toespeelde, zo'n belangrijk aandeel had. ‘Je suis en travail de cervelle et je crois je brûle mon sperme de ce côté là,’ schreef hij op 17 mei 1890. Eind van datzelfde jaar bezoekt hij de demonische priester in Lyon, om er speciale missen bij te wonen, ter kompletering van zijn roman, die de voltooiing nadert. De mirakelen, waarvan hij dan getuige is, brengen hem tot de overtuiging dat de samenleving sedert de middeleeuwen in verval is, en dat de enige mogelijkheid om zich hieraan te onttrekken, de terugkeer tot de ziel van de Middeleeuwen is, namelijk het r.k.-geloof, zoals dat in de kloosters nog wordt gepraktiseerd. Vrijwel tegelijkertijd doet hij dan zijn ervaringen aan de zelfkant van de Parijse wereld op, en beide invloedssferen dragen bij tot het ontstaan van een romanconcept, waarover hij 27 april 1891 bericht: ‘...je veux faire une sorte de Là-Haut, maintenant, un livre blanc, l'à rebours de Là-Bas. C'est une voie inexplorée dans l'art, comme était le Satanisme, je vais tenter le divin.’ En vijf maanden later: ‘Un livre où il y aura des prostitutions bizarres et des convents, des prises de voiles et des feuilles de roses, de la musique et de la liturgie et la Salette [een klooster dat hij inmiddels had bezocht], et des cours de Paris étrange.’ Maar de moeilijkheid was het verzoenen van deze beide uitersten, het verkrijgen van ‘l'état d'âme voulu, mais j'ai vu, dans tout celà, de si curieuses choses, je suis avec cela d'âme si hysterique, que je puis, dans une retraite à la Chartreuse, je crois, m'exaspérer de ce côté - et ficher de côté toutes les saloperies charnelles qui ne me tentent plus que modérement, du reste.’ Kort na dit schrijven verzocht h. een Parijse priester, abbé Mugnier hem te helpen bij het blank maken van zijn ziel. In de uiteindelijke versie van Là-Haut, En Route geheten (1895) zou van het hele proces verslag worden gedaan, met weglating evenwel van de ‘prostitutions bizarres’ en aanverwante zaken. En Route zou worden gevolgd door een aantal andere romans, zoals La Cathédrale en L'Oblat, alle met Huysmans' dubbelganger Durtal als hoofdpersoon die de verdere stadia in zijn geestelijke ontwikkeling zouden weerspiegelen, maar waaruit de spanning tussen hemel en hel nooit meer zó duidelijk voelbaar zou worden gemaakt als in Là-Bas. |