en de geschiedenis van het Mexikaanse volk, en zij gingen in hun werken vooral het oneuropese aspect van Mexico vastleggen.
Een belangrijke rol bij het vinden van die eigen identiteit had de schilder Jean Chariot. Chariot was in Parijs geboren als zoon van een fransman en een mexikaanse; pas in 1921 kwam hij in Mexico, op drieëntwintigjarige leeftijd. In Parijs had Chariot zich grafische en picturale technieken meester gemaakt, en hij was degene die Orozco en Rivera heeft ingewijd in de frescotechniek.
De half-mexikaan Chariot was het meest intensief op zoek naar artistiek waardevolle uitingen van de Mexikaanse volkscultuur, en algemeen wordt hij beschouwd als de ontdekker van de populaire grafici uit de prerevolutionaire periode: in de eerste plaats is dat Posada, maar ook diens voorlopers Manilla, Valadez, Picheta en anderen. Die ontdekking was het gevolg van het gelukkig toeval, dat hij bevriend raakte met de drukker Blas Vanegas Arroyo, wiens vader Antonio een van de grote uitgevers was van stuiverromans en volksprenten, tussen 1880 en 1910, en die achtereenvolgens Manilla en Posada als vaste illustratoren in dienst had gehad. Charlot trof in de drukkerij nog een groot aantal exemplaren aan van de door Posada geïllustreerde boekjes, en hij was de eerste die de unieke waarde daarvan kon vermoeden. Al in 1923 publiceerde Chariot een monografie over Posada; de invloed van deze ontdekking is overal in de Mexikaanse kunst van die jaren terug te vinden. Diego Rivera verzorgde in 1930 een groot plaatwerk over Posada, en in de jaren veertig begint er internationale belangstelling voor Posada's kunst te komen; een overzichtstentoonstelling reisde langs alle grote Amerikaanse steden, en niet lang na de oorlog is Posada ook in Frankrijk geëxposeerd. Chariot werd omstreeks 1940 benoemd tot speciaal acquisiteur voor het Metropolitan Museum of Art, om daarvoor zoveel mogelijk Mexikaanse volksgrafiek, vanaf 1700 tot 1920, te verwerven; hij bracht een unieke collectie van meer dan 2000 stuks bijeen.
Chariot was ook de eerste die schreef over Manuel Manilla, vooral naar aanleiding van de herinneringen van Blas Vanegas Arroyo. Er was relatief weinig van Manilla's werk bewaard gebleven, en een deel werd aanvankelijk aan Posada toegeschreven. Het overige viel in het niet bij het immense oeuvre van Posada, dat bestaat uit ongeveer 20.000 verschillende gravures (op hout, lood en vooral op zink).
Door Arsacio Vanegas Arroyo, de kleinzoon van de uitgever, en Homero Aridjis werden in 1970 ongeveer vijfhonderd loodplaten aangetroffen op een zolder van de oude drukkerij, met gravures van Manuel Manilla: gravures die eens hebben behoord bij spookverhalen en liefdesgeschiedenissen, volksballaden, religieuze teksten en alle andere drukwerk dat door straatverkopers kon worden gevent. Enkele titels van de stuiverromans die Manilla illustreerde: De groene tovenaar, Blauwbaard, De geit, De kleermaker en zijn drie zonen. De verkochte meisjes, De moedige krekel; maar ook handboekjes zoals Het kweken van kanaries, Aantekeningen voor de stierenvechter, Het brievenboek der minnenden, Gezondheid thuis, enz.
Driehonderddertig gravures zijn door Vanegas Arroyo en Aridjis in een map heruitgegeven, zodat Manilla na tachtig jaar is hervonden als een even gevarieerde en boeiende volkskunstenaar als Posada.
Manilla, die vermoedelijk een twintigtal jaren ouder was dan Posada, zette een traditie voort van populaire ‘cartoonisten’ als Iriarte, Villasana, Escalante en Hernandez - die zich vooral hadden bediend van de lithografische techniek. Omstreeks 1890 waren echter vrijwel alle lithodrukkerijen in Mexico ten onder gegaan door de opkomst van fotografische technieken in de drukkerij. Manilla paste een soort lithografische techniek toe op loodplaten, die daarna met een gewone handdrukpers konden worden afgedrukt. Later, omstreeks 1895, vond Posada de zincografie (opnieuw) uit, zodat kon worden gewerkt met minder snel brekende zinkplaten - een factor van betekenis voor een uitgeverij