Maatstaf. Jaargang 22
(1974)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Peter Krug Nikolaj Zabolotskij en het nieuwe perspectief in de SowjetliteratuurHet beeld van de Russische literatuur na de dood van Stalin is aanmerkelijk kleurrijker dan dat van de dertiger en veertiger jaren. In de donkere periode van het stalinisme en ook in de oorlogsjaren waren er nog wel prozaschrijvers, die boven de middelmaat van de geconformeerde ‘ingenieurs van de ziel’ (zoals Stalin de partijgetrouwe broodschrijvers betitelde) uitstegen, maar van de lyrische dichters geldt wat één van hen, Olga Berggolz, schreef, namelijk dat ‘de persoonlijkheid volledig uit de poëzie was verdwenen’. Na de dood van Stalin, aan het einde van de vijftiger en het begin van de zestiger jaren, kondigt zich een lyrische renaissance aan, waarbij vooral jongere dichters, geboren tussen 1925 en 1940 op de voorgrond treden, zoals Jewtoesjenko, Woznesenskij, Achmadoelina, Brodskij, Matwejewa, Winokoerow, Okoedzjawa en Rozjdestwenskij. Maar er zijn ook oudere lyrici, die het wagen hun jarenlang in schrijftafelladen opgeborgen werk te voorschijn te halen en te publiceren. Het is ondoenlijk alle namen te vermelden. Ik noem slechts Anna Achmatowa, Olga Berggolz, Margarita Aliger en uiteraard ook Pasternak. Anderen keerden terug uit de concentratie-kampen. Onder hen bevond zich Nikolaj Zabolotskij (1903-1958). Deze dichter, die merkwaardig genoeg in vele handboeken over Russische letterkunde nog slechts met enkele regels is vermeld, werd geboren in de provincie Wjatka, waar zijn vader landbouwkundige was. Zabolotskij was een jongen van veertien jaar toen de revolutie uitbrak. Zijn vader was een trouw aanhanger van het nieuwe regime, die na veertig jaar dienst in de provincie waar hij als landbouwkundige werkte, werd geëerd met de onderscheiding ‘Held van de Arbeid’. Ook zijn moeder, een onderwijzeres, stond sympathiek tegenover het communistisch bewind. In Nikolaj's geestelijke vorming nam de communistische doctrine dan ook een centrale plaats in. Des te opmerkelijker is het daarom, dat in zijn poëzie de ideologie en politiek nauwelijks een plaats krijgen. Nikolaj bezocht een provinciale school, daarna het Herzen Pedagogisch Instituut in Leningrad, waar hij poëzie schreef en zoals hijzelf in een autobiografie opmerkt ‘Majakowskij, Blok and Jesenin imiteerde’. Vervolgens kreeg hij een aanstelling in de Afdeling Kinderlectuur van de Staatsuitgeverij in Leningrad, waar hij gedichten en verhalen schreef voor jeugdtijdschriften. Voor kinderen bewerkte hij o.m. Tijl Uilenspiegel en Gargantua en Pantagruel. Hij werd ook lid van de Leningradse vereniging van dichters. Zabolotskij's eerste bundel ‘Stolbtsy’ (Kolommen) uit 1929 toont duidelijke sporen van expressionistische en surrealistische invloeden. De twintiger jaren van deze eeuw zijn in Ruslands cultuurgeschiedenis van grote betekenis geweest. Ondanks de door het regime opgelegde beperkingen werd het experiment allerminst geschuwd. Allerlei nieuwe stromingen en richtingen in de literatuur en beeldende kunstGa naar eind1 kwamen tot bloei om in het begin van de dertiger jaren met de versterking van de Stalinterreur een roemloos einde te vinden. De na- | |
[pagina 63]
| |
men zijn bekend: in de literatuur het futurisme (Majakowskij, Chlebnikow), het akmeïsme (Mandelsjtam), het formalisme (Sjklowskij, Tynjanow), in de beeldende kunst het suprematisme (Malewitsj), het constructivisme (Tatlin, Gabo, Pevsner), het rayonisme (Larionow), de abstracte kunst (Kandinskij). De beeldende kunst was één van Zabolotskij's inspiratiebronnen, getuige het gedicht ‘Portret’ uit 1953 met de veelzeggende beginregel ‘Heb de schilderkunst lief, dichters!’ De kritiek oordeelde ongunstig over Zabolotskij's eerste proeve, die de sfeer ademde van Leningrad in de laatste jaren van de ‘Nieuwe Economische Politiek’ (nep, tot 1928). In zijn latere poëzie heeft Zabolotskij de ‘city lights’ vaarwel gezegd en is het vooral de natuur, die een grote plaats in zijn werk krijgt. Eerst wordt de natuur (evenals bij Toergenew) nog gezien als een duistere blinde kracht, maar later verschuift het accent: Zabolotskij krijgt meer aandacht voor het unieke vermogen van de rede, waardoor de mens zich boven het natuurgebeuren weet te verheffen. Zabolotskij is ondanks de thema's, die zijn poëzie beheersen: de natuur, de eeuwigheid, de oneindigheid, toch geen romantisch, geen mystiek, maar veeleer een bezinnend, rationalistisch dichter, bij wie de verhouding mens-natuur centraal staat. Zabolotskij werd in 1938 veroordeeld tot vijf jaar werkkamp op grond van een reeds in 1933 gepubliceerd gedicht ‘Torzjestwo zemljedjelija’ (Triomf van de landbouw), dat werd beschouwd als een satire op de landbouwcollectivisatie in de jaren na 1928. In zijn autobiografie ‘Mensen, jaren, leven’ zegt Ilja Ehrenburg over dit werk: ‘Eerst verblufte het mij; dan beviel het mij; nog lange tijd daarna zegde ik deze verzen voor mijzelf.’ Maar het gedicht werd niet op zijn literaire kwaliteit beoordeeld. De beschuldiging tegen Zabolotskij luidde, dat hij filosofische ideeën had verkondigd, die afweken van de leninistische opvattingen. Hij zou een ‘dualist’ zijn, die de mening huldigde, dat geest en zintuigen onderscheiden moesten worden evenals intuïtie en | |
[pagina 64]
| |
rede. Het streven van Stalin om niet alleen iedere mededinger maar ook elke oppositie te vernietigen en ten koste van onvoorstelbare materiële opofferingen de vijfjarenplannen uit te voeren, liet geen geestelijke ruimte meer aan ‘Einzelgänger’ als Mandelsjtam, Olesja, Anna Achmatowa en Zabolotskij.Ga naar eind2 In de Sowjet-Unie vindt wetenschappelijke literatuur (evenals science-fiction!) een grote lezerskring. De belangstelling voor wetenschap en technologie is onder de ‘leken’ zeker groter dan bij ons, getuige ook het grote aantal populair-wetenschappelijke tijdschriften. Opmerkelijk is, dat de dichter Zabolotskij juist in deze wetenschappelijke literatuur een belangrijke bron van inspiratie vond. Daarom ook is het niet verwonderlijk, dat hij vriendschappelijke relaties onderhield met Konstantin Tsiolkowskij, die men beschouwt als de vader van de Russische ruimtevaart en de science-fiction. Tsiolkowskij was een visionair wetenschapsman, die sterke invloed had ondergaan van de boeiende utopische denker Nikolaj Fjodorow.Ga naar eind3 De sterk rationalistische geest van het marxisme hield zowel Tsiolkowskij als Zabolotskij in zijn ban. Maar soms wisten zij in hun gedachtenvlucht de enge kluisters van het economische determinisme te verbreken. Niet alleen vonden de ideeën van Friedrich Engels (vooral zijn ‘Dialektik der Natur’) bij Zabolotskij een goede voedingsbodem, maar evenzeer Einsteins relativiteitstheorie.Ga naar eind4 De barokke fantasie en het surrealisme a la Gogolj, dat Zabolotskij in zijn jeugdjaren cultiveerde, liet hij definitief achter zich en sedertdien keerde hij terug tot een traditioneel-klassieke stijl. Zijn natuur-poëzie zette de traditie van dichters als Fjet, Nadson en TjoettsjewGa naar eind5 voort, maar behield toch een eigen coloriet. Zijn poëzie blijft a-politiek en Helen Muchnic rekent hem dan ook tot de ‘inner emigres’. Op oudere leeftijd putte Zabolotskij nieuwe inspiratie uit het werk van de Oekraïense denker Skoworoda. Grigorij Skoworoda (1722-1794), de Oekraïense zwervende filosoof, staat aan de bron van de Russische wijsbegeerte. Skoworoda's denkenGa naar eind6 put zijn inspiratie nog overwegend uit de bijbel (waarbij deze nonconformist zich kritisch opstelt tegenover de orthodoxe en katholieke kerken), maar ook de invloed van neo-platonische ideeën en de Duitse mystiek (Boehme) is onmiskenbaar. De lijn van het mystiek-religieuze denken zet zich voort via Tjoettsjew, Solowjow, Dostojewskij naar S.N. Boelgakow, Berdjajew en andere denkers, voor wie het marxisme een te beperkte en eenzijdige wereldbeschouwing is. Met de Russische revolutie schijnt deze lijn abrupt te worden afgebroken. Het marxisme-leninisme wordt de officiële filosofie zoals het socialistische realisme sinds de dertiger jaren het kader is waarbinnen de schrijver dient te werken. Eerst later blijkt, dat de continuïteit slechts schijnbaar is verbroken. Het adogmatische wijsgerige denken (al dan niet met een religieuze achtergrond) herleeft voor een deel apocrief in de poëzie, hetgeen tot uiting komt in de aandacht voor onderwerpen als liefde, vrijheid, dood en vergankelijkheid, natuur en eeuwigheid, thema's die de door de tijd bepaalde politieke dogmatiek blijken te overleven.Ga naar eind7 Het socialistisch realisme sterft een langzame dood,Ga naar eind8 ook al zijn er nog vele weinig geïnspireerde schrijvers, die binnen dit keurslijf blijven werken. Vele van de oude gedachten worden op nieuwe wijze verwoord door Zabolotskij, die een nieuwe synthese zoekt tussen rationalisme en een mystiek pantheïsme. In zijn ‘Soviet Russian literature’ (New York, 1964) merkt Marc Slonim over Zabolotskij op: ‘His feeling of man as part of nature, the clear pantheism in his poetry, its intensity and philosophical depth, place him very close to Tiutchev; in general his place is in the great tradition of Russian verse. Yet he also absorbed the verbal experimentation and vocabulary of Khlebnikov and Pasternak. The posthumous publication of his lyrical verse showed again that this Soviet classicist was extremely modern in his vision of reality and linguistic constructions.’ | |
[pagina 65]
| |
Zabolotskij heeft minder belangstelling voor de mens als ‘zoön politikon’, maar hij ziet het menselijk individu allereerst in zijn relatie tot de natuur. Hij voelt zich verwant met de literaire stroming, die teruggaat tot Toergenew en in de narevolutionaire periode vertegenwoordigd wordt door figuren als Prisjwin, Paoestowskij en de jongere Kazakow. Het raadsel van leven en dood, de vergankelijkheid van het individu en de eeuwigheid van de natuur, maar ook het unieke van ieder mens, het zijn deze thema's, die steeds opnieuw in wisselende vorm in Zabolotskij's veelzijdige oeuvre opduiken. Het thema ‘natuur’ krijgt bij hem weer de volle aandacht zoals bij Toergenew en Tolstoj, bij Pasternak en bij de boerendichters Kljoejew en Jesenin. In het lange gedicht ‘Het Noorden’ schrijft de dichter over de schoonheid van het hoge noorden op een wijze, waarin hij vermoedelijk slechts geëvenaard wordt door de jongere prozaïst Kazakow. Natuurkrachten, sterren en planeten worden gepersonifieerd, zoals in onderstaande regels uit het gedicht ‘Oppositie van Mars’ (1956)
En boven een dode woestijn
In een laat uur, sloeg
De bloedige Mars zijn wimpers op
En blikte vanuit blauwe diepten
Aandachtig op ons neer
Een pantheïstisch levensgevoel, dat in Nederland werd vertolkt door Spinoza, door Van Collem en Adwaita, spreekt uit verscheidene gedichten.
Zoals gezegd, de bekende thema's uit de Romantiek, de natuur en de dood, staan ook bij Zabolotskij centraal, maar hoe verschillend is de benadering van deze denker, die de voorkeur gaf aan een beheerste, bezinnende poëzie, die verwijst naar een kosmische eenheid, zoals blijkt uit de eerste twee verzen van een gedicht uit 1936: Gisteren, toen ik peinsde over de dood
Gisteren, toen ik peinsde over de dood,
Verhardde zich plots mijn ziel.
Een trieste dag! De eeuwige natuur
Zag naar mij vanuit het duister van de bossen
En d'ondraaglijke droefheid van de scheiding
Drong in mijn hart, en op dat ogenblik
Hoorde ik alles, alles - het avondlijk zingen
van de grassen,
Het spreken van het water en de dode klank van een steen.
De gedachte aan veranderlijkheid en eeuwigheid houdt Zabolotskij voortdurend bezig, getuige het onderstaande gedicht, dat ook geinspireerd is door een pantheïstisch levensgevoel: Metamorfoses
Hoe verandert de wereld! En hoe verander ik!
Slechts met één naam noem ik
wat in waarheid velen zijn.
Ik ben niet alleen. Ik leef.
Opdat mijn bloed niet zou verkillen,
stierf ik niet. Maar hoeveel dode lichamen
ontdeed ik van mijn eigen lichaam!
En wanneer slechts mijn geest kon zien
en in de aarde door kon dringen,
zou hij daar, tussen de graven, diep
mijzelf zien liggen. Hij zou mij tonen
mijzelf, wiegend op de golven van de zee,
zeilend in de wind naar een onbekend land, -
mijn armzalige stof, eens zo geliefd.
Maar nog leef ik! Steeds zuiverder en voller
omvat mijn geest de veelheid van wonderlijke schepselen.
Levend is de natuur. Tussen stenen
tiert het levend gras en het dode kruid,
schakel in schakel, vorm in vorm. Een wereld
in heel haar levende eenheid,
één juichend wezen, één zee van geluiden,
| |
[pagina 66]
| |
nooit stervend, in vreugde noch in storm.
Hoe verandert alles! Wat eens een vogel was
ligt thans in bladzijden beschreven;
de gedachte was ooit een simpele bloem;
het gedicht schrijdt langzaam voort
en dat wat het mijne was,
zal wellicht weer groeien
en de wereld der schepselen meerderen.
Zo, moeizaam pogend het verward kluwen te ontrollen,
aanschouw ik wat wij noemen: onsterfelijkheid.
O, dit ons bijgeloof!
De dood van Stalin betekende voor Zabolotskij het einde van zes-en-een-half jaar concentratie-kamp (1938-1944), gevolgd door verbanning. Terug in vrijheid wijdde hij zich aan een moderne vertaling van het Russische middeleeuwse Igorlied. Hierdoor geraakte hij meer en meer geboeid door de geschiedenis van het oude Rusland en de bylinen (oude epische liederen) waarover hij enkele niet-gepubliceerde essays schreef. Zabolotskij vestigde zich in het kunstenaarsdorp Peredelkino bij Moskou, waar hij nauwe relaties onderhield met Boris Pasternak. Evenals deze laatste hield hij zich ook bezig met het vertalen van Georgische poëzie. In de hoopvolle jaren na Stalins dood bereikte Zabolotskij's poëzie een nieuw hoogtepunt. Zabolotskij is niet alleen een ‘kosmisch’ dichter. Dit blijkt bij voorbeeld uit het gedicht ‘Het lelijke meisje’, waarvan ik hier de laatste regels vertaal:
Ook al is haar gelaat niet schoon
En kan zij niemands verbeelding boeien, -
De jeugdige gratie van haar ziel
Vervult heel haar bewegen.
En als dit zo is, wat is dan schoonheid?
Waarom vergoddelijken mensen haar dan?
Is zij een vat, waarin leegte is,
Of het vuur, brandend binnenin?
Bijzonder mooi is ook het gedicht ‘Jeugd’: | |
[pagina 67]
| |
Jeugd
Haar grote ogen als van een sierpop,
Zijn wijd open. Onder de pijlen van haar wimpers,
Schitteren vol vertrouwen, helder en kogelrond,
De jeugdige pupillen.
Wat ziet zij? En wat is er ongewoon
Aan dit landelijk huis, deze tuin, deze gaard,
Waar de eigenaar, gebogen over struiken
Zwoegt en iets tezamenbindt, en snijdt en zingt?
Twee magere hanen vechten op de heining,
De ruige hop rankt om de pilaren van het bordes.
En het kind kijkt. En in deze heldere blik
Is heel de wereld tot aan het eind weerspiegeld.
Hij, deze wonderlijke wereld, waarlijk voor het eerst
Bekoorde haar, als het wonder der wonderen,
En in de diepten van haar ziel, als levende reisgezellen,
Verankerden zich dit huis, deze tuin, en het bos.
En vele dagen zullen voorbijgaan. En de pijn van een onrustig hart
En het geluk zullen tot haar komen.
Maar ook als vrouw, ook als moeder,
Zal zij zich altijd de zin van dit gezegend moment herinneren
Tot de dagen, dat haar haren grijzen.
Zijn laatste levensjaren bracht Zabolotskij door in de provincieplaats Taroesa, een verstild stadje aan de Oka tussen de berkenbossen. Twee jaar vóór zijn dood, namelijk in 1956 schreef hij het volgende gedicht, waarin hij opnieuw de gedachte uitspreekt, dat in de kleine dingen de microcosmos (hier de distels) iets weerspiegeld wordt van het kosmisch gebeuren. De distels
Een boeket distels werd gebracht
En op de tafel gezet, en hier
Vóór mij zie ik vuur en verwarring
En de purperen reidans van vlammen.
Het zijn sterren met scherpe punten,
Flonkeringen van het noorderlicht
Belletjes, die rinkelen
Schijnsel van lantarens.
Dit is ook het beeld van het heelal,
Een kosmos van stralen,
Van strijd en eindeloze brand,
Het flitsen van de opgeheven zwaarden.
Dit is de toren van gramschap en roem,
Waar speer aan speer zich rijt,
Waar bloemen met bloedige koppen,
Mij het hart doorwonden...
En een wigvormige doorn
In mijn borst priemt en dan voor de laatste maal
Is er die droevige en schone
Blik van de altijd vurige ogen.
De naam van Zabolotskij wordt in de Sovjet-Unie niet meer verzwegen. Vóór mij ligt een bundel met zijn verzameld werk ‘Stichotworenija i poemy’ (Moskou/Leningrad, 1965). Ook in een Engelse bloemlezing ‘Fifty Soviet poets’ in 1969 in Moskou verschenen, komt Zabolotskij voor. Zijn werk laat de dichter voortleven:
het gedicht schrijdt langzaam voort
en dat wat het mijne was,
zal wellicht weer groeien.
| |
[pagina 68]
| |
LiteratuurMilner-Gulland, R.R.: ‘Zabolotsky, philosopher-poet.’ Soviet Studies, april 1971. Muchnic, H.: ‘Three inner emigrés: Anna Akhmatova, Osip Mandelshtam, Nikolai Zabolotsky.’ The Russian review, januari 1967. Zabolotskij, N.A.; Stichotworenija, New York, 1965 Zabolotskij, N.A.: Stichotworenija i poemy. Moskou, 1965. |
|