Maatstaf. Jaargang 22
(1974)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||
Robert Lemm Het ‘Indigenismo’ in de Latijns-Amerikaanse literatuurNu de doorbraak van de ‘Nueva Novela’ - de moderne Latijns-Amerikaanse roman - in Europa een feit is moet er ook iets gezegd mogen worden over een aantal kopstukken van het grote, traditionele reservoir waaruit de modernen geput hebben, want het is duidelijk dat grote literatuur niet uit de lucht komt vallen. Sommige van die traditioneelgerichte auteurs vallen onder het hoofdstuk ‘Indigenismo’, een beweging die aan het eind van de vorige eeuw opkomt en tot op de dag van vandaag voortduurt. De laatste grote representant ervan was de Peruaanse antropoloog-socioloog José María Argüedas die in 1969 zelfmoord pleegde. Door het succes van de ‘Nueva Novela’ is het ‘Indigenismo’, enigszins ten onrechte, in het verdomhoekje geraakt, onder andere omdat het te veel als een primitief voorstadium wordt gezien van de gouden zestiger jaren; die indruk is trouwens mede door mijzelf gewekt in een in Maatstaf (juni/juli '73) gepubliceerd artikel, ‘José Donoso en de Boom’. Bij nader inzien lijkt het voorzichtiger te stellen dat het ‘Indigenismo’, althans voor zover het de hoogtepunten van de beweging betreft, niet onderdoet voor de ‘Nueva Novela’, maar gewoon anders is. Wél kan er gesproken worden van een strijd tussen ‘realisme’ en een meer fantastische, barokke literatuur of, zoals J.M. Argüedas stelt, tussen een provinciale en een ‘professionele’ literatuur. Voor de duidelijkheid zullen we even de geschiedenis in moeten. Tegen het einde van de negentiende eeuw begonnen zich in de grote steden van Latijns-Amerika comité's van jonge intellectuelen te vormen die zich tot taak stelden de schandalige sociale omstandigheden waarin de ‘indios’ - met name op het platteland - leefden aan te pakken en aan te klagen. Dat laatste leidde tot een literatuur van protest en verontwaardiging, die in sommige gevallen zelfs een verandering van bestaande situaties tot gevolg had.Ga naar eind1 Het behoeft natuurlijk geen commentaar dat een dergelijk soort literatuur ook in Europa bestond en we kunnen het ‘Indigenismo’ dan ook wel beschouwen als een variant van ‘Naturalisme’ en ‘Realisme’. Het ‘Indigenismo’ heeft alleen veel langer stand gehouden dan de Europese moederstroming. Dat komt niet alleen door de reële sociale context van Latijns-Amerika, maar ook doordat de ‘onderdrukten’ niet de prozaische fabrieksarbeiders van de geïndustrialiseerde samenleving van het Westen waren, maar de ‘indios’ van het machtige Andes-gebergte, de afstammelingen van de hoogbeschaafde Inca's met hun tradities, met hun legenden, met hun mythische achtergrond. Dit verklaart dat het ‘Indigenismo’ niet alleen het sociale protest nastreefde maar ook, en dat vooral in een later stadium, de vestiging van een eigen identiteit, zoveel mogelijk los van Europese modellen. Voor de lezer die de Latijns-Amerikaanse samenleving niet kent kunnen nu twee vragen rijzen: wat voor directe, persoonlijke voeling kan ik nou met al die sociale ellende hebben? en, wat voor verband bestaat er tussen mijn eigen wereldje, hier en nu, in m'n gezellige flatje met popmuziek, opinieweekbladen en m'n belangstelling voor de laatste politeke ontwikkelingen (misschien ook wel voor literatuur) en | |||||
[pagina 85]
| |||||
die indianen, ver weg, met hun poncho's en hun tradities? Beide vragen zullen, respectievelijk, de marxistische activist en de antropoloog meer aanspreken dan de lezer van mooie boeken. Wanneer de literatuur die het ‘Indigenismo’ heeft opgeleverd uitsluitend beperkt zou zijn gebleven tot sociaal protest en beschrijving van klederdrachten en eetgewoonten hoeft er verder geen woord meer aan vuil gemaakt te worden. Na lezing van een aantal ‘indigenistische’ romans echter zou ik voor sommige traditionele auteurs, ondanks de opinies van de ‘nueva-novelistas’ en ondanks uitlatingen in mijn vorige artikel, wel een lans willen breken. Die taak is niet eenvoudig omdat men in Nederland pas zeer recent belangstelling is gaan krijgen voor, uiteraard recente, Zuid-Amerikaanse letterkunde, en dat betekent dat geen van de werken waar ik het over zou willen hebben, bij mijn weten althans, vertaald is. Ik zal daarom ook niet verder gaan dan het geven van een globale indruk die in ieder geval, hopelijk, ook iets duidelijk maakt over de (literaire) achtergrond van de ‘nueva-novelistas’. ‘Indigenismo’ is een algemene term - en zoals iedere algemene term niet helemaal bevredigend - voor een groep schrijvers die onderling natuurlijk wel verschillen vertonen. Door één onderwerp worden ze bij elkaar gehouden: de exploitatie van de ‘indio’ in Latijns-Amerika. Er zijn er die daar zeer realistisch over schrijven maar anderen, met name Miguel Angel Asturias wiens ‘indigenismo’ meer met ‘surrealisme’ verband houdt, vooral magisch, sprookjesachtig. Veel onbruikbaarder daarentegen is de term ‘Nueva Novela’ (of ‘Boom’). Het moet voor iedere lezer duidelijk zijn dat García Márquez’ ‘Honderd Jaar Eenzaamheid’ nagenoeg niets gemeen heeft met Cortázars ‘Rayuela’ en toch worden ze altijd weer trouw in hetzelfde chapiter behandeld. Verder zou je kunnen zeggen dat de meeste ‘indigenistische’ romans, in tegenstelling tot de moderne, door de zeef van de tijd zijn gegaan zodat iedere literatuurgeschiedenis met hetzelfde handjevol auteurs komt aandraven. Het genre, als we het ‘Indigenismo’ een genre mogen noemen, begint in 1889 met ‘Aves Sin Nido’ (Vogels Zonder Nest) van de Peruaanse schrijfster Clorinda Matto de Turner. De titel van het boek - een boek dat overigens altijd alleen maar genoemd maar nooit besproken wordt - is veelzeggend. Het straalt reeds dezelfde sfeer uit als de titels waarmee het ‘genre’ de twintigste eeuw ingaat. Een sfeer van ‘Bittere Rijst’, ‘Dorp Aan De Rivier’, ‘Eeuwig Zingen De Bossen’; een sfeer die doet denken aan regionale plattelandsdrama's; boeken die in de ‘vertellersfeer’ liggen (‘verteller’ wordt geloof ik erg denigrerend opgevat binnen de literatuur). De eerste twee veelbesproken werken die het ‘Indigenismo’ voortbrengt zijn ‘Raza de Bronce’ (Ras van Brons, 1919) van de Boliviaanse historicus Alcides Argüedas en ‘Huasipungo’ - 1934 - (een ‘huasipungo’ is het stukje land dat de ‘indio’ in ruil voor zware arbeid kreeg om er zijn hutje op te bouwen) van de Ecuatoriaan Jorge Icaza. Beide boeken zijn keiharde relazen van uitbuiting en afschuwelijke martelingen die de ‘indios’ van hun blanke bazen te verduren kregen. Beide boeken wekken bij iedere lezer deernis maar het zijn volgens maatstaven die we nu zouden aanleggen (vooral ook met schrijvers als García Márquez, Vargas Llosa en Rulfo in het achterhoofd) geen meesterwerken. Bezwaren die tegen deze romans naar voren gebracht kunnen worden - uitgaande van de kundige bouwwerken van de ‘Nueva Novela’ - zijn ten eerste: een onverzorgde structuur, bij voorbeeld een boek nodeloos rekken door ingelaste verhalen en grote hoeveelheden niet-functionele personages die met veel ophef in de handeling geïntroduceerd worden om er opeens geruisloos uit te verdwijnen, en ten tweede: de extreme zwart-wit verhouding. De ‘indios’ zijn sullige, hulpeloze wezens die de grofste vergrijpen van de blanke grootgrondbezitters, tot het verkrachten en doden van hun vrouwen toe, gelaten over hun kant laten gaan. Niet alleen de blanke hereboe- | |||||
[pagina 86]
| |||||
ren maar ook de plattelandspriesters worden afgeschilderd als ware duivels zonder de minste gewetenswroeging. In ‘Raza de Bronce’, bij voorbeeld, laat Argüedas de pastoor, don Hermógenes, over de ‘indios’ denken:
‘Het zijn onopgevoede en hondsbrutale lieden; bovendien zijn ze kwaadaardig, want ze bestaan het de bevelen van hun patroons niet te eerbiedigen, hun gezag te ondermijnen, hun raadgevingen en schikkingen naast zich neer te leggen, de ellendelingen; ze zijn kennelijk vergeten dat God de wereld zo heeft ingericht dat er twee klassen van mensen zouden zijn: de ene klasse heeft de missie om te bevelen en de andere klasse moet gehoorzamen. De blanken, die rechtstreeks door God geschapen waren, vormden een kaste van superieure wezens: de patroons; de “indios”, die uit een heel ander hout gesneden waren, van veel minder perfecte makelij waren, zaten vanaf hun geboorte opgescheept met een serie defecten en op grond daarvan moesten ze noodzakelijkerwijs wel ondergeschikt zijn aan die eersten, voor eeuwig en altijd...’
Heel wat genuanceerder, en daardoor veel beklemmender, werkt later Juan Rulfo een soortgelijk personage uit in ‘Pedro Páramo’, namelijk de dorpspastoor Rentería. Bij Rulfo - je kunt hem eigenlijk niet helemaal een ‘nueva-novelista’ noemen - raakt de plattelandspriester in een psychologisch conflict, omdat hij zich door de grootgrondbezitter, Pedro Páramo, heeft laten omkopen ten nadele van zijn weerloze parochianen. Rulfo maakt geen karikaturen van zijn personages maar hij kruipt werkelijk in hun huid. Rentería, en dat lijkt mij aanvaardbaar, wordt door schuldgevoelens gekweld terwijl Hermógenes gewoon een, letterlijk onvoorstelbaar, monster is. Je kunt je afvragen of Alcides Argüedas en Jorge Icaza, die als ‘realistisch’ te boek staan, de waarschijnlijkheid geen geweld hebben aangedaan om hun sociale stelling: de grootgrondbezitter is slecht en de ‘indio’ is goed, te bewijzen. Een derde bezwaar zou de overdaad aan couleur locale kunnen zijn: het beschrijven van vogels en vissen die in de buurt van het Titicacameer voorkomen (zoals in Argüedas) en het frequente gebruik van indio-talen als Quéchua en Aimara, zaken die de aandacht van de lezer maar al te vaak moeten afleiden van het houterig opgestelde, maar toch wel degelijk tragische gebeuren. Dat laatste bezwaar, dat ook voor de ‘gaucheske’ literatuur van Argentinië en Uruguay geldt, is een van de paradepaardjes van Jorge Luís Borges. Borges' theorie is dat ieder leven tot ‘twee of drie scènes’Ga naar eind2 teruggebracht kan worden en dat daarvoor geen beschrijving nodig is van plaatselijke flora en fauna. Dat er in de Koran geen kamelen voorkomen, beweert Borges, bewijst dat het boek werkelijk door Mohammed geschreven moet zijn, want had iedere pagina van het boek gewemeld van die beesten dan zou het waarschijnlijk door een toerist of een Arabisch nationalist geschreven zijn.Ga naar eind3 Als Borges zoiets beweert moet je er van uitgaan dat de literatuur van zijn tijd en plaats overliep van lokale curiositeiten. Alleen al het feit dat hij daartegen ageert bewijst hoe Zuid-Amerikaans Borges óók is. Zijn woorden mogen echter niet als vlammend zwaard gebruikt worden om alle lange, meer beschrijvende romans van de tafel te vegen. Persoonlijk vind ik het zwart-wit patroon van ‘Raza de Bronce’ en ‘Huasipungo’ een ernstiger bezwaar dan de vele uitweidingen die, vooral in het geval van A. Argüedas, prachtige legendes en anekdotes hebben opgeleverd die, als korte verhalen, best voor het nageslacht bewaard mogen blijven. Borges' aanval op ‘Indigenismo’ en ‘Poesía Gauchesca’ is een theoretische stellingname, een algemene zienswijze op literatuur. Heel anders reageren de exponenten van de ‘Nueva Novela’ die in het ‘Indigenismo’ een achterhaalde beweging zien die de Latijns-Amerikaanse letteren veel te lang een provinciaal aanzien gaf. Dit kan geïllustreerd worden met een passage uit José Donoso's voorwoord op ‘El Astillero’ (De Scheepswerf), een roman | |||||
[pagina 87]
| |||||
van de Uruguayo Juan Carlos Onetti, een ‘nueva-novelista’, die in 1941 in het kader van een internationaal concours meedong naar een literaire prijs die uiteindelijk in handen viel van de Peruaan Ciro Alegría, evenals Onetti in 1906 geboren, met ‘El Mundo Es Ancho Y Ajeno’ (De Wereld Is Wijd En Zijd), de derde ‘indigenistische’ roman waarbij ik even zou willen stilstaan:
‘Het is niet moeilijk te begrijpen waarom de prijs aan Ciro Alegría werd gegeven en niet aan Onetti. De roman van de Peruaan, realistisch kadaster van ellende, onrechtvaardigheid, typische gewoonten en landschappen, vormt een “cul-de-sac”, waarin de oude traditie van de Latijns-Amerikaanse roman zieltoogt: er wordt “romantiek” in bedreven onder het mom van “realisme” door een stellingname en een aan de kaak stellen van mistoestanden... De gevoeligheid van het lezerspubliek had nog vijftien à twintig jaren nodig om de afstand te overbruggen die een Mallea van een Borges scheidt, een Ciro Alegría van een Onetti. De eerstgenoemden vormden de lectuur waar we toen mee wegliepen. Het is niet uitgesloten dat de slinger van de klok ons met de volgende zwaai noopt Onetti en Borges te laten vallen voor nieuw talent of juist terug te keren naar de ouderen. In ieder geval valt er vanuit het fragiele maar opwindende perspektief van vandaag een vreemde samenloop waar te nemen van de meest briljante romans, die een generatie wat laat heeft opgeleverd - “Rayuela” van Cortázar, “El Astillero” van Onetti, “Paradiso” van Lezama Lima, “Sobre Héroes Y Tumbas” van Sábato - met de volgende generatie, García Márquez, Fuentes, Vargas Llosa, die met elkaar het conglomeraat van kwaliteit uitmaken dat heden ten dage de gevierde en afgeranselde “Boom” van de Latijns-Amerikaanse roman heet te zijn.’Ga naar eind4
In tegenstelling tot Borges is er bij Donoso sprake van een generatiebewustzijn. Het heeft natuurlijk voordelen wanneer je je als groep lanceert, vooral als je je moet verheffen van een cultureel gediscrimineerd gebied als Latijns-Amerika; het heeft net zoveel nadelen ook, zodra de werken afzonderlijk bij voorbeeld doordruppelen naar een werelddeel als Europa, waar men met heel andere maatstaven meet, waar sommige boeken onverwacht goed uit de bus komen en andere, zeer tegen de verwachting van een generatie of groep als de ‘Nueva-Novelistas’, volledig onopgemerkt blijven. Onetti en Borges in een adem noemen als wapen tegen Ciro Alegría is gewoon onjuist. Van Onetti is niets in het Nederlands vertaald en dat hoeft voor mij ook niet, met uitzondering van ‘El Astillero’ misschien, want als je dat gelezen hebt wil je niet nog eens met de grijze motregenwereld van het oudbakken existentialisme van een verziekt schrijver als Onetti te maken krijgen, wiens boeken als ‘Juntacadáveres’ en ‘La Vida Breve’ weliswaar knappe staaltjes van romankunst zijn, maar die tegen een achtergrond spelen waarvan ik nu al durf te zeggen dat je daar in een land met beperkte mogelijkheden als Nederland niet mee moet aankomen, zeker niet nu de belangstelling voor de Latijns-Amerikaanse literatuur nog maar in een beginstadium is. Hetzelfde geldt, mijns inziens, voor Manuel Puig wiens, onlangs door Mariolein Sabarte Belacortu uitstekend vertaalde roman ‘La Traición de Rita Hayworth’ zeker niet slecht is (God ja, als je het met Nederlandse literatuur vergelijkt...) maar die toch de vergelijking met Vargas Llosa's ‘La Casa Verde’ en ‘Conversación en la Catedral’ of met Donoso's ‘El Lugar sin Límites’ en ‘El Obsceno Pájaro de la Noche’ of ‘Tres Tristes Tigres’ van Cabrera Infante niet kan doorstaan. Wat Ciro Alegría betreft, die zeer duidelijk niet thuishoort in de groep van zojuist genoemde auteurs, ligt de zaak anders. Hij past in de stroming van het ‘Indigenismo’ dat met zijn boek ‘El Mundo Es Ancho Y Ajeno’ nu die tijd is ingegaan waarin ook, zoals Donoso aangaf, de eerste ‘nuevas novelas’ verschijnen. Dat het boek, zeer tot teleurstelling van de Chileen, | |||||
[pagina 88]
| |||||
de prijs in de wacht sleepte wordt na het lezen ervan duidelijk. Goeie boeken, om dat zo populair te zeggen, zitten niet aan generaties of stromingen gebakken. ‘Honderd Jaar Eenzaamheid’ heeft dan ook veel meer uit te staan met ‘De Wereld is Wijd en Zijd’ dan met ‘Rayuela’ of het supermoeilijke ‘Paradiso’ van Lezama Lima. Alegría's roman kan je namelijk gewoon lezen en overlezen en dat is een kwaliteit waar het publiek ná ‘Rayuela’ en met de herinnering aan García Márquez wel eens naar terug zou kunnen verlangen. Het werk van Alegría, die in zijn tijd net zo populair was als García Márquez nu, vertoont op een groot aantal punten overeenkomsten met ‘Honderd Jaar Eenzaamheid’. Vooral de plaats van handeling en het voortschrijden van de tijd zijn in beide romans nagenoeg identiek:
| |||||
[pagina 89]
| |||||
Het boek, waarvan ik alleen maar een kleine indruk heb gegeven, wordt de laatste tijd onnodig verguisd. Jean Franco bijvoorbeeld, voor wie ‘realisme’ absoluut noodzakelijk is voor goede literatuur, zegt: ‘The novel gives an idealised rather than a fully realistic picture of the Indian for it avoids the sordidness of Icaza's approach and the reader's consequent alienation from the Indian while at the same time avoiding the other extreme of costumbristic picturesqueness.’Ga naar eind5 Een tweede verwijt is dat het boek de theoretische neerslag van de apra zou zijn, een revolutionaire beweging in Peru die zich ten doel stelde linkse intellectuelen en arbeiders te verenigen, zonder communisme. Beide verwijten gaan niet op; het eerste niet omdat Alegría door het over boord zetten van dat ‘realisme’ het ‘Indigenismo’ een stap verder heeft geholpen, namelijk van journalistieke aanklacht (Icaza) naar een zelfstandig literair werk, en het tweede niet omdat het woord apra geen enkele maal in de tekst voorkomt zoals in een aantal gedichten van Pablo Neruda bij voorbeeld wel Stalin verheerlijkt wordt, dus zullen we Alegría maar niets verwijten in dit opzicht. Het is veel te belangrijk dat deze auteur als een van de eersten in Latijns-Amerika in zijn werk van het besef blijk geeft dat een heleboel tradities moeten wijken voor de snel vermechaniserende maatschappij, zonder daarbij te romantiseren. De kwalificatie ‘romantisch’ past beter bij de laatste belangrijke figuur die op het ‘Indigenismo’ voortborduurt, José Maria Argüedas. Zijn meest geroemde roman ‘Los Ríos Profundos’ (De Diepe Rivieren - 1958) is het autobiografische relaas van een veertienjarig jongetje dat door zijn vader op een kostschool in het provincieplaatsje Abancay wordt achtergelaten waar het in de ruzies en wederwaardigheden van leeftijdgenootjes verzeild raakt, in een sfeer die frappant overeenkomt met Vargas Llosa's ‘De Stad en de Honden’ (1962). Ook bij Argüedas speelt de ‘gouden tijd’, het ‘verloren paradijs’ een grote rol. Het boek, dat de laatste tijd door een groot aantal critici hoog wordt | |||||
[pagina 90]
| |||||
aangeslagen, vloeit over van ‘couleur locale’. Hij is een groot kenner van de Quéchua-cultuur zodat de lezer die geïnteresseerd is in muziek, taal, gewoonten en poëzie van de ‘indio’ behoorlijk aan zijn trekken komt. ‘Los Ríos Profundos’ is een soort antropologische roman die doet denken aan de Inca Garcilaso de la Vega, de eerste grote geschiedenisschrijver van deze cultuur in de zestiende eeuw. In zijn laatste, in 1971 postuum gepubliceerde roman ‘El Zorro de Arriba y el Zorro de Abajo’Ga naar eind6 doet Argüedas uitspraken over sommige ‘kunstbroeders’ die hem verweten provinciaal te zijn. Met name Julio Cortázar - het heilige huis van Latijns-Amerika's parnassus - in wie Argüedas een koele taaitechnicus ziet, een ‘professioneel’, moet het ontgelden. Ook Pablo Neruda - ‘la sagrada vaca del partido’ (de heilige koe van de (comm.) partij), Alejo Carpentier, Carlos Fuentes en José Lezama Lima worden, zij het in zeer timide termen, om hun onleesbaarheid en hun elitaire opstelling van de hand gewezen. In het andere bakje van de weegschaal bevinden zich Juan Rulfo, César Vallejo - die natuurlijk de grootste dichter van Latijns-Amerika blijft - en, in iets mindere mate, García Márquez, die schrijvers die de (Latijns-Amerikaanse) mens werkelijk hebben doorvoeld en tijdloos verwoord. Uit deze uitspraken van Argüedas, waar ik eigenlijk wel sympathie voor voel, kan wel de conclusie worden getrokken dat de auteurs die zich in de jaren zestig als de ‘nueva-novelistas’ hebben aangediend zeker geen ideologisch-literaire eenheid vormen. Met name Juan Rulfo, García Márquez en Vargas Llosa zijn schrijvers die met het ‘Indigenismo’ in verband gebracht moeten worden, onder meer doordat ze uitgaan van dezelfde personages en situaties die de boeken van Alegría en Argüedas bepalen. Ze hebben er alleen op een ‘nieuwe manier’, met ‘nieuwe technieken’ en meer afstandelijk over geschreven. Ze blijven evenwel vasthouden aan de fascinerende wereld van diepe instincten, geraffineerde corruptie, vreselijke martelingen, eenzaamheid maar ook geborgenheid en liefde die hen omringt; een wereld die nog niet is verworden tot de ijskasten-maatschappij, de internationale Airport-, Hotel- (Restaurant etc...)-sfeer van weggooi-bestsellers en vervreemdende vrijblijvendheid, waarin het aan de orde stellen van ‘diepere gevoelens’ - hoe lullig dat ook klinkt - allang ‘achterhaald’ heet te zijn, maar in werkelijkheid gewoon een taboe is geworden. |
|