| |
| |
| |
Arthur Stam Balans van een dictatuur
Hoewel er al heel wat Stalinbiografieën bestaan, heeft A.B. Ulam met zijn Stalin. The Man and his Era (The Viking Press, New York 1973) zeker geen afgegraasd terrein betreden; het Kremlin beheert zijn archieven zo discreet, dat er genoeg ‘terra incognita’ overblijft. In het voorwoord geeft de auteur er blijk van, dat het mysterieuze hem aantrekt. Stalin, zo meent hij, hing als een boze geest over zijn onderdanen en bleef ook posthuum een figuur die zwaar op regering en volk van de ussr is blijven drukken. Wat was het geheim van zijn ongeëvenaard absolute macht, van de onvoorstelbare verschrikkingen die hij zijn volk wist op te leggen en van zijn reusachtige successen? In die probleemreeks ontwaart Ulam twee raadsels; de bloedige zuivering die zo veel onschuldigen trof, en de geheimzinnige gebeurtenissen die voorafgingen aan en volgden op Stalins overlijden. Met dit stervensuur begint Ulam zijn inleiding.
Ondanks de ontberingen en de terreur die Stalin de bevolking had opgelegd, werden er veel oprechte tranen vergoten. Alleszins begrijpelijk, want met hem viel de kern weg uit een complex dat meer inhield dan een regeringsstelsel, een ideologie en een cultus tesamen; hij was voor zijn volk ‘destiny’ (‘Schicksal’) geworden. Het gevoel dat de leider een onopvulbare leegte naliet, kwam ook tot uiting in de officiële verklaring van zeven maart 1953 waarin de bevolking werd aangemaand om niet tot ‘wanorde en paniek’ te vervallen.
Ulam waarschuwt tegen de neiging om Stalins carrière alleen uit terreur en samenzwering te verklaren. Tijdens zijn opkomst genoot de dictator in de partij veel echte steun en waren de terreurmogelijkheden beperkt. Bovendien beschikte hij over miljoenen buitenlandse aanhangers, die buiten het bereik van zijn geweld aan hem bleven geloven. De auteur meent dat de ‘persoonscultus’ niet alleen karakteristiek is voor het stalinisme, maar voor het communisme ‘überhaupt’. Zonder die cultus zou het communistische stelsel neerkomen op een grauw complex van ambtenaren en statistieken. De persoonsverheerlijking is derhalve zo wezenlijk, dat de posthume ontluistering van Stalin moest worden gecompenseerd door intensivering van de Leninverering. In dit verband wijst Ulam erop, dat China - een land met heel andere tradities - de Mao-cultus bedrijft. Het herinnert hem aan Hegels gevleugelde woord, dat de geschiedenis zich herhaalt door een tragedie als komedie heroptevoeren. Ulam verklaart die ‘God-building propensity’ van het communisme uit de straffe vereenzelviging van dé partij met dé leider. De grote Sowjetdichter Majakowskij bijvoorbeeld heeft eens geschreven: ‘Als wij Lenin zeggen, bedoelen wij Partij, wanneer wij Partij zeggen bedoelen wij Lenin.’ Dienovereenkomstig betekende verzet tegen Stalin tevens strijd tegen de partij. En de partij, dat was het instrument van de revolutie en dus van de menselijke vooruitgang. Hierbij ging het er niet in de eerste plaats om, dat het doel de middelen heiligde; zowel de doelen als de middelen waren wat abstract en onwerkelijk, zodat ze slechts belichaamd in de leider geconcretiseerd konden worden: ‘Life had to take its revenge and abstractions become clothed with real man, but since they were not only human beings but forces of history they had to be seen as having superhuman stature’ (p. 11). Hoewel de doctrine uitging van
economische krachten en klassenstrijd, waarbij de rol van het individu slechts secondaire betekenis kon hebben, verhaalde het communisme zijn geschiedenis in termen van helden en schurken, heiligen en ketters. Omdat niet met werkelijke menselijke
| |
| |
maatstaven werd gewerkt, kon het communisme volgens Ulam slechts onmenselijk zijn. Deze ontwikkeling die haar hoogte- (of zo men wil diepte-)punt vond in het stalinisme vormt dé tragedie van het Russische socialisme, dat met zo'n menselijke bewogenheid is begonnen. Niettemin acht Ulam het onjuist om Stalin te zien als het onvermijdelijke produkt van zijn leer, zijn tijd en zijn maatschappij. In dit verband wijst de auteur op een uitspraak van de Amerikaanse Secretary of State, Cordell Huil, die dacht dat een man als Stalin ook in de vs tot een hoog ambt zou zijn geroepen. Zeker is, dat hij trekken vertoonde die hem in elk cultuurpatroon tot een geducht politicus zouden hebben gestempeld. Het systeem dat hij van Lenin overnam stelde hem in staat zijn meedogenloosheid tot misdadige wreedheid op te drijven en maakte het mogelijk dat zijn obsessies tot nationale rampen leidden. Zeker, die obsessies waren bevorderd door zijn samenzweerdersbestaan in de bolsjewistische illegaliteit, maar daarna werden ze nog erger en werd elke onwelgevallige afwijking van de ‘in-group’ als hand- en spandienst aan de klassenvijand geduid. Toen bijvoorbeeld de dochter van de dictator met haar eerste en onwelgevallige vrijer kwam aanzetten, werd deze - op grond van contacten met Engelse journalisten - als Britse spion ontmaskerd en gestraft.
Ulam waarschuwt tegen de neiging om de oude Stalin reeds terug te vinden in de jonge Georgische revolutionair. Wat in de jeugd nog geen overwegende kenmerken waren, werden tijdens de middelbare levensfase hartstochten en vervolgens obsessies. In verband met de vaak aangehaalde tegenstelling tussen leer en leven stelt de auteur, dat in het Russische marxisme de dogma's het leven werden ‘and that is why a Georgian shoemaker's son could become the most absolute and ruthless ruler in modern history’ (p. 13). Deze monocausale uitleg wijst inderdaad op het belangrijkste aspect van Stalins weg naar de macht, want hij is despoot geworden doordat hij al zijn rivalen als ketters en verraders kon uitstoten.
Terwijl Hitler en het nationaal-socialisme te destructief waren om nog voor een renaissance in aanmerking te komen, bleven Stalin en zijn systeem van grote betekenis. Buiten de Sowjet-Unie geldt dit vooral China, welks huidige regiem ondenkbaar zou zijn zonder het voorbeeld van het Rusland uit de jaren 1924-53.
Het stalinisme had ook zijn belachelijke kanten; snorkende leuzen, potsierlijke riten, vervalste statistieken en zinloze formules die als het Procrustesbed van kunst en wetenschap fungeerden. De opvolgers van Stalin blijken meer geneigd om de bespottelijke dan de tragische kanten van het stalinisme op te ruimen.
Voor Ulam gaat het niet alleen om de vraag wat Stalin in staat stelde om zijn volk zo veel ellende te laten doorstaan en er tevens zo veel heldhaftigheid in op te wekken. Daarnaast moet worden verklaard waarom de dictatuur zo veel belachelijks oplegde en waarom dit werd geaccepteerd. Dit zijn volgens Ulam de voornaamste elementen in de nalatenschap en uitdaging die de periode-Stalin heeft nagelaten.
Over Stalins jeugd kon Ulam - gezien de schaarse bronnen en het werk van andere biografen - niet veel origineels te berde brengen. De vader was een schoenlapper, die tot alcoholisme verviel en zijn zoon graag afroste. De moeder, een zorgzame, ambitieuze vrouw, wilde van haar zoon een geestelijke maken. Dienovereenkomstig bezocht de jonge Stalin, wiens familienaam Dzjoegasvili was, het theologisch seminarie te Tiflis. Volgens de partijlegende is hij daar verwijderd wegens revolutionaire activiteit, maar in werkelijkheid moest hij de opleiding staken op grond van onvoldoende vorderingen. De geestelijke vorming heeft zeker sporen achtergelaten in de vraag-en-antwoord-opzet en de litanieachtige vorm van zijn latere vertogen. Nadat de mislukte theologiestudent zich als beroepsrevolutionair in het illegale werk had gestort, bleek hij al gauw een nuchtere, efficiënte werker, maar tevens een gemelijke, wantrouwige en ruwe klant te zijn. De nuchterheid van Stalin wordt geïllustreerd met
| |
| |
diens protest tegen het steriele filosofische emigrantengekrakeel van de bolsjewiki en met zijn vroegtijdige inzicht dat het grootgrondbezit zonder meer onder de boeren moest worden verdeeld; zonder die concessie aan de plattelandsbevolking zou de revolutie falen, zo stelde hij reeds in 1906, dat is een decennium eerder dan zijn meeste partijgenoten. Ondertussen was gebleken, dat de mensjewiki in Stalins geboorteland Georgië heel wat meer aanhang wonnen dan de bolsjewiki. Gezien de ethnische bontheid van Transkaukasië en het geringe aantal Leninaanhangers in die contreien, kon Stalin zich in 1911 als bolsjewistisch expert inzake het nationaliteitenprobleem doen gelden. Nadat Stalin in het Centrale Comité van de bolsjewiki was opgenomen, verscheen in 1913 zijn verhandeling Het marxisme en het nationale vraagstuk, dat door Lenin zeer positief werd beoordeeld. Ondertussen was Stalin reeds een enkele keer gearresteerd en naar Siberië verbannen, maar hij slaagde er dan weer in om te ontvluchten. In 1912 is Stalin in het Centrale Comité van de bolsjewiki opgenomen. Van die promotie trok hij niet lang profijt. Kort daarna werd hij door toedoen van de agent-provocateur Malinowskij verbannen naar het barre afgelegen gebied van Toeroekhan, waar niet meer aan ontsnapping viel te denken. Stalin bracht vier jaar door in deze troosteloze streek. Dat dit hem door verraad was aangedaan, versterkte de wantrouwige trekken in zijn karakter. Nadat de tsaar in maart 1917 ten val was gebracht en Rusland een ‘burgerlijke’ democratie werd, nam Stalin in Petrograd de leiding over de bolsjewiki op zich, alvorens ook Lenin (april) uit ballingschap terugkeerde. Gedurende zijn interimleiderschap legde Stalin Lenins aanwijzingen naast zich neer; Lenins agitatie tegen de geallieerde oorlogvoering was dermate virulent, dat de behoedzame Georgiër het optreden van zijn meester te riskant achtte. Daarin had
hij geen ongelijk, want onder de militairen liep het gerucht dat de bolsjewiki Duitse agenten waren; alles wat die indruk versterkte, zou tot onderdrukking van de bolsjewiki kunnen leiden. Na de terugkeer van Lenin, bekeerde Stalin zich tot diens radicalere tactiek. Tijdens de oktoberrevolutie hield Stalin zich als partijorganisator op de achtergrond: hij steunde de bolsjewistische staatsgreep uitermate voorzichtig en hield de dissidente leiders Kamenjew en Zinowjew, die zich tegen de coup verzetten, de hand boven het hoofd. Stalin leidde het gedeelte van de partij dat buiten schot moest worden gehouden, wanneer de coup mislukte. Vervolgens werd hij volkscommissaris van het nationaliteitenwezen. Aangezien de Russische revolutie toen nog een democratische fase doormaakte, moest Stalin op zijn departement langdradige beraadsvergaderingen toelaten; wanneer de autoritaire, soms wat opvliegende en ongeduldige bewindsman het niet langer uithield, trok hij zich in een aangrenzende kamer terug waar hij dan eenzaam en in broedend gepeins verzonken zat te roken. Tijdens de burgeroorlog was Stalin tevens commissaris met speciale opdrachten en volmachten, waarbij hij zich heel wat meer in zijn element voelde dan in de departementale burelen. In 1918 onderscheidde hij zich bij de strijd om Tsaritsyn. In deze stad die in 1922 tot Stalingrad zou worden omgedoopt, verzamelde hij reeds kameraden om zich heen die hem tot object van een persoonscultus verhieven. Nu maakte Stalin voor het eerst schoon schip in die zin, dat verdachte figuren als verraders ‘ontmaskerd’ en uit de weg geruimd werden. Ook bij de verdediging van Petrograd voltrok hij een dergelijke zuivering. Bovendien werd hij een toeverlaat voor de talloze, primitieve bolsjewiki die tegen de arrogante nieuwlichter en opperbevelhebber Trotskij in verzet kwamen. Toch hebben de biografen voor Ulam de toenmalige Stalin teveel geduid als de man die ijverig intrigerend zijn macht uitbreidde. In werkelijkheid
bleek hij herhaaldelijk een driftkop te zijn, wiens spontaneïteit het nogal eens won van zijn belangen. Tegelijk gaf Stalin op beslissende punten blijk van een helder, geformuleerd inzicht. Nadat Trotskij bij voorbeeld de vredesonderhandelingen te Brest
| |
| |
Litowsk had afgebroken met de formule ‘noch oorlog, noch vrede’ karakteriseerde Stalin dit gevaarlijke gebaar met de woorden: ‘Het beleid van kameraad Trotskij is helemaal geen beleid.’ En voor het rode leger in 1920 Polen binnentrok, profeteerde Stalin de kracht van het nationale verzet waarop de bolsjewistische opmars zou afstuiten.
Soms had Lenin zijn twijfels over Stalin, vooral in verband met diens blufferijen en onbeschoftheden, maar in het algemeen koesterde de bolsjewistische opperleider ontzag voor de brutaliteit van zijn Georgische satraap. Aangezien de Sowjetdiplomaat Joffe zich had beklaagd over de manier waarop hij van de ene functie naar de andere werd doorgeschoven, antwoordde Lenin, dat de klacht ongegrond was en dat de klager een voorbeeld diende te nemen aan Stalin, die zich bij elke taak waartoe hij werd geroepen ten volle inzette. In 1921 werd Lenin bedreigd door oppositionele stromingen, die de bureaucratische heerschappij verfoeiden en de proletarisering en democratisering van het regiem bepleitten. Hij meende in die oppositie anarchistische trekken te onderkennen en vertrouwde daarom de partijorganisatie toe aan Stalin, wiens brutale doortastendheid borg stond voor straffe hantering van de discipline. Dienovereenkomstig werd Stalin in april 1922 tot secretaris-generaal van de partij verheven. Een maand later is Lenin door een beroerte getroffen. In oktober van dat jaar kon hij in geringe mate zijn werk hervatten. Stalin had hem inmiddels kopschuw gemaakt door een al te hardhandig beleid, waarbij vooral de terreur in Georgië - in 1921 door het rode leger aan de mensjewiki ontrukt - een steen des aanstoots vormde. In december 1922 kreeg Lenin twee kleine attaques, zodat hij de bestrijding van Stalin niet zelf op zich kon nemen. Geen der andere leden - dus ook Trotskij niet - van het Politbureau bleek daartoe bereid. Zij ontzagen Stalin omdat zij hem als dé sterke man beschouwden tegenover de rebellerende partij elementen, die zich tegen de bureaucratische staatsvorm bleven keren. Stalin vormde met Zinowjew en Kamenjew een driemanschap, dat de meeste macht in zich concentreerde. Vervolgens ging Trotskij in 1923 zelf antibureaucratische oppositie voeren. Ondertussen was Stalin in december 1922 door het Politbureau - het topcollege in het Centrale
Comité - aangewezen om het contact met Lenin en diens omgeving (echtgenote en artsen) te onderhouden. Tijdens dit ondankbare werk, kwam het tot een breuk tussen Stalin en Lenin. Een en ander uitte zich vooral in Lenins geheime testament, waarin van de bolsjewistische leiders een karakteristiek werd gegeven, die voor geen van allen vleiend was. Het voornaamste punt was dat Stalin te grof en opvliegend was, weshalve de partij naar een andere secretaris-generaal zou moeten uitkijken. Stalin werd echter door het gehele Politbureau gedekt, zodat het hem niet moeilijk viel om aan de publicatie en uitvoering van Lenins laatste wil te ontkomen.
Toen Lenin de laatste adem had uitgeblazen (januari 1924) kon Trotskij in de secretaris-generaal nog steeds niet zijn voornaamste rivaal zien; hij beschouwde de Georgiër als een provinciale derderangsfiguur, die als werktuig van Zinowjew en Kamenjew fungeerde. De toenmalige Stalin was nog zozeer de exponent van het bolsjewistische systeem, dat niet kon worden voorzien hoe weinig prominente bolsjewiki hij in leven zou laten. Nadat Trotskij als volkscommissaris van oorlog was afgezet (1925), kreeg hij steun van Zinowjew en Kamenjew, maar nu was het te laat. Hun oppositie keerde zich vooral tegen de voorzichtige landbouwpolitiek die Stalin en zijn voornaamste medewerker Boecharin voerden. In 1927 waren de opposanten grotendeels onderworpen en in 1929 werd Trotskij het land uitgezet. Ondertussen had Stalin in 1928 eens koerswijziging doorgevoerd, waarop tien nachtmerrieachtige jaren volgden; eerst de collectivisatie van de landbouw (1928-34) die resulteerde in enorme deportaties en hongersnood, vervolgens de moord op ‘kroonprins’ Kirow en ten slotte de Grote Zuivering (1936-38), die miljoenen
| |
| |
slachtoffers eiste. Karakteristiek voor de verwerkelijking van het kolchossysteem werd Paul Morozow, een jonge dorpeling die op lugubere wijze als martelaar van het stalinisme is aangediend. Nadat deze gezagstrouwe jongeling zijn vader had aangegeven, omdat de oude heer graan achterhield, werd papa gefusilleerd. Vervolgens stortten verontwaardigde dorpelingen zich op de zoon, die onder aanvoering van zijn oom werd geworgd. De 14-jarige dode werd door de propaganda zo indringend verheerlijkt, dat hij zich postuum nog als schutspatroon van de communistische jeugdbeweging verdienstelijk kon maken.
Nadat het grootste economische leed was geleden, werd in januari 1934 het 17de congres van de cpsu gehouden. Daar verborg zich onder het slaafse oppervlak van de Stalinverheerlijking een poging om Stalin weg te promoveren; een synthese van schijnbaar tegenstrijdige tendenzen die Ulam samenvat in het begrip ‘plot-by-adulation’ (p. 372). Het schijnt de bedoeling te zijn geweest om Stalin tot partijvoorzitter of premier te verheffen en hem als secretaris-generaal door Kirow te laten opvolgen. Kirow leidde de partijorganisatie in Leningrad en zou er weinig voor gevoeld hebben om naar Moskou te worden overgeplaatst. Nog voor het zover was, werd hij vermoord. In tegenstelling tot wijlen Chroesjtsjow is Ulam niet geneigd om Stalin ervan te verdenken, waarvoor ons een sterk en een zwak argument wordt gepresenteerd. Sterk is mijns inziens de overweging, dat een politieke moordaanslag besmettelijk is en dat Stalin er weinig voor voelde om iets te ondernemen wat subversie tegen het eigen regiem zou kunnen bevorderen. Bepaald zwak staat Ulam, waar hij betoogt dat Stalin onmogelijk de moord beraamd kan hebben, omdat hij zijn politiechef Jagoda niet kon vertrouwen. De auteur heeft er in een ander verband zelf op gewezen, dat Stalin over een flink aantal elkaar bespionerende en beconcurrerende parallelapparaten beschikte!
Hoe het ook zij: de moord op Kirow gaf aanleiding tot dé grote zuivering. Daarbij liet Stalin zich door diverse motieven leiden. In de eerste plaats was uit politieberichten gebleken, dat jonge mensen de moord op Kirow met vreugde begroetten en Stalin een gelijk lot toewensten. Bovendien weigerden vele burgers te geloven, dat figuren als Trotskij en Zinowjew zich tot ‘volksvijanden’ hadden ontwikkeld. En ten derde wilde Stalin al zijn rivalen kwijt, omdat hij vreesde dat toekomstige militaire nederlagen ertoe zouden leiden dat de opposanten alsnog aan de macht kwamen. Dit alles verklaart wel veel, maar niet waarom Stalin zoveel ongevaarlijke en onvervangbare deskundigen liet terechtstellen.
Om zijn these over de volksvijanden ‘waar’ te maken, liet Stalin een aantal leiders zodanig prepareren, dat de monsterprocessen de opvoering van hun zedelijke zelfvernietiging te zien gaven. Het vormde slechts de top van een ijsberg, want er werden honderdduizenden executies voltrokken en miljoenen burgers gedeporteerd. Ondertussen had de zuivering in het officierscorps ook de militaire kracht van de ussr danig aangetast. In de passage over het eerste vijfjarenplan betoogde Ulam trouwens al: ‘What good was even 50 million tons of steel a year if the average peasant looked upon his government rather than a foreign invader as his enemy?’ Hij is ervan overtuigd, dat Stalin er tussen 1936 en 1941 in zijn hart van overtuigd was, dat het Sowjetregiem slechts door politieterreur bijeen werd gehouden en dat het in geval van oorlog als een kaartenhuis ineen zou storten. Tot 1940 kon Stalin echter hopen, dat hij zijn land voorlopig nog van oorlog zou kunnen vrijwaren. Na de capitulatie van Frankrijk kreeg die hoop een wanhopig geforceerd karakter. Ulam acht het eigenlijk een wonder, dat het rode leger zich ondanks de zuiveringen tijdens Wereldoorlog ii nog zo goed heeft geweerd, al geeft hij grif toe dat dit ‘wonder’ sterk is bevorderd door de botte, benepen wreedheid van de Duitse bezettingspolitiek. Stalin in oorlogstijd wordt door Ulam voorgesteld als een onbenullige veldheer en een
| |
| |
eminente diplomaat. Over de Sowjetdiplomatie heeft Ulam trouwens al eerder en uitvoeriger zijn licht laten schijnen in Expansion and Coexistence (Praeger 1968), zodat zijn biografie in dit opzicht weinig nieuws oplevert.
De naoorlogse Stalin komt in het teken van een aftakelingsproces te staan; de dictator wordt ongeduldiger, tirannieker, besluitvaardigheid en sluwheid slinken en Ulam meent zelfs symptomen van dementie (ontkenning dat Nederland deel uitmaakte van de Benelux!) te onderkennen. Krijgt men bij de drijfveren van de monsterprocessen nog de indruk van een manipulator, die de bekentenissen heeft verzonnen (of laten verzinnen), naderhand doemt er een Stalin op die met paranoia behept lijkt, al is Ulam met die term heel zuinig. Volgens noot 84 (p. 693) heeft Stalin werkelijk geloofd, dat het titoïstische Joegoslavië doorzeefd was met agenten van de Intelligence Service! De bezorgde vader onthulde trouwens aan zijn dochter Swetlana dat haar eerste huwelijk (met een jood!) een zionistische samenzwering was geweest.
Het is prijzenswaardig dat Ulam zijn Stalinbeeld uit de sfeer van de psychopathologie houdt, want grootheids- en vervolgingswaanzin zijn aan despotisme inherent. Waar een heerser alleen maar door kruipers wordt omringd, is slechts conspiratief verzet mogelijk, zodat de binnenlandse veiligheid van zo'n regiem volkomen is aangelegd op de ontrafeling van complotten. Wie absolute macht uitoefent, kan toegeven aan al zijn verdenkingen, grillen en ressentimenten. Daarom moet Stalins ratio niet getoetst worden aan zijn absolute macht, maar aan de buitenlandse politiek; daar stoot hij op tegenwichten, waarmee hij doorgaans behoedzaam omging. Dat betekent natuurlijk nog niet dat hij een redelijke visie had op de buitenlandse vijand, maar ook hier ontwaart Ulam niet meer dan ‘an ideology-induced paranoia not different in its essence from that which characterizes the thinking of every devotee of a rigid doctrinal system.’ Daarmee is geenszins verklaard, waarom Stalin nu eens als een onbevangen cynicus en dan weer als een slachtoffer van zelfbedrog bij ons ‘overkomt’. Die onzekerheid vormt een aanwijzing dat ook Ulam het fenomeen-Stalin niet heeft ontraadseld.
In zijn laatste levensmaanden is Stalin sterk vereenzaamd. Hij wilde zich kennelijk ontdoen van oude bolsjewiki als Molotow, Kaganowitsj en Mikojan ten einde de opvolging aan een jongere generatie, die hij minder wantrouwde, over te laten. Hij vreesde dat hem bij ziekte hetzelfde lot bereid zou worden als indertijd Lenin. Vandaar dat het Politbureau werd opgelost in een veel groter, amorf presidium en dat hij zijn naaste omgeving zuiverde; de lijfarts en de commandant van de lijfwacht werden gearresteerd, de privésecretaris kreeg ook zijn congé, maar was bij de dood van de dictator nog op vrije voeten. Toen Stalin de nacht van één op twee maart 1953 door een beroerte werd getroffen, zou het uren hebben geduurd alvorens er hulp kwam; de lijfwacht durfde aanvankelijk de gepantserde deur van de slaapkamer niet open te breken. De opvolgers vonden zijn dood in een buitenverblijf kennelijk niet geschikt voor publiciteit. Vandaar dat de officiële communiqué's de beroerte en het overlijden van de leider in het Kremlin lokaliseerden. Volgens Ulam vreesde de nu optredende oligarchie, dat publicatie van de ware toedracht haar in een verdacht daglicht zou plaatsen.
Hiermee eindigt een boek, dat als verhaal uiterst boeiend is, maar dat analytisch wel wat te kort schiet. Wanneer men het geheel toetst aan wat in voorwoord en inleiding wordt aangekondigd dan blijft men zitten met de vragen: Wat bezielde Stalin bij de uitroeiing van zijn militaire kaders? Hoe is het mogelijk, dat de ussr na de agrarische collectivisatie en de grote zuivering nog zo'n sterke mogendheid bleef? Ook de vraag naar de verhouding tussen dogmatiek en opportunisme in Stalins beleid blijft grotendeels open. Geen antwoord is natuurlijk beter dan een geforceerd antwoord, maar wat Ulam in het begin beloofde, blijkt
| |
| |
aan het einde toch niet helemaal uit de verf te zijn gekomen. Niettemin vormt dit boek, voor zover ik weet, de beste Stalinbiografie die er tot nu toe is gepubliceerd.
|
|