trekt het laken over zich heen.)
R.: (met de hand aan de mond, roepend): Grootmoeder, je bent toch niet dood? (terzijde) Meteen begreep ik hoe dwaas zo'n vraag was, want een dode grootmoeder kan immers niet antwoorden.
D.W.: (met verwrongen stem een oudje nabootsend): Ik ben zo eenzaam en zo ziek, en lig reeds te bed.
R.: (terzijde) Haar stem klinkt zo heel anders dan anders. Maar misschien is dat met alle doodzieke zieken zo.
(doet alsof ze een deur opent en binnentreedt en kijkt De Wolf aan, die het brilletje op de neus zenuwachtig schikt.)
D.W.: Kom bij me in bed, en breng de pannekoeken en de fles bier mee!
(Roodkapje ontdoet zich van het bloesje en ook van het zwarte broekje. Daaronder draagt ze een wit slipje. De rode halsdoek behoudt ze. Ze gaat naast De Wolf onder het bedlaken liggen: De Wolf tast onder het laken zichtbaar over haar borstjes.)
R.: Maar grootmoeder, wat heb jij toch vieze poten!
D.W.: Die zijn er, om je overal te kunnen aanraken.
(Roodkapje kijkt ontsteld onder het bedlaken.)
R.: O, grootmoeder, wat heb je dáár!
D.W.: Daarnet kwam een goede fee langs; en die gaf me dit. De fee zocht overal naar jou in het bos; want het was voor u bestemd. Zal ik het je nu geven?
R.: (aarzelend) Om de waarheid te zeggen, ik voel me wel wat bang. Het moest eens dat toverding zijn? Zoals in het sprookje van het meisje dat ermee speelde, en precies negen maanden later een kindje kreeg.
D.W.: Kom nou, in het donker zijn alle toverdingen grijs.
R.: (zich oprichtend en om zich heen kijkend) Hee, dat herinnert me aan Adriaan de Wolf, die me daarstraks bij de vijver ook al zo'n vreemde voorstellen deed!
(buigt zich over De Wolf en rukt hem het brilletje van de neus).
R.: (luid om hulp roepend) Hulp! Jager in het bos, help me! Ik lig hier bij Adriaan en hij vaagt er zijn dingen aan.
(De Wolf wil vluchten, maar kan niet. Hij tast voortdurend aan de buik. De Jager komt binnen. Hij draagt het gewone jagerskostuum, een mes aan de zijde en een jachtgeweer over de schouder.)
R.: (kijkt de moeilijk voortkruipende Wolf aan) Er gaat me af en toe eens een licht op, zoals men zegt. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij grootmoeder opgegeten.
(De Jager gaat vóór De Wolf staan, zodat deze haast niet te zien is. De Jager neemt een groot mes, en doet alsof hij De Wolf opensnijdt.)
R.: (over de schouder van De Jager heenkijkend) Hee, daar ligt grootmoeder, die heel het gesprek in bed moet gehoord hebben!
D.J.: Zal ik hem doodschieten, terwijl hij hier met zijn buik open en bewusteloos ligt?
R.: Nee, laten we hem vol stenen stoppen en hem weer dichtnaaien. Wat zullen we pret hebben!
(De Jager, met de rug naar het publiek, naait met overdreven gebaren de Wolf weer dicht.