| |
| |
| |
C. Buddingh' Dagboeknotities
22-9
Lees in de nrc dat Montherlant dood is: op zijn zesenzeventigste zelfmoord gepleegd. In dat soort gevallen vraag je je af: is het een kwestie van totale depressie of van ongeduld? Ik ben altijd een groot bewonderaar van zijn werk geweest sinds ik, voor de oorlog, in die oude, gele, met houtsneden geïllustreerde Livre de demain-uitgaven Les célibataires en Le petit infant de Castille kocht; wat zullen ze gekost hebben destijds: hooguit een paar kwartjes. Wat me in zijn werk altijd heeft aangetrokken is de enorme reserve die hij om zich heen wist te scheppen en te handhaven, hij drong wel tot jou, de lezer door - en hoe! maar jij, de lezer, werd uitermate gedecideerd op een behoorlijke afstand gehouden. Hij was, in dubbele zin, een van de laatste aristocraten (en hoe democratisch ik verder ook mag zijn, in de literatuur erken ik wel degelijk rangen en standen), een schrijver zonder erfgenamen, niet omdat hij zijn tijd zou hebben overleefd, maar omdat hij alles wat hij te zeggen had zo onverbiddelijk geformuleerd heeft dat iedereen die bij hem in de leer zou willen gaan onmiddellijk zijn imitator zou worden. Een groter compliment kun je een schrijver waarschijnlijk niet maken.
Vanavond zitten lezen in Montherlants Essais: stukken uit Mors et vita en Service inutile: een klein eerbetoon vanuit Bankastraat 62, Dordrecht, aan een man wiens houding: volmaakte onafhankelijkheid, ik misschien nog meer bewonderd heb dan zijn geschriften.
Met het verstrijken van de jaren verlies je wel je illusies maar niet je dromen.
Meermalen tijdens discussies na lezingen wordt me gevraagd waarom ik schrijf of wat ik met mijn werk tracht te bereiken. Op de eerste vraag vond ik het goede antwoord weer bij Montherlant: ‘Les oeuvres des écrivains ont été faites par le besoin organique qu'ont les écrivains à s'exprimer.’ Inderdaad: het is - wanneer het goed is althans - even onmogelijk om een gedicht, een verhaal, niet op te schrijven, als niet zo nu en dan naar het toilet te lopen wanneer je de ene liter bier na de andere naar binnen slaat. En wat mijn ‘oogmerk’ betreft: ik geloof dat ik alleen zou willen dat mijn lezer van mij leerde - een afschuwelijk woord, maar ik weet geen beter - om in nuances te denken, zich zelf niet als het middelpunt van welk universum ook te zien, maar juist om zich zelf te lachen, grijnzen, grinniken en zich met Thomas Carlyle - het is zeker niet een van de beste verzen uit de Engelse literatuur, maar wel een van de gedichten die de meeste indruk op mij gemaakt hebben toen ik het, in 1936, las - af te vragen:
What is man? A foolish baby,
Vainly strives, and fights, and frets;
Demanding all, deserving nothing; -
One small grave is what he gets.
En speciaal wanneer je maar voldoende overtuigd bent van dat ‘deserving nothing’ kan het leven uitermate plezierig zijn.
| |
28-9
Vergelijking: zo bekend als de onbekende soldaat.
| |
29-9
Nog een vergelijking: hij zit haast net zo vaak bij de dokter als een profvoetballer.
| |
| |
| |
1-10
Vanmiddag, na het stuk over Sport en massa voor Onze jaren '45-'70 te hebben voltooid, even een kijkje wezen nemen in het boekenantiquariaat, dat Dordt al zo'n jaar rijk schijnt te zijn, maar dat zo buiten iedere route die ik door de stad pleeg te nemen ligt dat ik pas met het bestaan ervan op de hoogte werd gebracht door een stuk in De Dordtenaar van een dag of tien terug. Veel oude rommel, ook goede en belangwekkende dingen, zoals een driedelige Berg van licht voor f 50,- (ik had er zelf een uitgave in één deel van, waarschijnlijk later gebonden van plano vellen, die iemand eens heeft geleend en nooit teruggebracht). Gekocht: Maurice, de posthume roman van E.M. Forster, spiksplinternieuw exemplaar, winkelprijs £2, voor een tientje; het wel waard, maar toch ook niet bijzonder goedkoop, en een bundeltje Essays of our time (herdruk uit '48) voor f 2.25. Verder vrijwel niets van mijn gading gezien, maar ik ga er stellig zo af en toe eens even neuzen.
| |
4-10
Het is jammer dat nog geen enkele beeldhouwer op het idee is gekomen om standbeelden te maken met verwisselbare hoofden.
Nu de democratisering zich op zoveel terreinen des levens heeft doorgezet, en/of (nog) aan het doorzetten is, is het een tikje spijtig - en ietwat bevreemdend tegelijk - dat verzamelaars zich nog altijd op het bijzondere, zo al niet unieke, richten. Hoe interessant zou bij voorbeeld niet een collectie wasmiddelen van heel de aardbol bijeengegaard kunnen zijn. Of straatstenen. Of pondjes suiker.
Een goede smaak berust voor zeker vijftig procent op een goed geheugen. Een slechte smaak trouwens ook.
| |
| |
Er zijn slaapverwekkende boeken in overvloed, maar er is - bij mijn weten althans - niet één bewust slaapverwekkend boek. Dat zou ik nu wel eens geschreven willen zien.
Het werk moest zich tot de schrijver verhouden als een foto tot een silhouet.
Stipt op tijd komen is zowel een kwestie van beleefdheid als van ongeduld.
Romantici zijn mensen die meer proberen te zeggen dan zij bedoelen.
Luie mensen weten wel wat werken is, maar altijd bezige mensen weten niet wat luieren is.
Een goed schrijver: iemand die iets verandert aan het verleden.
Mooi antwoord dat Leo Marchand destijds gaf, toen iemand hem vroeg of hij zich wel eens schilder voelde: ‘Ja, maar nooit als ik aan het schilderen ben.’
Bij het bladeren in mijn agenda - op zoek naar een telefoonnummer - vind ik nog een mooie uitspraak van Bert Schierbeek (gedaan op 8-8-72): ‘De speld in de hooiberg is best te vinden, als je er maar niet naar zoekt.’
Er zijn mensen met wie je het best oneens mag zijn, als je eerst maar even beleefd aan ze vraagt of ze het goed vinden.
| |
10-10
Volgende week, als de scholen herfstvakantie hebben, gaan we met ons vieren plus Sacha's vriendin Ellen een weekje naar Parijs. Het is nog een dubbeltje op zijn kant geweest, want alle hotels zaten propvol - schijnt in verband te staan met de grote autotentoonstelling die er momenteel is - maar na veertien keer bellen hebben we toch nog succes gehad: in het zeventiende arrondissement, in de buurt van het Parc Monceau dus. Het zal vreemd, maar ook zeer plezierig zijn om Parijs na al die tijd (zeventien jaar) weer terug te zien. Theo beloofde in elk geval al het adres van een zeer goede tweedehands boekwinkel. Als ik me nu ook nog maar een beetje lekker fit zal voelen.
Een van de moeilijkste dingen in het leven: voorkomen dat men de slaaf van zijn eigen gedachten wordt.
Hij was een mens zonder één zwakke plek. Afschuwelijk!
| |
11-10
Wat ik nog steeds een van de mooiste opmerkingen van Paul Klee vind, waarschijnlijk omdat ze ook zozeer op mij zelf van toepassing is (uit Tagebücher 1898-1918): ‘Mich braucht niemand zu ironisieren, das besorg ich schon selber.’
Als men ergens een strop ophangt, daagt er altijd wel iemand op die er zijn hoofd in wil steken.
Schrijven: iets afluisteren wat door niemand gezegd wordt.
Ieder schrijversoeuvre bestaat uit een aantal variaties op een aantal thema's. En of hij een goed schrijver is hang niet van de thema's af, maar van de variaties.
Er zijn mensen die hun bril alleen dan opzetten wanneer ze iets niet willen zien.
Er is maar één ding erger dan een kolonelsregime. Dat is een regime van sergeantmajoors.
Dat je eenmaal niet meer zult kunnen zien: dat kun je je voorstellen; dat je eenmaal niet meer zult kunnen horen: dat kun je je voorstellen; dat je eenmaal niet meer zult kunnen
| |
| |
eten: dat kun je je voorstellen; dat je eenmaal niet meer zult kunnen drinken: dat kun je je voorstellen; dat je eenmaal onder de grond zult liggen: dat kun je je voorstellen. Maar dat je hersenen eenmaal niet meer zullen werken: dat kun je je niet voorstellen, onmogelijk!
| |
17-10
Het is twaalf minuten voor vier, we liggen, praktisch allemaal volkomen uitgevloerd, in ons hotelletje in het zeventiende arrondissement: Hôtel du Boursault (in de rue van dezelfde naam, een zijstraat van de Boulevard des Batignolles; métro: Rome) na ruim twee dagen Parijs, waarin we meer afgewandeld hebben dan soms in een week Londen. Maar dat is zo'n vertrouwde plaats voor ons: we kennen er niet alleen precies de weg, maar weten ook waar je lekker even rusten kan, waar je op bepaalde uren bij voorkeur niet moet zijn, etc. Hier in Parijs is alles - zeker voor Sacha, Ellen en Wiebe - nieuw, en Stientje en ik herkennen wel veel, maar moeten ons toch ook in allerlei opzichten heroriënteren. (Zo wist ik bij voorbeeld niet meer op welk deel van de Seinekaden de boekenstalletjes staan; het daarstraks op de Place des Invalides aan een agent gevraagd: Quai de Conti, Quai des Augustins, gaan we morgen eens snuffelen.) Ik schrijft dit in een fraai Frans cahier (zij het met een spiraalband, waar ik eigenlijk een hekel aan heb) van Gibert Jeune, die twee zaken heeft, een: 15 bis Boulevard Saint-Denis, Paris (2e), de tweede: 5 Place Saint-Michel, Paris (5e), waar ik het mijne kocht. Me verder alleen nog aangeschaft, bij Joseph Gibert (zou dat de pa van Gibert Jeune zijn?), 26-30 Boulevard Saint-Michel, twee deeltjes Max Jacob, voor wie ik vanaf mijn achttiende, negentiende, een groot zwak heb gehad: Le cornet à dés (zijn prozagedichten, in de Collection poésie van Gallimard) en Le laboratoire central, ‘echte verzen’, met een lange inleiding van Yvon Belaval (een naam die mij overigens niets zegt).
Zondag na aankomst zijn we, na onze koffers te hebben weggebracht, meteen Montmartre ingedoken, waar we in 1950 logeerden, ik dacht in de Rue du Chevalier de la Barre, maar toen we daar kwamen wist ik: nee, hier kan het niet zijn geweest. Rondgedwaald door de straatjes rond de Sacré Coeur; ik wist dat het raam van onze kamer destijds uitkeek op een heel smal straatje waar een trap was die omhoogvoerde naar de Sacré Coeur; dit steegje na veel zoeken gevonden, het afgedaald - en toen zag en wist ik het weer: het was de Rue Ramey waar we toen gelogeerd hadden en het hotelletje heette Hôtel du Chevalier de la Barre. Het was inmiddels omgedoopt in Hôtel du Sacré Coeur en zowel het hotelletje zelf als heel de buurt er omheen - destijds een ‘goede volkswijk’ - was veel sjofeler en armetieriger geworden. Ons andere hotelletje, waar we in '55 voor twee weken waren heengetrokken, maar op de vierde of vijfde dag al een telegram kregen dat Sacha, die bij mijn moeder was achtergebleven, ziek was: heimwee bleek het vooral te zijn, terwijl hij toch nog maar vijftien maanden was, stond er ook nog (in de Rue Jacob) en de naam was ook nog dezelfde gebleven: Hôtel des Deux Continents. De sfeer in Parijs is toch wel veranderd, vind ik - al kan het ook aan de (= mijn) leeftijd liggen: destijds vonden we het een opwindende metropool, waar je zomaar echte etsen van Miro en Max Ernst kon kopen (voor maar zo'n vijfendertig, veertig frank, die we toen helaas niet hadden), nu komt het ons, al bevalt het ons er bijzonder goed, veel meer voor als een - speciaal wanneer je de vergelijking met Amsterdam trekt - uitzonderlijk groot uitgevallen en ook heel levendige provincieplaats. Je hebt niet (meer) het gevoel dat er echt iets gebeurt, wat je wel in A'dam en ook (nog) in Londen hebt, al is het ook daar al iets minder geworden. Maar ‘hippies’ (of wat daar dan ook op lijkt) zijn we nog niet tegengekomen; het haar van
zowel Sacha als Wiebe is drie tot viermaal zo lang als van vrijwel iedere Franse leeftijdgenoot die we zijn tegen- | |
| |
gekomen; de meisjes zien er zeer verzorgd en soms ook heel elegant uit, maar nooit eens gewaagd of gewoon lekker knots. Je krijgt in alle opzichten het idee dat alles hier nog in alle opzichten langs lijnen der geleidelijkheid verloopt. Maar de stad zelf is prachtig natuurlijk en daar genieten we ook enorm van, vooral omdat het weer voor honderd procent medewerking verleent: sinds we zondag om zes voor twee (op de minuut af volgens de dienstregeling) aankwamen, hebben we nog niet één wolkje aan de fragiel-blauwe herfstlucht kunnen ontdekken. Nu schenk ik me nog een glaasje Côtes du Rhône Villages (‘Distingué par le cercle des épicuriens’) in - eigenlijk graden te koud, maar wat kan mij dat schelen - en ga een paar versjes van Max Jacob lezen.
Twee minuten later: ik sla Le laboratoire central op en lees (op blz. 152 in het gedicht Léon! Léon!): ‘Je n'ai pas le courage de mettre l'autre soulier.’ Dat zou een regel van Remco kunnen zijn.
Wat me hier in Parijs nog steeds een beetje vreemd aandoet: dat ik in het buitenland ben maar geen Engels moet spreken.
| |
18-10
Grijze, kille dag vandaag. Vanochtend om tien voor half tien uit het hotel vertrokken, er vanavond om precies half tien in teruggekeerd: een behoorlijk lang dagje dus.
Programma in het kort: door het buurtje (bijzonder aardig) achter ons hotel naar het Parc Monceau, vandaar naar Eiffeltoren plus Champs de Mars, vandaar weer naar Montparnasse, omhoog (op de kaart dan) naar de boekenstalletjes langs de Seine (helaas maar weinig open, waarschijnlijk door het koude weer), toen St. Germain weer in, gegeten in de Rue Mazarine en uiteindelijk met de métro terug naar de Rue Boursault. Langs de Seine gekocht, samen voor de somma van zeven frank: Beaumarchais, Notes et réflexions en Montesquieu, Cahiers: twee boeken met aforismen, aantekeningen over van alles en nog wat en dergelijke. Nieuw gekocht (eerder op de dag) Proust par lui-même en Montherlant par lui-même. Laten liggen (weer in de Seine-boekenstalletjes): Gide, Interviews imaginaires (vroegen ze maar vijf frank voor, maar ik had er geen idee van wat het kon zijn, kende zelfs de titel niet en was bang dat de preker Gide er te veel in aan het woord zou zijn) en André Billy, Vie des frères Goncourt: drie delen voor veertig frank. Dat ik dat niet heb meegenomen spijt me wel, misschien ga ik er morgen nog wel even voor terug. (Ik heb daarnet nog even een dronkemansgebedje gehouden en het kan waarschijnlijk net.) Overigens wederom volkomen uitgevloerd: ik denk dat ik voor tienen onder de wol zal liggen. (In ieder geval voor half elf: zo'n twee à tweeëneenhalf uur eerder dan thuis. Maar daar fiets ik per week nog geen tiende van wat ik hier alleen vandaag al heb afgelopen.)
Dat Parijs toch een stuk kleiner is dan Londen kun je vooral merken aan de afstanden tussen de ondergrondse stations: meermalen heeft de trein nauwelijks meer dan een halve minuut nodig om van het ene naar het andere te komen; een enkele keer zelfs minder dan een halve minuut (bij voorbeeld van Strasbourg - St. Denis naar Château d'Eaux: zesentwintig seconden).
| |
19-10
Weer een hele dag (van half tien tot half tien) er op uitgeweest, ditmaal opnieuw bij een blauwe hemel en - af en toe - lekker zonnetje. Na ontbijt in een plezierig cafeetje in de Rue des Dames (gisteren ontdekt, houden we ons ook de komende twee dagen aan) richting grote boulevards gewandeld, vandaar langs Opéra en Madeleine naar het Louvre, er de Franse schilderkunst bekeken (over ‘literaire elementen’ gesproken!), toen naar de boeken- | |
| |
stalletjes, waar ik de drie delen André Billy toch wilde ophalen, maar toen ik ze - na veel zoeken in welk kraampje ze gestaan hadden; Stientje wist het te ontdekken - eerst toch nog even inzag, bleek het maar een biografie te zijn tot aan de jaren dat ze hun Journal zijn gaan bijhouden. In plaats daarvan toen maar een driedelige gebonden - zij het helaas ietwat protserig en vooral ook nogal kitscherig - gebonden editie van Chateaubriands Mémoires d'outre-tombe gekocht. Om van alle wandelen dooltochten bij te komen wat gedronken in een cafeetje net op de hoek van de Quai des Orfèvres (Le Rigodon), waar we, om de tijd aangenaam te passeren, met ons vijven ‘cadavres exquis’ hebben zitten maken; er zijn diverse erg mooie uitgekomen (vind ik). Hier een selectie, waaronder ook enkele die we vanavond, in hetzelfde eethuisje als eergisteren, tussen hoofdgerecht en dessert hebben vervaardigd: ‘De vrolijke intellectueel slurpte het bijziende aapje. De semi-neurotische prothese vocht met de manke thermometer. De van vreugde stralende leeuw ronselt het semipermeabele hoedje. Het giechelende struikelblok electrocuteert de geknakte baviaan. De paranoïde ketter is de geniepige anti-alcoholicus. De achterdochtige meeuw perforeert de schizofrene piano. De elastische sergeant eerste klas speelt de gesoigneerde kolenkit. De geuniformeerde kever onthooft de nieuwsgierige schrijnwerker.’ En wat misschien wel de mooiste
van allemaal is: ‘De marxistische muis verzilvert de honingzoete minstreel.’
Het is jammer dat De schone zakdoek niet meer bestaat: Gertrude en Theo zouden ze vermoedelijk graag er in hebben opgenomen.
Overmorgen gaan we alweer naar huis, maar we komen, ijs en weder dienende, snel terug: we hebben ervaren dat Parijs eigenlijk vlak bij Dordt ligt. Maar als je bent opgegroeid in een tijd toen zelfs een tochtje naar Scheveningen al een ‘hele reis’ was, blijf je afstanden op die schaal bezien, hoezeer je verstand je ook mag influisteren dat je een beetje aan het dazen bent. Met andere woorden: ook reizen moet je leren. En liefst zo vroeg mogelijk.
Een prachtige en ook zeer hooghartige - maar misschien wel prachtig door zijn hooghartigheid - op de eerste pagina van Beaumarchais' Notes et réflexions: ‘Nous consentons que vous sachiez tout, souffrez que nous ignorions quelque chose.’
| |
20-10
Om dezelfde tijd gestart vandaag, maar veel eerder (kwart voor vijf) terug in het hotel: we waren alle vijf doodop. Vanochtend door Montmartre naar het Musée Grévin geslenterd, dat pas om twee uur open bleek te gaan (en het was toen tien over twaalf), na een verfrissende dronk dus naar het Musée de l'art moderne, daar in de buurt wat gegeten.
Toen we in het museum kwamen bleek dat als gevolg van personeelsgebrek (suppoostentekort) 's morgens alleen de tweede etage te bezichtigen was en 's middags alleen de eerste. En dat in een land dat zich - en zeker niet ten onrechte - altijd zo voor laat staan op zijn cultuur. Alleen dus de ‘moderne kunst’ van tussen ± 1900 en ± 1925 gezien, wat nauwelijks meer moderne kunst kan worden genoemd. Ik had me juist zo verheugd op (onder andere) de Magrittes en Max Ernsts; nu waren er zalen vol Bonnards en Vuillards en Dufy's en Rouaults te zien, die mij eigenlijk nauwelijks interesseren. Maar er was natuurlijk wel erg mooi werk van Braque, Picasso, Juan Gris en vooral ook Paul Klee: die blijft - voor mij dan - een van de grootsten. En nu zit ik, af en toe een ferme teug Rhônewijn nemend, maar weer een beetje in dit cahier te schrijven en ga dadelijk een stukje lezen, vermoedelijk in Beaumarchais, omdat dat niet meer opengesneden hoeft te worden (en we hebben geen mes bij ons).
Vanavond, na onze laatste maaltijd in Parijs - een dagboek moet natuurlijk geen reisgids worden, maar toch: voor wie naar de Franse
| |
| |
hoofdstad gaat kan ik van harte aanbevelen het Frans-Italiaanse restaurant Chez Pietro, op de Boulevard des Batignolles, tussen de Place de la Clichy en de Rue du Turin. (Van het eerste komend aan de linkerkant) - onder het genot van een kop zwarte koffie (plus, voor mij, een vorstelijke calvados) nog vier ‘cadavres’ gemaakt: ‘De gepensioneerde koffieautomaat ontdooide de grimmige kikker. De aristocratische lantaarnpaal verpletterde de onwijze brievenbesteller. De onbetaalbare Dolle Mina huilde onbedaarlijk om de doorzichtige kolibri.’ En: ‘De magnetische pantoffel vermaalde de geheel doorzichtige banaan.’
Wat moeten de jaren tussen '22-'23 en '32-'33 toch fabelachtig geweest zijn in Parijs. Als voor mijn dood de tijdmachine nog mocht worden uitgevonden, zou ik die periode geloof ik het liefst meebeleven. Ik voel mij intellectueel misschien (nee, zeer zeker) meer verwant aan het dadaïsme dan aan het surrealisme, maar het laatste heeft, in mijn jonge jaren, mijn hart gestolen. En ook voor de literatuur geldt: ‘On revient toujours à son premier amour.’ Zoals ik bij voorbeeld onmiddellijk voor Marsman in de bres spring wanneer iemand zijn verzen aanvalt, terwijl ik er zelf nu toch ook een veel lagere dunk van heb dan in de jaren ('35 tot '40) dat ik er aan verknocht was. Aan mij zelf mogen ze komen zoveel als ze willen (hoe weinig leuk ik dat soms ook vind), maar van mijn vrienden en favorieten moeten ze afblijven.
| |
22-10
Weer bijna vierentwintig uur thuis. We schijnen reuze geboft te hebben, want vrijdag en zaterdag moet er een staking van het Franse spoorwegpersoneel zijn geweest waardoor heel het treinverkeer, ook dat met Nederland, schijnt te zijn ontwricht. Maar onze trein vertrok gelukkig op het aangegeven tijdstip en in de Bankastraat stond alles er nog: huizen, auto's, bomen. Sammie (die we vanochtend zijn gaan halen) verkeerde ook in blakende welstand en vanmiddag heb ik een uiterst matig fc Dordrecht (ik ben nog altijd geneigd dfc te schrijven) met 1-1 gelijk zien spelen tegen een niet minder matig Volendam. We zijn midden in een echt Hollandse herfst terechtgekomen, maar ook dat heeft weer zijn charmes. Van de boeken die ik had meegebracht toch begonnen in Montherlant par lui-même; zag achter in de bibliografie dat Les Olympiques in de Livres de poche moet zijn verschenen; zal er woensdag, als ik in A'dam ben, meteen naar kijken.
|
|