Maatstaf. Jaargang 21(1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Ad Zuiderent Stof zijt gij Lucht Nu geen duister opdaagt klemt midzomerschemer als een helm om de gletsjer in de verte in de uitspanning aan de oever hangen toeristen rond verhalen van de gids ‘Tot ver voorbij de top lijkt hij verroest ter herinnering aan Wodans luchtkasteel zoekt soms een waaghals resten van het slot metaalschilfers geven de vuilwitte kleur’ Dan drinkt men frisdrank bijna ritueel met fakkels en gezangen voor de sfeer verlaat de boot de droge wal Wie weet waardoor de gletsjer smelt ruïnes komen bloot als na de eerste ijstijd stroomt het meer vol de sfeer verdwijnt een witte golf van staal verheft hen geen reiziger blijft overeind [pagina 71] [p. 71] Aarde (dank zij Simon Troelstra) Om bij de aardpiramiden te komen hebben de mannen van Otta een bontleren muts op hun hoofd en in hun schouders drukt de stenen bepakking het waarmerk Bewegen zij even verschikt in de bossen daarboven Peer Gynt de wolken zodat stof stolt tot gegoten metaal en de keien als lijm om het lichaam druipen Te laat letten zij op het weer opkomend water uit de bergbeken trekken zij smoelen van geesten staan strak als richtingaanwijzers van het dal naar de hoogvlakte denkbeeldig bewegend Om bij de mannen van Otta te komen hebben de aardpiramiden hun deksteen verwijderd rollen gruizen plumpuddingen rondom gestileerde trollen van steen Water Wolken hangen als een koets met zwartbepluimde paarden boven de bergkam boven het dal van Skjåk lekt de zon uit een haren vergiet Groeit het oevergras, waar geen water is? Stofwolken waarschuwen de tegenligger voor een bocht in het pad door de pas dalen zij gevolgd door een vuurkolom snachts De violist voorop speelt met bonthulzen om de vingers tegen de kou valt geen vuist te maken geen muziek verbergt de stomme lippen Is er een oever, waar geen water is? Zacht regent gruis uit hun voetstappen iedereen sluit zich aan de ogen op een kier om de levensgeesten te luchten [pagina 72] [p. 72] De veerman van Skjåk neemt hen op de schouders in de bestofte bedding zij blijven staan tot ook de kluiten zijn neergedaald om hen heen hangen de pluimen als uitgebluste wolken Vuur Onder het rookgat brandt al een vuur voor de midzomernacht buiten de tent zwerven gedachten van mannen als vlammen over de stoffige toendra Waar is de weg naar de plaats waar het licht zich verdeelt in warmte en dood door verstikking? Wie in de nacht passeert kan uit de dwaallichten geen wijs en rijdt maar noordwaarts Als dode bomen groeien de rendieren uit hun kracht zij bieden geen verzet aan droogte of bedwelming met hun gewei blijven zij hangen in de rode gloed Wie in de nacht passeert ruikt meer dan onraad offermalen aan de zon as regent op de weg naar de plaats waar het vuur zich verdeelt in tongen en rook Vorige Volgende