1902 tot 1905, zíjn kwalitatief geen haar minder dan Japanse prenten. Om dat overtuigend eens en voorgoed te bewijzen is het alleen maar nodig dat er eens een grote Hoytema-tentoonstelling komt, en de tijd is daar nu zeker rijp voor.
Hoytema was schilder, werkte met pastel en waterverf, maakte ontwerpen voor schermen en kussens, voor vazen en tegels, tekende versieringen voor verzendkisten van de ‘Delftse slaolie’ en sneed in opdracht panelen voor meubels en schermen. Ook heeft hij eens de sociëteitszaal te Gorkum beschilderd en zelfs een boot gedecoreerd. Onnodig te zeggen dat een verbouwing de muurschilderingen heeft weggevaagd en dat er van de bootpanelen ook niet veel meer over is. Hoe mooi hij met krijt overweg kon bleek uit de twee pasteltekeningen Zwanen op een rivier en Reiger aan een slootkant, die dit voorjaar bij Mak van Waay werden geveild (voor bedragen van vijfen drieduizend gulden, wat natuurlijk eigenlijk helemaal niets is). Maar het allermooiste is Hoytema toch als lithograaf.
Een van de eersten die Hoytema's talent als lithograaf ontdekte was de schilder en kunstcriticus Jan Veth. Toen in 1892 Hoytema's eerste gelithografeerde prentenboek Hoe de vogels aan een koning kwamen verscheen, zag Veth door de onvolmaaktheden en onhandigheden van dit debuut heen en roemde hij de oorspronkelijkheid en frisheid ervan. Het was in een periode waarin er talloze prentenboeken voor kinderen verschenen.
Als we er nu onder ogen krijgen bewonderen we de niet alleen touchante, maar ook vaak schitterende druk en uitvoering (groot formaat chromolithografieën, kom daar eens om tegenwoordig!), maar Veth had desondanks groot gelijk door ze na vergelijking met Hoytema's eersteling op de grote hoop van de ‘burgerlijke miezerigheid’ te vegen.
Wat Hoytema deed was revolutionair, en is dat nog steeds. Het is de stille revolutie van iemand die hoe dan ook niet met zijn tijd meegaat, maar evenmin is blijven steken in eenzelvigheid en traditionalisme, en is verstard. Daar is veel zelfvertrouwen voor nodig en een grote mate van gelijkmoedigheid. Hoytema vond die in de natuur om hem heen. Uilen, eenden, zwanen, kippen, mezen, roodborstjes, pauwen, alle soorten vogels tekende hij, op een vrolijke en eigenzinnige, maar volmaakte manier. Ik weet dat Peter Vos, die zulke fantastische reigers heeft getekend, het daar niet mee eens is en Hoytema helemaal niet zo goed vindt, maar dat wil er bij mij eenvoudig niet in. Wat Hoytema niet kon tekenen waren mensen en katten. Bekijk daarvoor Het leelijke jonge eendje maar, dat in 1970 bij uitgeverij Schoonderbeek vrijwel volmaakt werd herdrukt, voor zover zoiets kan wanneer je echte litho's fotografisch reproduceert. Jan Veth merkte in zijn recensie van het boek (beide dateren van 1893) al op hoezeer Hoytema er af en toe ook naast kon kleunen. Dat is aan Veth zo aantrekkelijk, en het maakt zijn oordeel zo belangrijk, dat hij bij alle loftuitingen over Hoytema's volgende prentenboeken ook precies bleef zeggen in welke opzichten de kunstenaar volgens hem tekort schoot. En ik kan niet anders zeggen dan dat daar meer dan zeventig jaar later nog geen speld tussen te krijgen is!
Hoytema heeft in totaal vijf prentenboeken getekend, alle vijf naar sprookjes, van Andersen, zijn vrouw Tine of van hem zelf. Na Hoe de vogels aan een koning kwamen en Het leelijke jonge eendje verschenen tussen 1895 en 1904 nog Uilengeluk, Twee hanen en Vogelvreugd. Hij had daar wel succes mee, zowel bij volwassenen als kinderen, maar dat hem nooit een massale populariteit ten deel is gevallen, waar zijn ongekunstelde en zeer verstaanbare werk toch bij uitstek toe geschikt leek - je zou bijna zeggen: voorbestemd was - komt door de aard van het werk zelf. Litho's kunnen maar in een beperkte oplage worden getrokken om de eenvoudige reden dat de stenen waarvan ze