door hem zelf ontworpen brief naar Albert van Raalte gegaan, waarin stond dat hij, Van Raalte, altijd goed was behandeld door Vogt. Om een reden, die insiders tot op de dag van vandaag verbaast, heeft Van Raalte die brief getekend. Het is na de oorlog Vogts redding geweest. Er is echter nóg een brief van Van Raalte, waarin hij verklaart ‘dat hij op 21 mei 1940 als vaste medewerker bij de avro zonder meer ontslagen is kennelijk uit hoofde van het feit, dat hij toch op den duur als Jood door den bezetter wel niet gehandhaafd zou worden.’
Door Dubois, Haccoû en Enserinck is in de concentratieperiode een schadevergoedingsregeling opgesteld, waarbij de door de avro ontslagen medewerkers met terugwerkende kracht alsnog schadeloos werden gesteld. Daar viel ook Jettie Cantor onder, die nu zegt, dat Vogt het verschrikkelijk vond dat hij haar moest ontslaan en het haar ‘in tranen’ heeft meegedeeld, nadat hij nog geprobeerd had haar te laten spelen in haar eigen ensemble, dat dan niet meer haar eigen naam, maar die van Johnny Kroon droeg. En in Westerbork had zij nog met Han Hollander gesproken, ‘die vol lof was over Vogt’, aldus mevrouw Cantor. Vast staat, dat zowel mevrouw Cantor als Han Hollander (evenals de andere al genoemde ontslagen joodse medewerkers) onder Dubois' schadeloosstellingsregeling vielen en ook daadwerkelijk het geld met terugwerkende kracht uitgekeerd hebben gekregen.
Vast staat ook, dat de ontslagbevoegdheid van Vogt pas ophield op 1 januari 1941, toen officieel werd geconcentreerd en Dubois die bevoegdheid overnam. En op 21 mei 1940 was er nog helemaal geen ontslagplicht voor joden dus gevreesd moet worden, dat de tranen van Vogt toch enigermate krokodilletranen zijn geweest.
Toen begin 1941 in Hilversum, nog vóór zulks landelijk was verordonneerd, op de restaurants de bordjes verschenen: ‘Joden niet gewenscht’ hing er ook een op het avro-restaurant. Dubois heeft onmiddellijk laten weten, dat de studio's onder zijn jurisdictie vielen en heeft het bordje laten verwijderen.
Het is rechtvaardig ten aanzien van Vogt óók te vermelden, dat hij later in de oorlog wapens van de kp in huis heeft gehad, waardoor hij groot persoonlijk risico liep.
Op het anp in Amsterdam was men er nog sneller bij. Daar stapte op 15 mei, zeer vroeg in de morgen, de perschef van de Duitse ambassade H. Hushahn Jr. het redactielokaal binnen en ontsloeg alle drieëntwintig joodse medewerkers onder wie - de overigens afwezige - chef-redacteur Cohen. Directeur Van de Pol was daar niet bij aanwezig, maar erkende blijkbaar wel de rechtskracht van dit besluit, want hij trok het niet in.
Hoe dan ook: de anp-ers stonden op straat en kregen later uit ‘de kleine kas’ theoretisch zes weken salaris, maar toen Nol Lissauer verscheen, hadden ze voor hem nog maar veertien dagen. H.M.A.N. Koemans - hij zou later een meeloper blijken te zijn - stuurde de ontslagenen een brief met de mededeling, dat het hun verboden was het anp-gebouw nog te betreden, zodat ze niet eens hun eigen privé-spullen, die er nog lagen, konden ophalen. Bij de Raad van Beheer van het anp kregen ze nul op het request en toen Nol Lissauer namens de ontslagenen in Leiden aanklopte bij de voorzitter van de Nederlandse Dagblad Pers (die het anp als gezamenlijke persdienst had opgezet), de heer Henny, zei deze: ‘Ik heb wel wat anders aan mijn hoofd dan me met de joden van het anp te bemoeien.’ Ten slotte heeft de Nederlandse Journalisten Kring zich over hun ontfermd en hun een uitkering gegeven totdat in de loop van 1940 ze ander werk hadden gevonden. Dat was de dank van het anp voor vijf dagen en nachten in touw zijn om de Nederlandse luisteraars op de hoogte te houden van wat er aan de hand was.
En dat gebeurde allemaal door Nederlanders, want natuurlijk blijft Van de Pol verantwoordelijk voor de ontslagen bij het anp. Een Duitse ambtenaar, die kort na de bezetting