‘Hoeveel Septembers, Heer, en hoeveel vierde dagen Wilt ghij mij noch verdragen?’
Dat waren er 22.
Voor zover ik kan nagaan hebt U nooit enige neiging gehad Uw geboortedag te bezingen. Integendeel. U houdt zich schuil ‘op de domste dag van het jaar’. Maar ook dit jaar hebt ge Uw aangename schuilplaats moeten verlaten en ge zijt nog maar nauwelijks binnen de gemeentegrenzen of U bent het middelpunt van een feestavond.
Ik moet U er wel op wijzen, dat U, op een waarschijnlijk voor U onzalig ogenblik, dank zij de vriendelijke uitnodiging van mijn voorganger, erin hebt toegestemd, dat er een fonds tot hulp aan kunstenaars zou worden opgericht, dat Uw naam zou dragen. Het fonds doet in ‘de bezielde dorpen’ uitstekend werk en het mag de blijvende en toenemende steun van ons allen niet ontberen. Ik weet, dat dit ook Uw wens is. Het is eigenlijk het aardigste cadeau dat men U kan aanbieden. Wat kunnen wij U nog geven, waarmede wij u kunnen eren of gelukkig maken? U bent reeds vele jaren ere-burger van onze gemeente. Op de gebruikelijke zuinige gemeentelijke wijze, zonder persoonlijke toelage. Anders dan bij het departement: ere - zonder - geld.
Acht november van dit jaar woont U 50 jaar in dit dorp. Door iedereen gekend kent U slechts weinigen. Ere-burger zonder ooit actief aan het dorpsleven deel te nemen. Zodra het woord vergadering valt, valt U in een soort slaap, die de voortgaande denkarbeid verzekert.
Vele manifesten, oproepen en protesten hebt U ondertekend, ook in deze aan manifesten-zo-rijke gemeente. Uw geringe belangstelling voor staatkundige en democratische verhoudingen doet vermoeden, dat U vóór alles de opstellers terwille wilt zijn.
U bent nog nimmer in een stemlokaal verschenen - een stamlokaal is een gezelliger oord - en daar beroemt U zich op. U hebt mij eens uitgedaagd U inzake deze overtreding te verbaliseren. Als ereburger en goed vriend gun ik U dat