Maatstaf. Jaargang 20
(1972-1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 868]
| |
mr. a.f. kamp
| |
[pagina 869]
| |
sigarenzaak op de hoek, de onverwachte kreet van de schooljongen die ‘Dag oom Jany’ roept.
Het was - met 60 in 1948 - heel simpel begonnen. De organisatie lag in handen van het pas één jaar, moeizaam functionerende Kunstenaars Centrum Bergen. Dat kon er zich uiteraard niet van bewust zijn voldoende kiemkracht te bezitten om in 1972 de eigen zilveren mijlpaal te vieren met een tentoonstelling ‘Driemaal Roland Holst’. Zo was namelijk in 1948 ook het begin geweest, zij het in enkelvoud. Toen had de uitnodiging vermeld dat men in de ‘Sociëteit van het Huis met de Pilaren’ over A. Roland Holst, werkend lid van het Centrum, van allerlei interessants kon gewaar worden: manuscripten, rijmprenten, eerste drukken, houtsneden en andere illustraties van B. Essers en J. Buckland Wright in originali; aan de wanden ‘schilderijen en reliefs’ van David Kouwenaar en Jaap Mooy. De keuze van laatstgenoemden typeerde de jubilaris: de werken van beide jonge kunstenaars waren wegens hun abstract, dorpsvreemd karakter, ter plaatse toen - ook onder de collega's - ten zeerste omstreden. De aankondiging berichtte verder dat de dichter verzen zou doen horen. Daartoe begaf zich de toegewijde schare naar de sindsdien tot supermarkt ontluisterde danszaal van De Rustende Jager. Doch de jeugdige zestigjarige prefereerde voorlezing van eigen werk dat een hem boven allen dierbaar mens betrof - het Gidsartikel uit 1927 ‘In Memoriam Herman Gorter’: ‘Sinds ik weet dat ik hem nooit meer zien zal, is het mij, alsof het helderste van mijn jeugd nu voorgoed van mij werd afgenomen... De kamer, waarin ik dit schrijf, ligt buiten het dorp, in den omtrek waarvan hij ook woonde. In de verte zie ik de duinen; daarin staat het huis, waar hij werkte en sliep...’ Ieders gedachten toefden een wijle in de allen bekende Verbrande Pan... en wellicht schoot menige, wat oudere dorpeling te binnen dat ééns de bakker, ongenegen dagelijks naar het afgelegen pand te marcheren, de broodjes in een | |
[pagina 870]
| |
konijnenhol aan de weg placht te verstoppen... Behoudens een kort, welgemeend vriendenwoord was het daarmee toen bekeken. En geen mens miste bloemen en erelinten, liber amicorum of feestmaaltijd. Men dronk gezamenlijk, elk voor eigen rekening, een borrel op het Rus-terras. Zo was het in 1948 - de bewogen werkelijkheid van een rustige Bergense middag van gedenken.
Later werd het ingewikkelder, zelfs ongemakkelijk het jawoord aan de dichter te onttrekken voor een min of meer publieke séance. De burgemeester zag zich afgevaardigd, de op dat moment hoogst in koers staande vrouwelijke ingezetene liet een onopzettelijk goed woordje vallen, maar de potentiële kroon-jarige bleek zich zijn fortuinlijke onderhandelingspositie zeer bewust. Hij formuleerde een aantal voorwaarden, stipuleerde verboden: weinig, liefst helemaal geen officieel betoon, een uiterst minimale, beter nog geen enkele bijdrage zijnerzijds en beslist geen cadeaux, veiligheidshalve gepreciseerd in ‘geen nieuwe fiets, geen andere wandelstok, niet nòg een tas...’ Vervolgens kwam de consultatie over de concrete wensen des dichters ten aanzien van eventueel aan te zoeken optredenden: Annie Schmidt en ‘een’ Spaanse danseres passeerden de revue der voorkeuren evenals Carmiggelt en Wim Kan. Het comité kon naar de telefoon grijpen...
Achteraf bezien heeft, wie dan ook, zich - met 70 in 1958 - helemaal niet aan die condities gehouden. Wat is nu officiëler dan een ereburgerschap... dat wil zeggen: overal elders dan in Bergen. De burgemeester - het was weer een matiné - formuleerde ten raadhuize het bijzondere van het huldebetoon aldus: ‘U bent de eerste door de raad benoemde ereburger... die niet in overheidsdienst is geweest’. Men zàg Roland Holst zijn best doen geen teleurstelling te laten blijken een dergelijke carrière te hebben gemist. In plaats daarvan zei hij in zijn dankwoord: ‘De wezenlijke waarde van deze | |
[pagina 871]
| |
onderscheiding is dat zij gebonden is aan een beperkt en vertrouwd gebied, waardoor zij dieper wortelt.’ En hij verbond daaraan de toezegging dat, mocht hij ooit toekomen aan een gedicht over zijn woonplaats, dit zeker de regels zou bevatten: ...te houden van mijn dorp en er terug te keren
na jarenlange omzwerving in den vreemde...
Het sonnet is tot dusver uitgebleven doch de essentie, die de halve strophe bevat werd doorleefde waarheid. Weinig plechtigs vertoonde de symboliek der door Lucebert getekende oorkonde: een corpulente Muze, de zegekar mennend met wapperend lint waarop de aanduiding ‘honderd j. dichter’, deze laatste het glas ledigend, bij te vullen uit een vaatje, gedienstig nagevlogen door een meeuw... De tekst, ambtelijk voldragen van stijl en ook overigens zeer to the point constateert in het dictum der overwegingen onder meer: ‘dat Adriaan Roland Holst, sedert twee en veertig
jaren staat ingeschreven in het bevolkingsregister
dezer gemeente waarheen hij, uit welke ballingschap
ook, steeds en tenslotte voorgoed wederkeerde;
dat in de gedichten van zijn hand, menig symbool
de getergde zee - de vlagende wind -
de verdoolde kreet der boven de
eenzame kusten zwevende meeuwen -
zijn oorsprong kennelijk ontleent aan de
werkelijkheid die deze kustgemeente hem kon
bieden;
dat aldus tallozen de lezing van vele zijner strophen
tot herinnering aan Bergen voert;...
dat de faam van zijn dichterschap op gans eigen
wijze tot de luister van Bergen wist bij te dragen;...’
Waarlijk - er zijn wel onderscheidingen verleend op minder | |
[pagina 872]
| |
zwaar gemotiveerde gronden!
Officieel ook, maar in speels verheven vorm, des avonds tijdens de feestelijke bijeenkomst: het bericht van de benoeming tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw - overgebracht in een voor de vuist weg uitgesproken, fonkelende rede door minister Cals van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. In het voorbijgaan weet de bewindsman nog spits te reageren op enkele revolutionaire uitlatingen van de vorige spreker, de vitale, tachtigjarige mr H.P.L. Wiessing, onder meer zeggende ‘Ik wil mijn Rome niet stellen tegenover Uw Moskou.’ De dichter weet, zoals alleen hij dat kan, zonder lèse-majesté in zijn dankwoord de mogelijkheid van een vergissing in te vlechten - kwam hij niet eerder voor een meeuw dan voor een leeuw in aanmerking? En dan is er toch ook nog een cadeau - een map met een twintigtal door Lucebert genomen foto's van Bergen, voorzien van onderschriften door de eens Twentse, nu Schoorlse literatuur-criticus W.L.M.E. van LeeuwenGa naar eind1. Als specimen klinkt dan de ‘toelichting’ bij de afbeelding van in water spiegelende bomen: Wat is hier droom, wat waken?
Wat beeld, wat spiegelbeeld?
Waarom een tweeheid maken
Van wat leeft ongedeeld?
‘Een vijver, diep in 't hoge woud’
‘Weerkaatst zo stil de avondval’.
Dàt schreef ik jong, dìt schreef ik oud;
En wat ik nu nog schrijven zal?
Verborgene en Nomade,
Gij zijt mij één tezaam.
De hemel en de aarde
Zij dragen één, géén naam!
| |
[pagina 873]
| |
Henkemans speelt betoverend Bach en Debussy. Carmiggelt leest voor uit eigen werk en evenzo Annie Schmidt die, na het uitspreken van haar laatste zinnen, op haar wenk een tiental dames, verspreid in de zaal gezeten, doet verrijzen. Elk biedt de jarige een reusachtige spons aan voor - zoals de spreekster toelicht -: ‘Een winter in zee.’ Ook daarbij hebben aanwezige dorpelingen terstond een associatie: hoe nog het vorig jaar Roland Holst op Tweede Kerstdag de zee in dook, teruggekeerd dat wel eens even aan iemand wou vertellen en daartoe een winkeltje betrad waar hij een stuk kaas kocht. Terloops merkte hij op: ‘Ik was net nog even in zee - wat frisjes,’ waarop de mevrouw repliceerde ‘Dat maakt dan precies twee gulden.’ De guitarist Pieter van der Staak doet met de tokkeling van Spaanse dansen de niet verkrijgbaar gebleken Iberische ballerina vergeten. Aan het slot presenteert de jarige aan alle medewerkenden zijn pas verschenen bundel ‘In Gevaar’, elk exemplaar voorzien van een persoonlijk rijm. En de minister leest Mag ik U in dit boek ontmoeten
Even van Onheil, Klacht en Wee
Verlost der wereld: U begroeten
Niet ver van huis, niet ver van zee.
De guitarist verneemt Het bonzen en de slag van Uw gitaar
Maakt wild het hart, de hoogmoed dwepend,
De liefde lust en het gevaar
Meeslepend.
Uit het hooggestemd verslag over deze soirée in de Literaire Kroniek van het Hengelosch Dagblad nog dit citaat: ‘...om één uur zet de muziek in: de dansvloer blijft leeg. Tot Roland Holst opstaat - en daar danst, beheerst, de | |
[pagina 874]
| |
70-jarige jongeling met een vrouw van bijkans een halve eeuw jonger, niemand anders. Wij allen applaudisseren; dan kijken wij minutenlang. Dan begint het bal.’
En waar was en bleef nu ‘het dorp’ in deze manifestatie betrokken? Dat bleek in de drievoudige gevolgen. Vooreerst bood het Kunstenaars Centrum aan de gemeente het (thans in de Volkshogeschool ‘Het Oude Hof’ geplaatste) borstbeeld van Roland Holst door Titus Leeser aan, daartoe in staat gesteld door giften van werkende en kunstlievende leden. De bijdragen vloeiden zó mild dat een bedrag van duizend gulden door de jarige kon worden bestemd tot grondslag van een fundatie ter verlening van bijstand aan kunstenaars in de duinstreek: de Stichting A. Roland Holst Fonds te Bergen N-H. Tenslotte herinnert aan 1958 de overdruk uit het Roland Holst-Maatstafnummer (mei/juni), bevattende de artikelen van de scribenten uit Bergen en Schoorl. Het geschriftje opende met een toen alleen daarin opgenomen ijle tekening van Rie Kooyman, de dichter op zijn rijwiel afbeeldend, met Ruïnekerk en Pilarenpand op de achtergrond. In háár exemplaar van ‘In Gevaar’ las de illustratrice: Gij hebt mij vriendelijk doorzien
Van Spengler af, terug tot Nietsche.
Zo leve ik voort tot lang nadien
door U getekend op mijn fietsje.
Het decennium tussen 70 en 80 biedt een keur van nooit gedachte metamorfosen voor dorp en dichter. In verwerpelijke doortastendheid deed het plaatselijk gezag het prachtige oude geboomte kappen op het unieke Bello-emplacement. In de huidige tijd zou een fervente actie dit zeker hebben weten te verhinderen. Het dorp kreeg er aldaar in 1959... een winkel - en naar men meende tevens een nieuw dorpscentrum voor in de plaats, naar de vorm stellig met verdiensten, al vernam men dat de schepper ervan elders Bergen ‘een klein | |
[pagina 875]
| |
stadje’ had genoemd.Ga naar eind2 Alleen al de historie der naamgeving van dit stedebouwkundig corpus alienum bewijst dat de gemeente een dorp is gebleven. In de vroedschap werd tijdens de beraadslagingen ook de ereburger genoemd. Het raadslid dr. J. Hemelrijk merkte op te betwijfelen of een zo fijnzinnig man als Roland Holst wel op prijs zou stellen zijn naam te verbinden aan een typisch moderne planologische creatie.Ga naar eind3 Dat bleek een juiste veronderstelling, want terstond deed de dichter in het dorp verluiden ‘Ik laat niet over mij lopen’. Na eindeloze twistgesprekken trachtte de Raad zich op de kale vlakte staande te houden met de keuze ‘Plein’, die geen keuze is. Intussen wist het Kunstenaars Centrum de aldaar spoedig verlaten Albert Heyn-veste te veroveren als domicilie van zijn tentoonstellingsruimte. Ondanks dit alles begaat niemand de vergissing dat roerige rijtje daar gevestigde zaken aan te zien voor de hartkamer van het dorp. Dat blijft onvervreemdbaar de eeuwenoude Ruïnekerk met entourage, hoezeer ook al die eens zo dierbare winkeltjes aldaar tot eethuisjes en kroegjes zijn vervallen; alleen de boekhandel hield stand. En het mag er dan tegen het middernachtelijk sluitingsuur wel eens wat lawaaiig zijn - wie overdag van het onoverzichtelijke Plein ombuigt naar dat fraai kwartier van betrekkelijke rust, weet dat alleen dit onvervangbaar de ziel kan blijven van ‘een oud dorp van storm en stilte, en oudere duinen.’ Misschien zal de vorsende nakomeling zich straks nog meer verwonderen over een andere verandering - hoe in die jaren van eigen stil tumult Roland Holst zijn ‘één-gezinswoning’ aan de Nesdijk verliet om op te stijgen in de enige hoogbouw die te Bergen-Binnen tot dusver is getolereerd - de drie-zuilige verzorgingsflat ‘Frankenstate’. Maar niemand misgunt hem het verre uitzicht over duin en dorp. Hoog aan een raam stond, moe en oud
een man; hij hoorde het, hij zag
diep onder hem dat kleine feest:
het vuur sloeg uit de sneeuw...
| |
[pagina 876]
| |
Men neme opnieuw ‘Vuur en Sneeuw’ ter hand en herleze het gelijknamige gedicht, met de verrassende slotregels van deel 1: hij wist
opeens de zin weer van het leven:
overal eeuwig, nergens oud.
Ook de cultus van ‘de domste dag’ onderging intense wijzigingen. Voortaan occupeerde zich het Roland Holst Fonds met de 23ste mei en switchte zelfs van kroonjaren naar een jaarlijks spectacle coupé. Dit alles niet ter ere of ten pleiziere van de stichter die zich er echter allengs mee kon verzoenen omdat het duidelijke doel ervan was: contribuanten te winnen voor zijn fonds onder alle literair-gevoeligen in den lande. Het bestuur der fundatie liet geen middel onbeproefd. Zoals een naamloze vennootschap met behoefte aan middelen de mogelijkheid openstelt tot deelname aan haar kapitaal, aldus lanceerde het fonds in 1960 de emissie van een unieke langspeelplaat, evenwel niet op de vrije markt, zelfs thans helemaal niet meer verkrijgbaar. Al wie toen f 100,- stortte verwierf dit kunstzinnig aandeel en kon zich daarna tooien met de door de stichter bedachte titel ‘drager van het A. Roland Holst Fonds.’ Het was pure winst, dankzij het belangeloos aanbod van Philips. Zo ontstond de plaat ‘O wind... o zee... wat ben ik zonder u’; eigen verzen door Roland Holst voorgelezen met tussenspelen van Claude Debussy, uitgevoerd door Hans Henkemans.Ga naar eind4 De opname vond plaats ten huize van deze musicus, waar de hele benedenverdieping uitpuilde van de technische apparatuur en de onwaarschijnlijk veeltallige crew. Voorzichtig stappend over het spinneweb van draden begaf zich de dichter dan telkens naar de afgelegen, acoustisch uitnemende studio van zijn gastheer, vanwaar hij in de nacht, geruchtloos daar aan de Eeuwigelaan, zijn verzen sprak. De vijf soirées (1959-1963) hebben een keur van voortreffelijke, bewondering en ontroering wekkende | |
[pagina 877]
| |
prestaties opgeleverd dankzij de medewerking, volstrekt zonder enige materiële baat, van talloze kunstenaars op de uiteenlopende gebieden van muziek en toneel, literatuur en cabaret, declamatie en... goochelen. Ervaren redenaars wisten ter afwisseling met hun spits gesproken woord, de geest der aanwezigen op andere wijze tot aangename inspanning te dwingen. Van dit laatste één op zichzelf onnodig bewijs. Prof. dr. O. Bottema, hoogleraar in de theoretische mechanica, tevens rector magnificus van de Technische Hogeschool te Delft oreerde (1959) over ‘Wetenschap en Werkelijkheid’Ga naar eind5, met dit charmant agressieve begin over zijn tot maximaal twintig minuten begrensde spreekruimte: ‘Gij zult wel bereid zijn... de korte tijd, mij gemeten, te zien als een zinnebeeld van de betekenis, die de scientia heeft voor Uw kring en voor Uw doel. Ik wil niet muiten tegen de korte ogenblikken mij toegestaan, maar wel in alle dubbelzinnigheid verklaren dat een goed kwartier wetenschap mij voor Uw stichting alleszins genoeg voorkomt.’ En elders: ‘...Ik moet ambtshalve wel eens aangaan bij het gebouw van de luchtmachtstaf te 's-Gravenhage, waar het wemelt van Delftse ingenieurs, omdat de moderne oorlog weinig van doen heeft met moed, beleid en trouw, maar veel met elektronica en supersone snelheid. Op de hoge muur in de voorzaal leest gij daar de woorden, die wel hier in Bergen geboren zullen zijn: de wereld dwingt het leven
het eigen praalgraf te bouwen,
tenzij nachtblind vertrouwen
in de geest blijft weerstreven.
Ik heb de vaandrig, die er onder stond en werktuigbouwkundig ingenieur is, uitgelegd dat wereld en leven gewoon andere woorden zijn voor wetenschap en werkelijkheid.’ Deze avonden hebben steeds een betoverend begin en boeiend slot gehad, altijd eender en toch rijk verscheiden. | |
[pagina 878]
| |
Eender: het oprijzen van de zaal bij het binnenkomen van de jubilaris, gevolgd door een cortège van vele liefelijke beminden, zich verdringend in een kleurige stoet op het smalle gangpad. En onveranderd het slotwoord van de jarige stichter, helder en jong in zijn reacties op al het gebodene. Het beginsel der onontbeerlijke aanwezigheid van Roland Holst bepaalde in 1964 het staken der manifestaties. Met andere attenties bleef het fonds nadien de band met zijn contribuanten periodiek verlevendigen, opnieuw (in 1967) met een grammofoonplaat: ‘Prevelt al op de heuvlen wat de dood nog verzwijgt?’Ga naar eind6 Dat was een bijzonder geschenk aan de begunstigers en tevens bedoeld voor hen die het willen worden - een aantrekkelijke offerte die de nog aanwezige platen tot op vandaag mogelijk maken.
Omdat de hierboven omschreven omstandigheden tot terugschakeling naar de beperking der kroonjaren noopte, kwam op 31 mei 1968 de tachtigste verjaardag pas weer voor viering aan de orde, tevens het tienjarig bestaan van het fonds. In de ‘grote zaal’ van de sedertdien totaal ingesluimerde Rustende Jager, die men juist thans, in 1973, met behulp van alle dorpskrachten tot nieuw leven tracht te wekken, verzamelden zich vierhonderd vrienden van dichter en fundatie tot dit edel doel.Ga naar eind7 Roland Holst verwelkomde zelf aan de ingang prinses Beatrix en prins Claus. Andermaal in de loop van de avond een decoratieve bevordering, dit keer van officier tot commandeur. Het programma vóór de pauze werd muzikaal omlijst door bariton Kruysen, begeleid door Henkemans, onder meer met balladen van François Villon, door Claude Debussy getoonzet. En daar klonk het envoi uit de ‘Ballade de Villon à s'amye’ Prince amoureux, des amans de greigneur,
Vostre mal gré ne vouldroye encourir,
Mais tout franc cuer doit Nostre Seigneur,
Sans empirer, ung povre secourir.
| |
[pagina 879]
| |
(vertaling van Ernst van Altena:
Verliefde Prins, spring voor mij in 't geweer.
Gij meester-minnaar, nobel van natuur,
Ontferm u, naar het voorbeeld van de Heer,
redt mij, behoeftige, toch uit dit vuur!)
Dichter-collega en professor Schulte Nordholt sprak over ‘Boelens en Roland Holst; een literair-historische vergelijking’. Daarin kwam tot leven de schaars bekende, negentiende eeuwse dichter, ook Adriaan, maar dan uit Zwolle, in later jaren te 's-Gravenhage gevestigd waar hij in het Haagse Bosch zijn gedichten aanspijkerde, met de bede tot hulp voor de vogels. Hij werd makkelijk tachtig, maar niet zo glorieus, want zijn behoeftige omstandigheden deden hem dichten O, Heer wees mij indachtig
Want ik ben in de tachtig.
Met vriendelijke gevoelens
Uw dienaar Boelens.
Bij zijn verscheiden werd een krans aangevlogen door al het gevederte en het lint vermeldde ‘De Meeuwen’. Het bleef echter in dit vaak snaaks, maar uiterst concies betoog niet bij deze parallel. Het bevatte in een treffende karakteristiek van Roland Holst's werk en de beleving ervan, eens toen de dichter Schulte Nordholt het ontdekte en er mee opgroeide, onder meer ook deze conceptie: ‘Dat de Hondsbossche wering en Koningin Wilhelmina hier in een klassieke orde zijn vereeuwigd - dat is een gebeuren, zo wonderlijk en zo vanzelfsprekend als alleen in grote poëzie mogelijk is.’ Na de pauze - evenals in 1961 - Wim Kan: ‘Goedenavond, goedenavond, val maar met de commandeur in huis, hier in Bergen, de oude Heerlijkheid achter Extase! Bergen, met dat apart soort chic, Bergen, de monocle in de kop van Noord-Holland. Als ik dan van Bergen aan Zee kom en ik | |
[pagina 880]
| |
zie aan de Eeuwigelaan al die huizen, die ééngezinswoningen, dan denk ik bij mezelf “Bergen-Binnen”. Bergen waar je de dichters nog in 't wild kan zien, maar dan moet je wel de raampjes dichthouden. En dan al die waarschuwingsborden “Oppassen voor overstekend intellect!” En daar zit Roland Holst, onze eigen jarige, een symbool van onafhankelijkheid. Ook hij heeft tachtig jaar gevochten voor onze onafhankelijkheid, nu ja, voor de zijne dan! Ik heb niet alles van hem gelezen, maar toch wel die brochure over de vacantiespreiding: ‘Een winter aan zee.’ En daar zit burgemeester De Ruiter, vooraanstaand persoon in de kom der gemeente. Vele paden zijn naar hem genoemd. En het mooie van de man is: hij kan lakens uitdelen, zonder slopen! Is Jan Cremer ook binnen? Nee, zeker niet. Maar goed ook. Hij maakt een langspeelplaat voor Pornogram. Ja, je wordt beïnvloed door de tijdsomstandigheden - hier misschien nou niet, overal elders die pornografie, maar in Bergen staan dag en nacht honderden schuttingen en er staat niks op.’ Zo gaat het een uur door om te eindigen in een beschouwing over des dichters rijwiel. ‘Als ik Jany daar op zijn fiets zie gaan, dan denk ik: daar gaat hij op zijn oude Guido Gezelle van het Schrijverke: Jany heeft 'n pastoorsfiets opgedaan
Daar rijdt-ie op als een vorst door de Breelaan,
Maar iedere pastoor die hem met weemoed gadeslaat
Zegt: “Daar fietst het laatste stukje celibaat!”
Waar hij heen fietst - Jany zal wel zien,
Wie er mee fietst - Jany zal wel zien -
Een sonnet of een kwatrijn
Jany brengt het vers naar Albert Heyn...’
De avond werd terstond op hoog peil ingezet door de rede van de fondsvoorzitter, toen nog tevens burgemeester (1960-1970) van Bergen, thans dijkgraaf L.J. de Ruiter, die de lezer elders in deze aflevering aantreft. Roland Holst zei aan | |
[pagina 881]
| |
het slot tot Wim Kan: ‘Voor de tweede maal in vijf jaar gaf hij mij het onderste uit zijn Kan! Misschien als ik 85 ben dat hij weer eens wil zingen. Het zou de moeite waard zijn om deze vijf jaar door te komen.’
En wat nu verder ‘de domste dag van het jaar’ betreft: stichtingen hebben gewoonlijk meer kans op een eeuwig bestaan dan dichters, afgezien - zoals in casu - van hun werk. Zo zal een eindeloze rij van toekomstige jaren, evenals tot dusver, iedere bij het A. Roland Holst Fonds te Bergen N.-H. betrokkene, het resultaat van het streven door een toegewijd bestuur, op die datum aan zijn ontbijtbordje vinden, stringent voorgeschreven in artikel 8, lid 2 der statuten: ‘Het bestuur draagt er zoveel mogelijk zorg voor, dat het jaarverslag en de jaarrekening de daarvoor in aanmerking komende personen bereikt op drie en twintig mei.’
Tijdens het schrijven van bovenstaand, even sterk door dorp als dichter geïnspireerd verslag, ligt de 85ste verjaardag nog in het verschiet. De dichter houdt zich voor dit keer strikt aan de eerder ontvangen verzekering: ‘Alleen feesten bij hele kroonjaren.’ Maar wie hem toch wil eren herleze zijn verzen en bedenke zijn fonds.Ga naar eind8 Want ook na vijftien jaar floreert de stichting en doet in stilte haar omvangrijke goede werken, ook na vijf en tachtig jaar blijven van de hoge, geenszins ivoren toren regelmatig welkome sonnetten en kwatrijnen neerdwarrelen op dit oude dorp.
Bergen N.-H., maart 1973 |
|