| |
| |
| |
wim raven
ayman
Echte Freundschaft ist im Orient selten und Uneigennützigkeit am allerseltensten...
(Karl Baedeker, Aegypten und der Sûdân, Handbuch für Reisende, Leipzig 1928, p. XXVI)
Het krulharige knaapje met oogjes, dat ik die dag mijn gezelschap had beloofd aan de eettafel van de campus, was gelukkig niet op komen dagen. Als een van de weinige Nederlanders aan de Universiteit van Cairo werd ik de hele dag omsingeld door pratende, vragende, joelende medestudenten, die achttien waren en zestien leken, en het was dus wel zo prettig geweest, dat ik alléén had kunnen eten. Maar een middagslaapje in mijn kleine granieten kamer zat er niet in: nauwelijks had ik mijn pyjama aan, of ik moest in die typische campus-dracht de deur gaan opendoen, waarop hard werd gebonkt.
De jongen in de gang ontbrandde dadelijk in hevige toorn: ‘Hadden we niet afgesproken? Mijn grootmoeder zou heel verdrietig zijn... Je hebt haar diep beledigd!’
Dat van die grootmoeder was nieuw; een tweede maaltijd, ditmaal bij een egyptisch gezin, liet ik mij graag welgevallen en enigszins beschaamd begon ik mij weer aan te kleden. De nog heel jonge student was al niet meer boos en nam opgewekt de inhoud van de koffers en de kasten door.
‘May I congratulate you with this nice cravatte?’ Die moest ik dus aan, en nog veel meer. Volgens mijn snel geraadpleegde notitieboekje heette hij Ayman; hij stond genoteerd bij de avond van het ‘interview’.
| |
| |
Een viertal studenten van de faculteit der journalistiek zou mij toen interviewen voor een of ander blad. In werkelijkheid was ik die avond onderworpen aan een agressieve en helemaal niet naïeve ondervraging, zoals dat blijkbaar gebeurt in een land waarin ook de nieuwsgierigheid genationaliseerd is. Wat doe je in Egypte? Waarom studeer je arabisch? Wie is beter: Nasser of Sadat? en allerlei over Palestina, mijn Nederlandse collega's en mijn seksuele leven. Ayman was daarbij geweest; hij had een somber pak en een grote verchroomde zonnebril gedragen en hij had kalmerende opmerkingen gemaakt als de anderen niet tevreden waren met nietszeggende geprepareerde antwoorden.
Eigenlijk wilde ik die jongens nooit meer zien, maar deze Ayman had ik nu eenmaal een belofte gedaan.
Het huis van Aymans grootmoeder lag aan de Nijl, dichtbij de brug van Gizeh. Het was een residentiële woning met op een koperen naambord dat destijds niet van de deur was verwijderd nog altijd de titel Bey achter de turkse persoonsnaam.
Ayman liet mij in een salon en ging zijn familie van mijn komst verwittigen. In de salon stonden acht stoelen en twee banken in een oosterse variant van Empire, met oude-rose bekleding en nog fris bladgoud op de leuningen. De kroonluchter ontbrak niet en de wanden hingen vol met familieportretten vanaf 1900. Ayman bleef lang weg en ik begon belang te stellen in het huis en zijn bewoners. Khédiviale fotografen hadden gezorgd voor een reeks fraaie, bruine portretten van hoge ambtenaren, allen met fez, snor en onderscheidingen. De vrouwen van de jaren dertig hadden rose blosjes en staken af tegen verdoezelde achtergronden. De Nasser-periode leverde een tweetal hoge militairen op, ook met onderscheidingen en met groen-ingekleurde uniformen.
De deur ging open en achter Ayman, die op een zwaar-verzilverd dienblad een flesje Si-Cola droeg, kwam de familie binnen. Het grootmoedertje klaagde over mal de foie
| |
| |
en zei dat ze het frans na de dood van haar man was vergeten, en dat ze meteen wel zag, dat ik een goede vriend voor Ayman was. Zijn moeder brulde met een basstem: ‘Do you like Alexandria? It is my town!’ Ook zij sprak de wens uit, dat haar zoon en ik vrienden zouden worden. Het was zo goed voor zijn omgangsvormen en zijn vreemde talen. Zij had, vroeger, ook altijd omgegaan met Europeanen, ze was trouwens in Parijs en Rome geweest. Nicht Nihal sprak duits, ze zat op de duitse school en vond dientengevolge Goethe's Egmont de top in de litteratuur. Ze was de vorige dag naar een schoolbal geweest, in het Hilton, en ze was pas om half twee thuisgekomen. Haar vader werkte als ingenieur in Lybië, waar ze haar italiaanse schoenen vandaan had. Een neef was de zoon van een generaal en studeerde zelf ook voor generaal. Hij wilde over de esthetiek van Hegel discussiëren, maar het gesprek liep al tijdens het eerste flesje Cola vast, omdat we daar geen van beiden iets over wisten en over Kant kon ik evenmin meepraten.
Mijn toegenomen gevoel van opluchting over Egyptenaren nam weer iets af toen de bandrecorder de onvermijdelijke hit Love Story liet horen, gevolgd door O mammy, mammy blue, wat Ayman met een falsetstem meezong. Oma dacht dat William (want zo heette ik nu, ‘net als Shakespeare’) wel meer van klassieke muziek zou houden. Beethoven?
Rimsky Korsakov? Eenstemmig werd besloten, dat ik van Beethoven moest houden, de klassiekste der klassieken. Nihal kende de Ouverture Egmont.
Aan tafel sprak iedereen arabisch, omdat Ayman zijn familie intussen had uitgelegd, dat William naar Cairo was gekomen om de taal te leren. Het onderwijs begon meteen: ieder gerecht, dat oma met haar sponzige handen op mijn bord legde, werd geserveerd met zijn arabische naam. Ayman praatte veel en duidelijk; ik dacht erover hem te gaan gebruiken als vaste informant. Hij was intelligent, had altijd pret in zijn oogjes en was nog lang niet zo balorig en cynisch
| |
| |
als de ouderejaarsstudenten. Erg ontwikkeld was hij niet, maar vergeleken bij de buffeltjes uit de campus was hij erudiet en fijnbesnaard, en een verkwikking voor het oog. Volgens oma moest de gast flink eten. Steeds weer graaiden haar vette vingers in de terrien om er het lekkerste stuk vlees uit te zoeken. Er was macaroni bij, en rijst, en knoedels, en vele soorten groente, alles voortreffelijk bereid. Het nagerecht was turks gebak, speciaal voor deze dag, en ik moest er drie stukken van nemen.
De meisjes van de universiteit mag je nauwelijks een hand geven, maar Nihal wilde na de koffie met mij langs de Nijl wandelen. We liepen tot halverwege de laan ‘en weer terug. Zo kwam de buurt te weten dat zij een duitse vriend had, die in het Hilton woonde.
Tenslotte bekeken we op het dak de duiven, waarvan er enige het leven hadden gelaten voor het diner. Ayman droeg alle verzen voor die hij kende over droef koerende duiven, hij leek een ideale informant. Toen hij verklaarde, dat we nu vrienden waren, was ik het daar van harte mee eens.
Onze vriendschap begon spoedig vruchten af te werpen. Ayman was een geduldig en onverbiddelijk taalleraar, die me meestal kwam ophalen voor het ontbijt en dan een leerzaam programma gereed had. Zo volgden we een college over het fascisme in Italië. Wij werden de hele dag omringd door zijn nieuwsgierige collega's, en hij zelf zag zijn prestige in de faculteit stijgen. Hij meende, dat een ‘internationale visie’ hem bovendien betere kansen bezorgde bij de meisjes. Het stoorde hem, dat ik niet rijk gekleed ging, maar daar stond tegenover, dat ik een pijp rookte, een goedkoop chinees bazarprul met een blikken lekbakje, dat desondanks gold als het onmiskenbare attribuut van een heer. Hij kocht een zakagenda, zoals ik er een had, om voortaan zijn afspraken op tijd te kunnen nakomen. Het persoonlijk memorandum vulde hij meteen in. Hij luisterde soms naar de europese radiozender en zat dan geduldig allerlei symfonieën uit, maar hij begon pas te glunderen als Love Story of Umm Kulthum
| |
| |
doorbrak. Hoewel hij Mozart ‘belangrijk’ vond, verveelde hij zich daarbij, want hij ‘begreep’ het niet. Kon ik hem Mozart niet eens uitleggen?
Hij wilde alles weten over het leven in Europa, over de seks in Zweden, de persvrijheid, de welvaart, de arabische studie in Leiden en het politieke systeem in Nederland. Bijzonder onbegrijpelijk vond hij, dat ik het in een feodaal land als Nederland, een koninkrijk waar het grootgrondbezit nog niet was afgeschaft, kon uithouden.
- Pensées, William, pensées! Banafsig! -
Ayman kwam aanzetten met een bos viooltjes en een zak zuurtjes.
- Zijn we nu àltijd vrienden? Jij bent mijn enige vriend, nu Mahmud is verhuisd. -
Hij had echt gehuild en twee dagen chagrijnig rondgelopen toen die jongen was weggegaan. Hij zou mij nooit vergeten, zei hij, maar altijd aan me denken. Misschien zou hij dan later naar Europa kunnen komen; zou ik hem dan nog willen kennen?
Zijn eerste liefde heette Jeanette. Om de andere dag nam hij zich voor met haar naar het park te gaan en haar zijn liefde te bekennen (zijn liefde te ‘klagen’, zei hij poëtisch). Maar Jeanette heeft hem nooit aangekeken en Ayman heeft haar nooit zijn liefde geklaagd. Nog vóór het blauwtje gaf hij op en werd verscheurd door een prachtig, litterair verdriet. Hij begon boeken te lezen over de verraderlijkheid en de ongenaakbaarheid van de vrouw. Als hij een sombere zucht loosde, zei hij soms: zeg nog eens van die zafarát! Hij bedoelde de versregel van Ibn Dawud:
‘Vergeefs houdt een minnaar zijn hartstocht geheim in zijn spreken,
door zijn zuchten wordt zijn verlangen toch openbaar.’
Later had hij een telefonische verhouding. In Cairo brengt de
| |
| |
telefoon vaak onbedoelde verbindingen tot stand, want er zitten heel wat draadjes los, en langs deze weg was Ayman aan zijn nieuwe vriendin gekomen, die hem haar identiteit en verblijfplaats altijd verborgen heeft gehouden. Hij telefoneerde soms een half uur met haar en besteedde de rest van zijn tijd aan fantasieën.
Eén van de toneelstukken waar hij mij mee naar toe nam heette School voor Oproerkraaiers. De zaal was bijna dubbel uitverkocht, het publiek was vrij voornaam, al werden er pinda's gegeten tijdens de voorstelling. Het stuk was een echte dijenkletser: dolkomische verwikkelingen, spanning, pret, sensatie.
Een jonge lerares in minirok moest een vrijgevochten klas temmen. Punaises op haar stoel, een emmer water boven de deur, pogingen het rokje op te tillen, o la la, loeiend gelach, en iedere grap werd bij succes integraal herhaald. Ertussendoor dansten de leerlingen zoals in West Side Story.
Ayman had gemeend mij hiermee een groot plezier te doen, maar ik lachte nauwelijks. De humor van het stuk was blijkbaar te ingewikkeld voor mij, een buitenlander kon dat natuurlijk niet volgen. Het speet hem wel.
De sullige schooldirecteur slaagde er niet in, orde te scheppen in de klas, wèl raakte hij verliefd op de jeugdige leerkracht. Na veel ahum... ahum... ging hij tegen haar aanzitten op een bank en legde zijn hand op haar bovenbeen. De spanning steeg. ‘Laten we eens op het onderwerp ingaan!’ De hand schoof nog wat naar boven en de zaal tierde van verrukking. Nòg een keer: ahum... ahum... enzovoort.
De bruiloft - zéker feestelijk omlijst door een vrolijk dansje van de tot inkeer gekomen klas - heb ik niet afgewacht, hoewel ik Ayman daarmee erg kwetste.
Hij heeft mij zeven toneelstukken laten zien. Het enige dat wel de moeite waard was, De Acteurs, van Abdallah al-Tukhi, had als moraal, dat Egyptenaren altijd al toneelspelen en daarvoor dus helemaal geen theater nodig hebben.
| |
| |
Hij ging soms mee naar Europese muziekavonden en naar de filmvoorstellingen in het Italiaans Instituut. Voor mij openden de abessijnse portiers dan buigend de deuren van het smetteloze gebouw, maar Ayman kwam er zonder een briefje van het secretariaat niet in. Hij was daardoor niet gekwetst of liet dat althans niet merken. In elk geval drong het tot hem door dat het een eer was, daar binnen te mogen. Voortaan kon hij dan ook zijn medestudenten, die beweerden dat ze in de dure Gezira-Club waren geweest, overtroeven door nonchalant mee te delen, dat hij alwéér in het Italiaans Instituut was geweest.
Datzelfde instituut organiseerde een festival van oude egyptische films, dat wil zeggen van voor 1967. Ayman wilde eerst niet mee. ‘Amerikaanse films (Love Story, Ryan's Daughter) zijn realistisch’, zei hij, ‘maar egyptische films zijn niet eerlijk, ze maken de feiten mooier dan ze zijn.’ Pas toen hij merkte, dat een zaal vol Europeanen de films van Salah Abu Seif goed vond, draaide hij bij en kreeg een aanval van nationale trots.
Het Jaar van de Beslissing 1971 ging voorbij zonder dat er oorlog gevoerd of vrede gesloten werd. Kort voor de vakantie in de Bedevaartmaand (januari-februari 1972) werd er onverwacht een nieuwe regering geïnstalleerd, waarvan al evenmin beslissingen te verwachten vielen.
Dat was te veel voor de studenten van Cairo: zij bezetten de universiteit en hielden een rumoerige mars naar de regeringsgebouwen, die in het centrum van de stad ontaardde in een chaotische veldslag met de politie en het leger. Daarbij vielen, volgens geruchten, twaalf doden. Ayman deed enthousiast mee aan het oproer en ik zag hem zelden. Soms kwam hij heel vroeg in de morgen even langs, als hij de nacht in de bezette Nasser-zaal had doorgebracht. Hij vertelde niet veel over de gebeurtenissen of over het doel van de bezetting. De kranten schreven, dat de studenten een directe hervatting van de oorlog, militaire training op de universiteit en bezuinigingen eisten. Dat kon niet waar zijn: niemand wilde in
| |
| |
het leger en iedereen verlangde naar geïmporteerde artikelen. Het hele oproer leek meer op een uiting van algemene ontevredenheid: de enige concrete wensen die ik hoorde uiten waren persvrijheid en meer openheid van de kant van de regering.
Achter Aymans zwijgzaamheid konden belangrijke geheimen schuil gaan, maar waarschijnlijk was dat niet. ‘Ik trotseer mijn vader, voor het eerst in mijn leven,’ zei hij triomfantelijk, en ten bewijze daarvan kwam het begin van een baardje opzetten.
Op de dag van het Slachtfeest ging ik, zoals afgesproken, naar zijn huis om mee te eten van het feestschaap. Maar het dier stond nog levend in de tuin en de familie zat huilend in de salon. Ayman had al een week niets van zich laten horen. Tot hun opluchting kon ik meedelen, dat hij niet behoorde tot de dertig of zestig ‘communistische agitatoren’ die waren gearresteerd, want ik had hem nadien nog gesproken.
Om vier uur stond hij voor de deur, vuil en uitgehongerd ten gevolge van een tweedaags verblijf op het politiebureau. De tranen van de vrouwen kregen nu de vrije loop, terwijl de mannen de vermoeide jongen zijn ontrouw en zijn onvoorzichtigheid nog eens onder het oog brachten.
Ik had mij de hele dag al misplaatst gevoeld in het huis, maar was op uitdrukkelijk verzoek gebleven; toen Aymans vader mij echter vroeg, zijn zoon eens rustig uit te leggen, wat er fout was aan zijn houding, ben ik weggegaan.
De hervatting van het universitaire leven, na de vakantie, viel samen met de arrestatie van twee Belgen, ‘zionistische agenten’, die tot de opstand hadden aangezet. Over de ‘communistische agitatoren’ werd niets meer vernomen. Niet veel studenten wilden nog bij mij aan tafel zitten. Na een week kwam Ayman zeggen, dat hij zijn vrienden had overtuigd van mijn onverdacht gedrag, en dat ik maar gewoon moest doen. Toch werd het leven wat minder onbezorgd op de terrasjes van de universiteit, waar ik, nog steeds om de taal te
| |
| |
leren, de ochtenden weer doorbracht met praten en het doornemen van poëzie-albums.
Ayman was een beetje bang en begon aan te wijzen wie fout en wie goed waren. Bij de nadering van bepaalde mensen stond hij plotseling op en ging ergens anders zitten. We verplaatsten onze gesprekken dikwijls naar het park. Hij stelde uitvoerig vragen over mijn andere vrienden en als ik niet alles vertelde, bleek hij al veel te weten. ‘Aan wie heb je je pijp gegeven? Ja, die heb je wèl weggegeven! Waarom? Als je nog één keer met die jongen praat, zul je mij niet meer zien.’
Hij heeft niet gehuild toen ik hem mijn terugkeer naar Nederland aankondigde. De avond voor het vertrek heb ik bij hem gegeten. Oma had eigenhandig gekookt. Iedereen was er, zelfs Mahmud was gekomen. Adressen en uitnodigingen werden uitgewisseld, brieven toegezegd.
Moeder was helemaal ontdaan over het afscheid van ‘haar liefste zoon’ en plengde een traan. Alleen Ayman was wat stuurs en bekende dat hij liever naar de televisie had gekeken. Ik gaf hem de leren broeksriem met het woord LOVE in metalen letters op de grote gesp, waar hij al vaak naar had gekeken, voor de etalages in de Shirifstraat.
Mahmud en hij liepen nog even mee naar de bushalte. We moesten lang wachten en Ayman vertoonde al gauw tekenen van ongeduld.
Hij zwaaide niet eens. Met een opgelucht gezicht sloeg hij zijn arm om zijn vriend heen en ze liepen op hun gemak naar huis.
|
|