- Pas op vrouw, pas op uw woorden, roept de lange sladood. - Denkt u dat de God, die een heel volk veertig jaar lang door de woestijn leidde, honderdduizend onnozele kinderen zou verwaarlozen? Pas op uw woorden, anders... anders zal ik jouw zoon niet eens mee kunnen nemen...’ Maar zij weet, buiten het huisje meeluisterend, dat ze nooit meer terug zullen komen, al die kinderen niet. En ze denkt: O, kwam nu de rattenvanger van Hameln maar, om ons te redden uit de klauwen van die magere Hein. Dan hoort ze haar vader brommen:
- Kom hem morgen liever ophalen.
- Nee, nee, nee, lispelt de vreemdeling. Ik wacht nu op hem, morgen is voor andere kinderen dan vandaag! Vanavond nog moet jouw zoon mee op de kar naar het klooster. Ik ben een meisje, schreeuwt het binnenin haar, ik ben een meisje, ik hoef niet mee te doen!
Maar alsof ze het hardop geroepen heeft, zegt de vreemdeling:
- En als je soms een aardig dochtertje hebt, mag je die ook meegeven. De prijs blijft gelijk voor jullie, omdat jullie simpele mensen bent.
- De prijs? vraagt vader bedremmeld. En hoewel hij weinig op haar echte vader lijkt, kent ze hem door en door.
- Natuurlijk geven jullie hem voor vijf jaar geld en leeftocht mee. Je wilt toch niet dat hij met lege handen voor zijn Heer verschijnt? zegt de duivel koeltjes. Helpt uzelf, zo helpt u God!
- Ik zal hem gaan zoeken, zegt haar moeder verward. Hij is zo laat vandaag, ik maak me ongerust.
En zij?
Zij ligt weggedoken onder een oude zak en bedoet zich van angst, doodsbang dat ze haar zullen ruiken. Ze voelt het langs haar benen schuimen.
De kinderkruistocht! denkt ze. Ik heb natuurlijk weer over de kinderkruistocht gedroomd, dat ik me zo heb liggen bevuilen.
Hij schrikt wakker door de scherpe knal van het