Maatstaf. Jaargang 20
(1972-1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 565]
| |
giovanni nurchi
| |
[pagina 566]
| |
II droefenisGezien: een boom, de verrotte vruchten barend van je buik.
Gezien: een vallende ster, bezoedeld met bloed
die je geslacht besproeide.
Gezien: een rivier van vuur en vlammen,
ontsprongen aan je ledematen.
Gezien: een beat-gek, kilometers voortzwoegend
over de aarde met zijn wanhopige klaagzang van vrede.
Niet gezien: dat je hart, je ziel,
je lichaam een mens liefhadden.
| |
[pagina 567]
| |
III wat men nooit vergeetDeze galmende vallei spreekt tot mij
van de dood, spreekt van jou.
De stem is niet de hunne, is de jouwe, en daarom
weet hij van de dood.
Verbannen naar een oord dat ik niet ken,
ontoegankelijk, dooft het leven uit,
een langzame doodsstrijd.
Het verleden is je heden, het vernielt je
geleidelijk.
Vrouw! Herinner je jouw verleden?
Waarom ben je nu een levende dode?
Jij en ik weten het, en in de grond is het
rechtvaardig dat je nu zo bent, zelfs als ik je
uiteindelijk, na de vergiffenis, nog zou redden.
Gisteren vertrokken lugubere treinen
van de dodenstations; ze vervoerden levenden,
al verdoemd bij de start, naar vreselijke graven.
Ik was een van hen. Van hen. Weet je dat nog?
Onverwacht voor de ogen: Dachau...
En alles van ons, van hen, van mij
werd wind. Wind...
Meedogenloze wind die alles oprakelt
in het verleden, in jouw verleden.
Ik hoor je klacht,
ik begeleid je verscheurende doodsstrijd,
en ik ga nog verder.
Ook ik ga door met fluiten, brullen,
over jouw, over mijn, over ons verleden.
|
|