| |
| |
| |
hans warren / gedichten
hier
Ach, eens, in Rome, bij het Colosseum,
bij volle maan, bij het gefluister in de nissen,
kou van een zwarte herfst, ach eens,
jij een skelet, ik een skelet, waar was het vlees
dat jou zo mooi maakte; een klein skelet, jij,
vol breuken in de botten, en ik
ook niet veel zaaks, een stuk prothese
was in mijn kakementen blijven hangen.
Ik zag ons gaan door licht en schaduw
of ik toeschouwer was, de tijd was weg,
maar in de nissen waar gelokt,
gepaard, gemoord werd, zong een jongen
verzen van liefde dood en haat die eens
uit ons gegroeid waren toen steen nog rots,
het bed nog boom, de vogel nog reptiel
moest worden. Ach, eens, hoe oud zijn wij
in deze stad van bovenmenselijk formaat
in deze maan, in dit skelet, in deze geest -
Groei je nog naar me toe, bekleed je weer met vlees,
met prachtige lippen, zoen me, zuig me in,
de wind klaagt langs de muren; leidt me door
al dit gebedel om leven en liefde,
hier mag het zijn, ik ben bereid.
| |
| |
| |
onder de bomen
Vandaag, voor het eerst, is het
of de schaduw van de bomen milder is,
zoals een zomer zijn kan, een gewóne zomer.
Zelfs als je daar zou staan, lachend
in die wemelende, wazige zonplekken
zou ik, geloof ik, niet weemoediger zijn
dan nu ik enkel denk aan engelse
italianisanten als Richard Wilson.
Wel zou ik willen dat ik ook al
tegen de avondschemering bij het meer van Narni
| |
| |
| |
ontwaken
Hoe houd ik deze momenten vast:
je stoot me wakker, maar je slaapt nog,
de morgenzon over je naakte tors,
je gezicht, je trotse mond
met lippen van dat paarsige rood
zoals men alleen in het zuiden vindt;
je wimpers neer, altijd toch
zwaluwvleugeltjes of zoiets,
en dan die ontzaglijke afstand tussen ons,
hoewel ik je haar zie bewegen
Heel, heel stil zo maar liggen
en kijken, kijken met de intensiteit
van een afscheid. Dan leg je je arm
om me heen, maar je slaapt verder,
het is warm, en mijn schouder
begint langzaam naar jouw arm te geuren.
Dit is misschien het hoogste geluk
dat ik ooit met je smaken zal.
| |
| |
| |
ondergang
Weer liefde, schoonheid en dood.
Zouden je ogen dat onvergetelijke
smeltende zuiderlicht hebben,
zou je lichaam zo adamant
tegen de hemel staan getekend
als niet alles laaide van ondergang?
Ben ik daarom zo geschrokken
van je verzen: éen verscheurende klacht
Je staat te wenken aan de horizon,
niet een Jubelende danser voor een zonsondergang,
maar een stervende god, met nu gesloten ogen
langzaam achterovernijgend in het vuur.
| |
| |
| |
bekend terrein
die ik zelf heb aangelegd.
Er staat een huis dat ik ken
die met mijn verleden te maken hebben.
Ook de jongen aan het venster
heeft een geprent gezicht.
het kelig timbre van zijn stem,
wijst hij me bekende verzen.
Ik heb al zoveel geschreven
dat ik me argeloos vergrijp
|
|