Maatstaf. Jaargang 20(1972-1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 392] [p. 392] gerrit komrij twee gedichten het verliefde spook Er was een geest zo weg van haar: De maan scheen nauw of hij stond klaar Aan het bed waarin zij rozig sliep. En woorden werden daar gehoord Zoeter dan elk mensenwoord, Zoals hij haar ziel aanriep. Zoet, zo zoet, is hun giftig gezang, De slangen met hun zilveren kelen Die in hun schedels van mos en bederf Zachtkens kwelen van ‘sterf, o! sterf.’ O jonge ziel, leg af je vlees: Vier in mijn koele tombe feest. Ons bed is donker, zoet en groot; De aarde wiegt ons eeuw na eeuw Onder onze sprei van sneeuw En ons warme laken van lood. Zoet, zo zoet, is hun giftig gezang, De slangen met hun zilveren kelen Die in hun schedels van mos en bederf Zachtkens kwelen van ‘sterf, o! sterf.’ Naar Thomas Lovell Beddoes [pagina 393] [p. 393] droom Jawel! We dromen dikwijls hoe we, dronken Van weelde door de stad als triomfator Paraderen als door een licht amfitheater, Waar naakte vrouwen op marmer pronken. De wagen stuift als een vlucht meeuwen, En puilt toch uit van kostelijke buit. Een verblindend diamanten tuig omsluit De leeuwin en de Tibetaanse leeuwen. Daar knakt de wagen! Eensklaps openbaren De leeuwen de kille woede van hun woestijn. Wee! Wie kan ons nog behulpzaam zijn? Wee! Ontferm u onzer! - De beesten paren. Naar Jakob van Hoddìs Vorige Volgende