| |
| |
| |
dirk kroon
[gedichten]
verstandhouding
aan vic
zoals beloofd is tussen ons
hebben wij eeuwen lang neergelegd
de vrouw zelfs de liefste
| |
| |
| |
rekenschap
1
Het gebeurt nogal eens, dat mensen ruim vijftig jaar in leeftijd van elkaar verschillen. Dat is niet zo moeilijk, ook niet in de literatuur. De generatieconflicten vullen dan ook boekdelen. Verdringing en zelfbevestiging ten koste van de ander schitteren bij gebrek aan beter. En in roddelpartijen, manifesten e.d. wordt het vuur na aan de schenen gelegd. Ik ben bang voor (boek)verbrandingen, al hoor ik in de geslaakte kreten wel de betrokkenheid. De waarde van wat aangevochten wordt is voor mij heel manifest.
Ik juich het toe, wanneer iemand - op controleerbare gronden - stelt wat hij wel en niet aanvaardbaar vindt. Hij zal zijn mede- en tegenstanders vinden. Ik vind het verdacht, als bij voorbaat door leeftijd is bepaald waar die gezocht moeten worden.
Dan ontstaan régimes. We zien het keer op keer: régimes is geen lang leven beschoren, omdat ze de dood in zich dragen.
Natuurlijk is het fijn, als er wat leven komt in de kille brouwerij der literatoren. Dat is vaak erg hard nodig. Er is ademnood. De verstikking dreigt overal. Maar zowel voor de vaders als voor de zonen! De geschiedenis bewijst het onophoudelijk. Het dogmatisme krijgt de overhand, zodra men niet (meer) op eigen benen kan staan. Het verhult het verschil tussen gedrevenen en fanatici, tussen twijfel en onwetendheid, tussen links en rechts.
| |
2
Van Vriesland heeft nooit voor een bepaalde generatie gekozen.
Hij is zeker niet iemand, die zich, modebewust, aan de opeenvolgende generaties conformeert. Nee, hij wist zich meer of minder te herkennen, had overal vrienden en sprak voorkeuren uit.
| |
| |
Hij begon met publiceren in ‘De Nieuwe Gids’ en leerde, bewonderend, veel Tachtigers kennen. Zijn verwantschap met Verwey en diens voorkeur voor de volzin uitte zich in medewerking aan ‘De Beweging’. Later werd hij redakteur van ‘Forum’ en onderhield sterke vriendschapsbanden met zijn mederedakteuren.
Tevens redigeerde hij ‘De Vrije Bladen’ en ‘De Nieuwe Stem.’ Voor weer jongeren bleek zijn waardering uit de vele bekroningen die onder zijn voorzitterschap tot stand kwamen. En in de tien jaar, dat ik hem persoonlijk ken, heb ik vaak zijn enthousiasme voor de jongste generaties ondervonden. Op zijn verjaardagen kan men zien, hoeveel vogels van diverse pluimage rondom hem verenigd zijn. Men constateert dan tevens, wie er per se niet zijn, want Van Vriesland beschikt over een genoeglijk aantal tegenstanders.
Enfin, een overzicht in vogelvlucht doet altijd te kort. Men leze liever zijn kritieken, verzameld in de twee delen ‘Onderzoek en vertoog’. Hij gaf de volle aandacht aan schrijvers, die miskend werden (Van Oudshoorn b.v.), hij ontdekte nieuwe auteurs (Walschap en Jean Rhys o.a.). En van de publieke opinie heeft hij zich nooit iets aangetrokken. Het blijkt ook uit zijn vijfdelige ‘Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen’, een keuze uit alle Nederlandse poëzie, die ooit gepubliceerd is, waarin hij zich een eclecticus toont, maar met een geenszins monotone eigen stem.
Kortom, Van Vriesland is altijd trouw gebleven aan zichzelf. En dat eigen zelf behelst een openstaan voor anderen. In zijn poëzie heeft hij invloeden ondergaan (van Valéry met name), maar zonder iets aan authenticiteit te verliezen. Nooit heeft hij blindelings alleen voor het nieuwe gekozen, want vorige, beslissende inzichten blijft hij trouw. Iemand die duidelijk partij kiest en staat voor wat hij is.
| |
| |
| |
3
Hij was 70, ik was 16. We negeerden het beiden. Ik stuurde m'n eerste gedichten en moest maar eens langs komen, ‘altijd na afspraak.’
De bewonderde dichter en criticus zocht ik dus op. Helemaal van de kaart, onzeker zoals nu op de beste momenten.
Verschil in taal was er niet, want hij sprak de mijne. Zoiets besef je pas later. Hij hield dat vol, precies totdat we elkaar gingen tutoyeren. De vriendschap was er meteen. Maar hij was zo'n grote vriend, beantwoordde zoveel vragen afdoende (vaak zonder dat ze gesteld waren), dat hij mijn vader werd. Toen ik het doorkreeg leerde ik steeds meer van hem; de vragen verminderden, we dronken evenveel en vergaten hoe oud we waren. Toen hij tijdens één van onze ontmoetingen mijn leeftijd wilde raden, schatte hij mij na lang, lang nadenken zo'n 20 jaar te oud.
Ik zei al, we drinken nogal veel. En hij is er immuun voor.
De verleden tijd deugt niet, als je iets wilt vertellen. De herinneringen, die ik aan onze ontmoetingen heb, zijn geen herinneringen, ze gebeuren vandaag nog. Wat ik maar zeggen wil: tijd bestaat niet als je in gesprek bent. Over de vele laatste treinen, die ik miste, heb ik het dan alleen voor hen, die op het uur afgaan. Voor mij geldt, dat de werkelijke dialoog, vol verweer en saamhorigheid, gevoerd wordt met de vorigen, de aanwezigen en de ongeborenen. Wij kennen elkaar door woorden, door de taal die ons bestaan uitmaakt.
| |
4
Het komt niet zo vaak voor, dat men bij een dichter, wiens ontwikkeling men volgt, voor diepgaande verrassingen komt te staan. Ik had het kunnen weten. Van Vriesland onttrekt zich altijd aan algemeenheden, laat zich niet met wie of wat dan ook onder één noemer brengen. Juist op het moment, dat ik, in een grote bewondering voor zijn ‘Verzamelde gedichten’, zijn poëtische werkzaamheid aardig in kaart begon te krijgen, las ik zijn nieuwste bundel, ‘Bijbedoelingen’. Een
| |
| |
werkelijk schokkende ervaring. Schokkend om de werkelijkheid die ervaren wordt.
Er wordt een werkelijkheid verwoord, die ik altijd gevreesd heb. Misschien dat ik er iets van op papier krijg. De indruk is nog vers, dus wat ik zeg zal tentatief zijn en slechts een enkel aspect betreffen.
Doodgaan is een bezigheid, waarmee je moet leren leven. De een ontkent het en bevestigt wat er allemaal om hem heen is, de ander ervaart het en maakt zich in het besef van zijn tijdelijkheid verstaanbaar. Sommigen storten zich extatisch op elk lustgevoel dat zich maar wil voordoen, anderen kunnen niet aarden en zoeken het in onthechting. Van Vrieslands weg bleek die van de wijsbegeerte en de poëzie. Gedachten, gevoelens, ervaringen versmolten tot woorden, die de grondslag uitmaken van zijn verstandhouding met het leven.
Nu, in zijn nieuwste poëzie, blijken er breuklijnen te zijn. De ik in deze gedichten is zijn eenheid kwijt. Hij ziet wat hem gebeurt: ‘de afbraak van alles wat ik was/Zonder het te beleven.’
Het is één van de meest vernietigende dingen, die iemand kunnen overkomen, zijn leven te zien instorten, zonder het te voelen.
En intussen registreert hier het bewustzijn meedogenloos en onweerlegbaar. Daarin ligt het tragische aspect van deze poëzie, daarin schuilt de grote kracht van dit dichterschap.
Ook wat de tijd betreft komen breuklijnen aan het licht. Er is een existentiële twijfel aan wat geweest is. Zelfs het vergeten werd vergeten. Toch is wat van gisteren overbleef aanwezig, ergens, verborgen, ‘Onzichtbaar in 'n vergeten hoek van het ik.’
Dan weer is er een verdrietige zekerheid:
| |
| |
‘De kindertijd van dit berooid bestaan
Was eer hij aanving al voorbij voorgoed;
Maar wie de spelregels erkent vermoedt
Dat de zin juist ligt in dit overgaan.’
Wie zo kan schrijven heeft de dag in de hand. Maar wat voor een dag? Wat gebeurt, is voorbij voor het begonnen is. In gisteren en morgen is geen houvast te vinden. Het betekent dat er een gat in de dag is gevallen, dat elk bewustzijn een val maakt door de tijd. En de tijd staat borg voor het niets. Het spel dat gespeeld wordt is een hoog spel. Wie het aandurft moet weten dat er niets te winnen is, maar voorkomt zijn verlies.
Gescheidenheid is er tussen het ik en de ander. Zelfs: ‘De rouw om vrienden is een lotsvoltrekking/Waarbij ik amper nog betrokken ben.’ Er zijn leedgevoelens, omdat uit elkaar gescheurd wordt wat verbonden is. Dan is het ook mogelijk, dat samengebracht wordt wat gescheiden is: de anderen, ‘Ze stinken godverlaten/Op weg naar een nauwelijks bewuste dood./(...) Wij zijn één menselichaam.’ De breuklijnen snijden elkaar.
De werkelijkheid wordt tot niets teruggebracht. Wat aanwezig is wordt ontkend. Droom en bestaan worden imaginair genoemd.
‘Wat blijft: een niets. Zonder mij, zonder mij.’ Een besef van vergankelijkheid, een open vraag. Een taal tot op de grond van het zijn, waarin o.a. gezegd wordt: ‘het wezen van het zijn is niets.’
Verweer of zelfs ontkenning in de vorm van kritiek is niet mogelijk: ‘Wie lacht daar? Want ook dat mijn is niet iets.’
De slotsom moet zijn, dat de werkelijkheid het niets is.
Wie dat kan schrijven heeft het bestaan doorzien, is tegen de leegte bestand en maakt het niets tot een overrompelende werkelijkheid. Wie die realiteit niet aankan, verdient 'r niet.
| |
| |
Natuurlijk, het establishment kan best om dergelijke poëzie heen door middel van de tolerantie, die ontkenning is. En de gezondheidsmaniakken zullen wel weer het stempel ‘ziekelijk’ paraat hebben, omdat zij het bewustzijn niet wensen te zien.
Maar de zoekenden en twijfelenden vinden hier wezenlijke grond voor hun existentiële angst, de ontheemden en vervreemden kunnen in deze gedichten bakens en herkenningstekens ontwaren.
Ook de dropout b.v., die communicatie zocht door de naam ‘Laing’ op zijn Lee-pak te schilderen. Laings leeftijd stond er niet bij.
| |
| |
| |
bedenktijd, 'n bijbedoeling
aan vic
2
te vroeg verteld moet worden
5
als je niet zwijgzaam bent
| |
| |
6
tussen gisteren en morgen
7
verlies je aan bijbedoelingen
|
|