Maatstaf. Jaargang 20
(1972-1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
hans brac in gesprek met heere heeresmaMet gevoelens van innige blijdschap publiceren we hierbij een interview met Heere Heeresma van de hand van de ten onrechte zozeer veronachtzaamde Hans Brac, die onder een zorgvuldig bewaard pseudoniem in het zuiden des lands woont, en daar zeer verdienstelijk werk verricht voor de Nederlandse literatuur door toekomstig voorzitter van de PEN te willen zijn, een huis te bewonen met uitgerekend twéé w.c.'s en een knipselarchief te conserveren van werk en strijd van mevrouw U. Meinhof. De redactie Maatstaf
Hans Brac: Heere, in de mei-aflevering van het maandblad Avenue staat een prozafragment uit je nieuwe roman, die in het najaar bij uitgeverij Contact zal verschijnen. Aan het einde van dit fragment worden door de Hij-figuur, voor mijn gevoel althans, enkele merkwaardige regels uitgesproken. Ik citeer: ‘Hij eindigt dan ook met een vuist in de lucht en “Franco! Franco!” roepend. “Viva! Viva!” wat op een applausje van madame komt te staan.’ Ik wil je vragen: Is Heere Heeresma een flirt met het Spaanse Fascisme begonnen, of zijn geciteerde regels slechts uitspraken van een door hem...
Heere Heeresma: Kijk, heer, de oplossing is te vinden in de tekst zélf. Dat neemt niet weg dat ik een pittig briefje naar de direktie van het betreffende blad heb geschreven waarin ik mijn afkeuring | |
[pagina 252]
| |
erover uitspreek dat men in zo'n vooruitstrevend, zelfbewust en fris-modern blad een tekst afdrukt die eindigt met het in de vraag aangehaalde. Ik schreef letterlijk; ‘U moest zich diep, dièp schamen!’ Overigens sta ik altijd als één man achter al mijn romanfiguren, laat daar geen twijfel over bestaan. Hoe zou ik ook want zolang het ons niet gegeven is iets uit niets te kreëren draagt alles wat wij, schrijvers, voortbrengen het ontzaggelijke stempel van onszelf.
H.B.: ...gekrejeerde romanfiguur, waar hij als auteur beslist niet achter staat? Is het waar, dat jij binnenkort bezoeken zal brengen aan de volgende landen: Spanje, Portugal, Griekenland en last but not least: Zuid-Afrika; en nog wel op uitnodiging van de daar gevestigde regimes? Welke kontakten of bindingen heb jij eigenlijk met die landen en apprecieer jij voor genoemde landen de dictatuur als staatsvorm?
H.H.: Ik ga naar Portugal omdat de Bosch-atlas mij vertelt dat de temperatuur in Lissabon in Januari 11.8 is en dat is voor Europa uitzonderlijk. Verder heb ik momenteel een sterke behoefte aan eenvoudig leven dat toch niet van komfort ontbloot is. En dat vind ik daar. Of ik het eens ben met een regiem zal het regiem een zorg zijn. Ik ga zeker niet op uitnodiging van een overheid. Was het maar waar want dat drukt de kosten niet onaanzienlijk. Het is momenteel zelfs de vraag of ik wel een visum krijg voor een langer verblijf. Tenslotte predik ik in de Orde der Torpedisten, een wereldwijde, eksklusieve want zeer hoge eisen aan het moreel stellende organisatie, voor een doelbewust gebruik van de gouden MST - de Molotov-koktail; het springplastlc; trotyl. En dat kan je natuurlijk niet straffeloos doen. En Griekenland komt mij ook schitterend voor. Het licht | |
[pagina 253]
| |
moet er wonderbaar zijn, de treinen lopen er trouwens weer og tijd en de boeren schijnen verrukt want ze kregen geloof ik de grond die ze generaties lang bewerkten eindelijk in eigendom. Mogelijkerwijs zullen deze woorden wel weer tot misverstanden leiden - wat natuurlijk uitstekend is. Dat neemt niet weg dat ik in deze vraag iets bespeur van wat ik maar zal noemen Links-richten. Namen van hiergenoemde landen klinken in die milieu's als een vloek al zag ik menig links-progressief zondoorstoofd uit Spanje weerom keren. Laat ik het kort houden. Het zal me een rotzorg zijn. Elk volk heeft de regering die het verdient. En verder ervaar ik de betrokkenheid bij de onvrijheid en onrecht elders als uitzonderlijk goedkoop zolang dat wat voor onze voet ligt aan ongein, blijft liggen. In a nutshell komt het ongeveer hier op neer: ik kan mij een behoudend, liefst Roomse zakenman uitstekend voorstellen al is hij mij mogelijk niet simpatiek. Maar ronduit verachting heb ik voor degene die al linkse, rechtvaardige idealen predikend hoger en hoger klimt en zijn huis in de rij verruilt voor de blanke villa, zijn fiets voor een Buick en zijn vriendenkring voor een relatieschare. En de rest is, neem me niet kwalijk, gelul.
H.B.: In het nieuwe romanfragment dat na dit interview volgt, viel mij iets op, dat mijns inziens samenhangt met de overige vragen. In het begin van dat fragment heb je het over de ‘inférieure Belgische grond’. Zo'n stukje zin zet mij altijd aan het denken. Je schrijft over België potdomme of er infame, minderwaardige mensen wonen. Nog scherper geformuleerd konkludeer ik uit een dergelijke zinssnede niet alleen het tiepies Hollandse stereotiep dat men over België en de Belgen heeft, maar je voegt er bijna een racisties element aan toe.
H.H.: Met België, of beter, Vlaanderen heb ik een haat-liefde relatie. Steeds wanneer ik terugdenk aan de lintbebouwing, de | |
[pagina 254]
| |
schoonheid van Gent, de sjieke interieurs, de vanzelfsprekendheid van de rangen en standen en het gekleppel uit de in het struweel verborgen kapellen, weet ik niet of ik die tranen op mijn kaken aan woede, ontroering drift of mededogen te danken heb. Vlaanderen; dat dikke, geblankette moederlijf waarin je verzinkt; dat je de adem ontneemt; zo kolossaal en vleselijk! Nee, ik heb me van België nooit los kunnen maken. Maar één ding haat ik er als de pest. Dat is de onverholen risjesmacherei; dat allesbehalve latente anti-semitische.
H.B.: Iets heel anders. In Nederland en Vlaanderen kun je in de literatuurboeken enorm veel genres vinden; ik hoef ze hier niet op te noemen. Twee genres echter kom je nooit tegen: het hoorspel en het filmscenario. Wat betreft het schrijven van filmscenario's ben jij, dacht ik, zo'n beetje de ongekroonde koning. Ik denk hierbij niet alleen aan je Nederlandse werk zoals ‘De Verloedering Van De Swieps’ of de film die je binnenkort samen met Roeland Kerbosch gaat draaien naar aanleiding van je boek ‘Hip Hip Hip voor de Anti-Krist’ en ook niet aan het draaiboek dat je met Fons Rademakers aan het maken bent (ook weer) naar aanleiding van je recente boek ‘Han de Wit gaat in Ontwikkelingshulp’, om maar eens een paar zaken te noemen, maar toch ook in het bijzonder aan je werkzaamheden voor Amerikaanse en andere buitenlandse maatschappijen. Kun je hier wat over vertellen?
H.H.: Het is zo langzamerhand ondoenlijk om al mijn bemoeienissen, in lopende of binnenkort startende produkties op enigszins adekwate wijze te omschrijven en, voor het goede begrip, van de juiste statements te voorzien. Ik zou het idee krijgen een bord zand leeg te eten. Maar ik waarschuw wel eenieder die het gelukt met zijn werk tot in de hoge regionen van de filmbiss - en die liggen nog steeds in Amerika! - door | |
[pagina 255]
| |
te stoten. Het is allesbehalve een grap. De filmkunst is de kunst van het geldverdienen, alle fraaie babbels ten spijt. Het gaat om de volle bak. Zonder kapitaal géén film. De tijd van arthouses is voorbij. De zgn. kleine films taboe en de, vaak ontroerende en voortreffelijke rolprenten uit de ‘kleine’ landen definitief out. En dat zeg ik niet maar, uiteindelijk, het publiek. Je zou de loop van de geschiedenis ná '45 kunnen aflezen aan het soort films dat populair werd/wordt. Het klimaat in het Westen verraadt zich in de filmvoorkeur. De grote filmmaatschappijen proberen doorlopend de verlangens van het publiek te sonderen. Het is dan ook geen lolletje je in zo'n, tenslotte door een door kommercieel klimaat te handhaven en toch trouw aan jezelf te blijven. Maar dat is natuurlijk overal en te allen tijden moeilijk. In ieder geval leerde ik, of beter gezegd, bevestigde de ‘film’ mijn mening dat het Verhaal in iets van het grootste belang is. En dat verhaal is gebaat met eenvoud. De fout in onze literatuur is dat de schrijvers bijzakelijkheden tot hoofdzaak hebben verheven en toen ook maar voor het gemak het Verhaal even hebben vergeten. De interesse van het publiek dat uiteindelijk toch de boeken moet kopen is dan ook navenant. Wat ik nu beweer wil natuurlijk niet zeggen dat de schrijver geen boodschap zou hebben aan de gevoeligen onder ons; de modebewusten, de zoekers naar geheime uitlatingen etc. Maar de mededelingen voor hen moet je in je verhaal aanbrengen waar ze horen: Onderin. Als onderstromen. Jaja, schrijven is moeilijk.
H.B.: Wat vind je van een produktie als Mira, die zowel in België als Nederland bomvolle zalen trekt?
H.H.: Na het zojuist door mij geschetste zal het wel geen verbazing wekken wanneer ik beken nooit en te nimmer naar een film te gaan. Of naar toneel. Het resultaat interesseert me | |
[pagina 256]
| |
eigenlijk weinig. Wat ik geweldig in film en toneel vind is de samenwerking met anderen al krijg je er het maagzuur van want de vedettementaliteit is onuitroeibaar. Ik kan dan ook niets zinnigs zeggen over Mira etcetera. Het is gewoon heerlijk voor de makers als hun produkt waar ze zo hard aan gewerkt hebben ook een zekere respons krijgt; terecht of onterecht. Indertijd meende ik dat Blue Movie een flop zou worden omdat ik me niet kon voorstellen dat dit soort burgermannenseks nog zou kunnen appeleren aan de gemiddelde bioskoopbezoeker, en dat is toch hoofdzakelijk de adolescent, de student, de jonge volwassene. Maar, de verrassingen zijn niet van de lucht, moeder en vader verlieten hun beeldbuis en zie, weer aanschouwden we een wonder boven wonder.
H.B.: In je laatste boek ‘Han de Wit Gaat in Ontwikkelingshulp’ bewijs je opnieuw, dat je een Nederlandse auteur pur sang bent. Nog nooit heb ik iemand zo scherp het oer-burgerlijke, hardwerkende gezin van na de oorlog zien schetsen. Hoewel het enerzijds een karikatuur zou kunnen zijn, heb je er anderzijds toch een export-artikel van gemaakt, dat De Klompen, De Kaas en Hans Brinker evenaart. Vertel eens wat meer over de ontstaangeschiedenis, de verkoop, de verdere plannen e.d. omtrent dit boek.
H.H.: Han de Wit gaat in Ontwikkelingshulp (te bestellen door even een kaartje te zenden aan de uitgeverij Erven Thomas Rap, Spulstraat 283, Amsterdam-C., Holland) heb ik in eerste instantie geschreven als feuilleton voor het toen jonge literaire magazine SOMA. Eerlijkheidshalve moet ik erbij zeggen dat ik indertijd de enige schrijver van naam was die iets voor dit tijdschrift wilde doen. Het werd immers niet betaald en had nauwelijks een oplage. Ik schreef het tijdens allerlei akties in de nieuwe satellietstad van Amsterdam, de Bijlmermeer waar ik proefondervindelijk, in de hitte des | |
[pagina 257]
| |
daags en de koude des nachts zal ik maar zeggen, dus tússen de mensen mijn hoogst persoonlijke maatschappijvisie aan de realiteit blootstelde. Er vielen mij toen verscheidene dingen op. O.a. dat degenen die zo fervent akties tegen de overheid organiseerden - die overigens zeer terecht waren - eksakt hetzelfde gedragspatroon en, bij nadere kennismaking, ook dezelfde karakterstruktuur vertoonden als de machtigen die zij bestreden. En verder werd mij zonneklaar bewezen dat, een snel veranderend wereldbeeld ten spijt, de mensen hetzelfde bleven. Waren gebleven. Er bleek tenslotte geen noemenswaardig verschil te bestaan tussen de jongere generaties en hun mama's en pappa's; de uitzinnige outfit ten spijt. Zelfs de shit vermocht hierin geen verandering te brengen. Han de Wit gaat in Ontwikkelingshulp mag hiervan getuigenis afleggen. Verder heb ik en passant geprobeerd de Christelijke maar on-bijbelse gedachte zoals die leeft bij gelovigen én atheïsten - wanneer het gaat kieren - dat er zoiets als een leven ná dit leven zou zijn, tot zijn merites terug te brengen. Ik geloof dat dit boek een aardige demonstratie is van wat ik hier eerder, over film, beweerde. Valt de ene lezer tijdens het lezen van het lachen uit zijn stoei, de ander krijgt ogenzilt door de opgeroepen ellende. Het was W.F. Hermans die Fons Rademakers op het boek attendeerde en in een schrijven aan de uitgever zijn grote genoegen kenbaar maakte. Het is inderdaad, vijfentwintig jaar na De Avonden de definitieve doodklap voor een genre en Hans Warren stelde zelfs in een artikel dat Han de Wit... enige honderden nog te schrijven romans vol pure Hollandse huiskamerellende heeft voorkomen. En dat was ook de bedoeling.
H.B.: Regelmatig duiken van jouw hand ingezonden brieven op in dag-, week- en maandbladen. Meestal zijn het sarkasties-humoristiese brieven, die Heere Heeresma net weer van een andere kant laten zien. Is dit nu pose, of een speciale manier om regelmatig | |
[pagina 258]
| |
de publiciteit binnen te dringen? Ik vraag je dit in het biezonder, omdat jij als ex-reclameman natuurlijk de diverse wegen goed kent om een bepaald artikel, al is het een boek, aan de man te brengen.
H.H.: Ik geloof niet dat er ergens een uitgever woont die de belangen van zijn auteur(s) behartigt alsof het zijn eigen belangen zijn. Dat is één. En verder is het duidelijk dat de hele boekensien een gebrek aan realiteitszin paart aan het onvermogen een eigen trend te bepalen. En dat is twee. In de strijd tegen de records, teevee, voetbal en noem maar zo'n tien zijstraten, is het boek aan de verliezende hand. De broodnodige inventiviteit om tenminste aan deze ontwikkeling een halt toe te roepen ontbreekt uitgevers, boekhandelaren en schrijvers in gelijke mate. Een beetje insider breekt al spoedig het koude zweet uit wanneer hij de toestand op zijn werkelijke merites beschouwt. Oké. Van welke zijde is hulp te verwachten? Van geen enkele. Het literaire klimaat heeft de schrijvers bedorven. Ze zijn eerloos laf en week als natte broden. Hun l'art pour l'art-mentaliteit heeft zijn seniele uitwerking niet gemist. Het heeft in ons taalgebied altijd als kommersieel, dus verwerpelijk gegolden aan ‘het publiek’ te denken. En daarmee heeft men het probleem om trouw te blijven aan jezelf en je doelstellingen en tóch te zorgen dat je teksten zich laten veroveren en uitnodigen zich te laten veroveren, niet opgelost maar weggedacht; onder ginds maaiveld. De gevolgen hiervan zijn de schrijvers niet bespaard gebleven. Terecht. Wanneer ik mij onttrek aan deze grote lulligheid is dat mijn goed recht. Tenslotte ben ik autonoom en heb ik voor het gros van mijn geachte collegae aleen maar de grootste minachting. En wanneer ik mij op mijn hoogstpersoonlijke wijze tot het publiek richt is dat alleen maar gelukkig voor mijn vakbroeders; of ze dit nu sjiek vinden of niet. De mensen worden er weer eens aan herinnerd dat er nog zoiets als schrijvers bestaan. In de schrijverswereld | |
[pagina 259]
| |
heerst veel schaamte en bescheidenheid. Meestal terecht, naar mijn overtuiging. Het is ook moeilijk en men heeft de schijn ook vaak tegen zich. Het schrijverschap is immers zeer nauw verbonden met de schrijver; een boek kleeft onlosmakelijk aan degene die het schreef. Niets aan te doen. Een schoenenfabrikant probeert ook zijn schoeisel aan de man te brengen en wie verwijt hem in dit streven enige ijdelheid? Waarom zou een auteur dan niet pogingen in het werk stellen zijn produkten onder de aandacht te brengen? Anderen doen het niet voor hem.
H.B.: Je broer Faber is op tragiese wijze om het leven gekomen. Een van de eerste resultaten van jullie literaire samenwerking was ‘Teneinde Dublin’, een spy-achtige thriller die geweldig is aangeslagen. Heb je met Faber een grote band gehad? Is er door hem nog materiaal achtergelaten, waar jij nog iets mee kunt doen? En wat staat er verder nog op het programma?
H.H.: De dood van mijn broer Faber was een verschrikkelijke klap. Van dezelfde orde als de dood van mijn vader en het feit dat ik al meer dan tien jaar gescheiden van mijn dochter Marijne leef. Hij was mijn beste gabber en we deden iets wat op zijn zachtst gezegd uniek is: we schreven samen. Onze spy Teneinde in Dublin gaat nog steeds over de wereld en wordt binnenkort verfilmd. Hij heeft dit boek nooit in druk mogen aanschouwen. Van het materiaal dat hij achterliet ben ik bezig de spy Hallo Hallo... Bent u dat, Plotsky! te komponeren. Het zal in '73 uitkomen. Het laatste Heeresma Inc.-boek... In datzelfde jaar verschijnt eveneens Kaddish voor een buurt. Een bundel autobiografische teksten over de jaren '39-'46, en De Trooster, een omvangrijke roman. Verder ben ik bezig werk van mijn vader persklaar te maken. En dan natuurlijk de lopende kwesties. Een reeks geïllustreerde artikelen onder de | |
[pagina 260]
| |
titel Heeresma's Corner (in Maatstaf), een TV-spel, scenario's. Ik laboreer als immer aan een overladen programma. De typische sores van een maksimum-lijer.
H.B.: Ik zou je tot slot van dit interview willen vragen, of je nog iets speciaals tot de Belgen,Ga naar voetnoot* in het bijzonder en eigenlijk vooral de Vlamingen, zou willen zeggen.
H.H.: Ik zou voor deze, door mij als een hele eer ervaren gelegenheid het volgende willen zeggen: ‘Gij, Vlamingen, looft God maar hou ondertussen uw kruit droog. Denk maar; Nederland? Knekelland! Mijn innigste wens, mijn steeds terugkerende droom is dan ook mij nog eens temidden van u te vestigen. Om uw patatten te bakken. Om uw bieren te tappen. Opdat we nog eens samen onder de zware, lage luchten van uw prachtige land mogen gaan. Van einder naar einder, van zee tot graniet. Samen zullen wij dan aan uw IJzer staan. Samen de stormvogel gadeslaan. En samen uw steden betreden, de trom laten gonzen, uw banen begaan...’. |
|