Maatstaf. Jaargang 20
(1972-1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
franz kafka
| |
[pagina 246]
| |
uiterste linkerhoek van de tafel gedrongen en aan haar vast, regelmatig op en neer zwaaiend, als de zuiger van een machine, de rechter. Als mij niet, bij het gezicht van deze ellende de verlossende gedachte was ingevallen dat het mijn eigen handen zijn, die hier in een strijd zijn gewikkeld en dat ik hen met een lichte ruk van elkaar kan wegtrekken en daarmee gevecht en ellende beëindigen - als die gedachte mij niet zou zijn ingevallen dan zou de linker, uit het gewricht gebroken, van de tafel zijn geslingerd en dan zou misschien de rechter in de tomeloosheid van de overwinnaar, als de vijfkoppige helhond mijzelf in het oplettende gezicht zijn gesprongen. In plaats daarvan liggen de twee nu over elkaar, de rechter streelt de rug van de linker en ik, oneerlijke scheidsrechter, knik daarbij. | |
IIIk heb mijn verstand in mijn hand begraven, vrolijk, rechtop houd ik mijn hoofd, maar mijn hand hangt moe naar beneden, het verstand trekt haar naar de grond. Zie de kleine hand maar, met haar harde huid, doorsneden door aderen, doorploegd met rimpels, met duidelijk zichtbare aderen, de hand met haar vijf vingers, wat goed dat ik mijn verstand in die niet in het oog lopende schuilplaats kon verbergen. Buitengewoon belangrijk is het dat ik twee handen heb. Zoals in het kinderspelletje vraag ik: ‘In welke hand houd ik mijn verstand?’ Niemand kan het raden, want ik kan door mijn twee handen te vouwen in een oogwenk het verstand van de ene naar de andere hand overbrengen. |
|