| |
| |
| |
[Nummer 4]
wang chiu-ssu
de klucht van de wolf uit chung-shan,
vertaald en ingeleid door w.i. idema
Het Chinese toneel dat opeens met een overvloed van kostelijke teksten voor het voetlicht treedt met het begin van de Mongoolse Yüan dynastie (1260-1384), had zich niet ontwikkeld uit een religieuze rite, maar uit de klucht. Alle beschrijvingen van de hoofdsteden van de aan de Yüan voorafgaande Sung dynastie (960-1284) gaan uitvoerig in op de talrijke theaters daar, en het geboden amusement, waarbij de klucht vooropgesteld wordt. De kluchten behandelden ieder willekeurig onderwerp, en hun spot en satire mocht zich zelfs bezig houden met de persoon van de keizer. Vandaar de bijnaam van de acteurs: ‘het ongedierte onder en boven de wet’.
De Yüan dynastie, en haar opvolgster, de Ming (1368-1644) waren minder tolerant. Het werd verboden nog hoogwaardigheidsbekleders zoals de keizer ten tonele te voeren, men diende zich te beperken tot trouwe onderdanen en kuise vrouwen. Bovendien werd de klucht in deze periode vanuit een literair standpunt gezien, geheel overschaduwd door de nieuwe genres: de tsa-chü komedie in het noorden, en het nan-hsi zangspel in het zuiden. Deze beide genres waren zelfstandige ontwikkelingen van de klucht, die echter zelf ook als een zelfstandig genre bleef voortbestaan. Vaak werden de kluchten ook binnen de nieuwe genres gebruikt. Dan vindt men in de tekst van een komedie of zangspel aanwijzingen als: ‘hier wordt de klucht van de twee kwakzalvers opgevoerd’. De klucht wordt de verzamelnaam voor de voorraad van grappen en grollen, komische tweespraken en alle andere verbale en handtastelijke hulpmiddelen, waarover iedere ervaren acteur beschikt, en die
| |
| |
hij op een passende plaats, waar ook maar kan inlassen.
Deze grote bekendheid werd ook de ondergang van deze klucht: wat ieder weet hoeft niet opgeschreven te worden. Vanaf het begin van de zestiende eeuw verschijnen teksten die zich opnieuw klucht noemen. Daarvan is de tekst die hier vertaald is een van de eerste en van de bekendste. Qua vorm verschilt de nieuwe klucht van de oude klucht. De nieuwe klucht heeft de vorm van één acte uit een tsa-chü komedie. De overeenkomst met de oude klucht is gelegen in de nadruk op de dialoog, in de ontwikkeling van de handeling, en in de duidelijk satirische opzet. De satire, de kritiek, wordt echter niet gedragen door een alternatieve ideologie, het Confucianisme blijft de ideologie van de kluchtschrijvers. De autoritaire regering stelde bovendien expliciete bewoordingen niet op prijs, zeker niet in gedrukte teksten.
De auteur van ‘De klucht van de wolf uit Chun-shan’, Wang Chiu-ssu, leefde tijdens het einde van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw. Dankzij de protectie van de beruchte eunuch Liu Chin bekleedde hij hoge ambtelijke functies, maar na diens terechtstelling in 1510 moest hij zich terugtrekken. Daarna wijdde hij zich aan de literatuur.
Waarschijnlijk stamt de klucht uit deze periode. Het thema dat hij koos genoot op dat moment grote populariteit. Er zijn ook bewerkingen in andere genres bekend. Het stuk is misschien geen briljante, maar toch een charmante en boeiende Chinese variant op het thema ‘homo homini lupus’. De ‘weldaad’ staat in de klucht centraal. Het is één van de kernbegrippen van het Confucianistisch denken: alle maatschappelijke relaties worden erdoor beheerst. Immers, steeds zal de ene partij, bijv. de vorst of de ouders, aan de andere partij, bijv. de onderdaan of de kinderen, weldaden bewijzen. Op de laatste rust de verplichting deze weldaden te vergelden. Geen weldaad kan natuurlijk groter zijn dan iemand het leven te redden.
De klucht wordt geacht te spelen in de periode van de strijdende staten (476-221 v. Chr.) toen China verdeeld was in talrijke staten die streden om de hegemonie. Geleerden,
| |
| |
filosofen reisden van hof naar hof om hun methode voor het bereiken van de wereldheerschappij en wereldvrede te verkondigen. Eén van de filosofische stromingen uit die periode was het Mohisme, gevestigd door Mo-ti, een tijdgenoot van Confucius. Diens volgeling, Mencius, zou Mo-ti's leerstellingen hardnekkig bestrijden, i.h.b. Mo-ti's leerstuk van de ‘algemene liefde’, dat inhield dat men alle wezens gelijk moest liefhebben en geen voorkeur kon tonen voor de eigen familieleden. Volgens Mencius zou dit leiden tot een politieke en zedelijke anarchie, aangezien de mens vorst noch vader zou erkennen. Dezelfde argumenten werden later gebruikt tegen het Boeddhisme.
De staat Yen besloeg het noordelijk gedeelte van de huidige provincie Hopei, de staat Chao het huidige Shansi, Wei het huidige Honan. Chunshan was een kleine staat tussen Yen en Chao in de Taihang bergen.
De klucht volgt de conventies van de tsa-chü komedie. Slechts één karakterrol, de ‘man’, zingt. Alle melodieën staan in één toonsoort, hier de Shuangtiao. De liederen zijn geschreven op bestaande melodieën, waarvan de namen vertaald zijn als de enige mogelijke aanwijzing over het karakter van deze nu verloren muziek.
De gebruikte transcriptie is de Wade-Giles transcriptie. Voor mijn vertaling heb ik gebruik gemaakt van de moderne editie van de tekst in Chou l-pai, Ming-jen tsa-chü hsüan, Peking, 1958, pp. 261-268.
| |
| |
| |
de klucht van de wolf uit chung-shan
(de tweede man komt, als Chien-tzu van Chao, met soldaten die pijl en boog en andere wapenen in de hand houden, op)
Ik ben Chien-tzu, koning van Chao. Vanochtend ben ik met deze soldaten naar deze bergen gekomen om te jagen. We vonden een wilde wolf, waar ik een pijl op afschoot.
Maar ik raakte hem niet, en hij is vooruit gevlucht. Soldaten, jaag hem snel na!
(de man, als de heer Tung-kuo - zijn ezel draagt een boekenkist - komt op)
Ik ben de heer Tung-kuo, afkomstig uit de staat Yen. Mijn gehele leven heb ik de Weg van Mo-ti bestudeerd. Mijn grondbeginsel is het helpen van anderen en het aan alle wezens tot nut zijn. Onlangs kwam een brief van de koning van Wei, die mij verzocht naar Wei te komen om de Weg te onderwijzen. Ik kon niet anders dan op weg gaan. Nu ik een aantal dagen onderweg ben, ben ik ongemerkt aangekomen in het gebied Chun-shan van de staat Chao. Al gaande, zie ik heel in de verte een grote groep van mannen en paarden aankomen.
(kijkt in de verte)
(de man zegt)
Als ik goed kijk, dan is het een groep mannen en paarden op jacht. In m'n hele leven heb ik nog nooit gezien dat er met zo'n geweld gejaagd werd!
(zingt)
(Shuang-tiao) (Nieuwwaterwijze)
Bij ochtendwind en fletse maan kom ik in Chung-shan.
Hoe komt het dat op deze wijze paarden rennen, mannen vlieden?
Tientallen mijlen stof
Allerlei soorten wapenen!
Ach,
Het zijn officieren op jacht.
Wie zag ooit zo'n geweld?
| |
| |
(de tweede man speelt voor Chien-tzu van Chao, die met zijn soldaten heer Tung-kuo inhaalt)
(soldaten doen hun routine)
(ondervragen de man, zeggen)
Wie staat daar aan de kant van de weg?
(de man antwoordt, zegt)
Ik ben de heer Tung-kuo, uit de staat Yen. Ik ben op doorreis naar de staat Wei.
(de soldaten zeggen)
Zojuist is een wolf hierheen gevlucht. Jij hebt hem beslist gezien. Zeg op, welke kant ging hij op?
(de man zegt)
Ik heb geen wolf gezien. Ik heb geen wolf gezien.
(de soldaten zeggen)
Wat zit er in die kist van jou? Wij zullen hem eens doorzoeken.
(de man antwoordt, zegt)
Daar zitten boeken in.
(zingt)
(Ik doe mijn paard stilstaan en luister)
Mijn bagage is schamel.
Deze kist is bijna volgepakt met boeken.
(de soldaten zeggen)
Waarom ga je niet verder? Op wat sta je daar te wachten?
(de man zingt)
De manke ezel is traag
De weg is ver, het lopen zwaar
(de soldaten doen hun routine, doorzoeken de kist)
(de soldaten zeggen)
Als je die wolf gezien hebt, zeg op! Bedrieg ons niet!
(de man zingt)
Als ik hem gezien had, hoe zou ik het dan wagen jullie te bedriegen?
De wolf zal een weg gevonden hebben om te ontkomen aan het onheil.
(de soldaten zeggen)
Als je ons bedriegt dan vermoorden we jou.
(trekken ogenblikkelijk hun zwaard, hakken in de grond)
| |
| |
(de man zingt)
Wees niet te wreed!
Om welke reden vermoord je een eenzame man?
(Chien-tzu zegt)
Hou maar op. Hij heeft de wolf niet gezien. We gaan haastig verder, hem achterna.
(af)
(de man zegt)
Wat een ongeluk! Zonder aanleiding tref ik deze ploerten, ze hadden me bijna gedood. Ik zal hier maar even uitrusten.
(de soldaten achtervolgen weer de wolf) (af)
(de schelm komt als wolf op)
Ik ben de wolf van Chung-shan. Vanochtend ging de koning van Chao op jacht. Hij schoot een pijl op mij af, maar raakte mij niet. Het enige wat hij nu doet is mij zoeken. Wat zal ik doen?
(wolf wijst op de man)
(de wolf zegt)
Daar heel in de verte zit iemand. Ik zal mijn toevlucht bij hem zoeken.
(de wolf groet de man)
(de wolf zegt)
Meester, meester, red mijn leven!
(de man zegt)
Jij bent zeker die wolf waar ze jacht op maken?
(de wolf zegt)
Dat klopt, dat klopt. Ik hoop beslist dat u, meester, mijn leven zult redden!
(de man zegt)
Ik jouw leven redden! Zojuist was het door jou zelfs bijna gedaan geweest met mijn leven. Ik ben een passant. Hoe zou ik je kunnen redden?
(de wolf zegt)
Haal al die boeken uit die kist en verberg mij erin. Zou jij me dan niet redden?
(de man zegt)
Jouw lijf is groot, de kist is klein. Ik kan jou er niet instoppen.
| |
| |
(de wolf zegt)
Daar is een manier voor. Aan het zadel van die ezel heb je een los touw. Pak het. Bind mijn voor- en achterpoten samen. Bind mijn kop voor mijn borst. Prop mij in de kist. Doe de kist op slot en laad hem op je ezel. Zelfs een alziend oog zou niet weten dat ik er in zat, laat staan de mannen van de koning van Chao.
(de man zegt)
Goed dan, goed dan. Ik zal doen zoals je zegt. Later, wanneer je leven behouden blijft, moet jij mij niet vergeten.
(de wolf zegt)
Meester, hoe zou ik het wagen jouw grote weldaad te vergeten? Later zal ik je dit met mijn eigen leven vergelden.
(de man bindt de wolf, de ezel draagt hem, ze gaan)
(de wolf in de kist doet zijn routine)
(roept, zegt)
Meester, kijk eens hoever die mannen en paarden zijn.
(de man zegt)
Ze zijn nog zichtbaar.
(de wolf zegt)
Jaag in dat geval de ezel wat harder voort!
(de man zegt)
Accord, accord.
(ze lopen weer een poos)
(de wolf zegt)
Meester kijk eens, zijn ze al ver verwijderd? Hier binnenin ga ik dood door die boeien!
(de man zegt)
Ze zijn ver verdwenen. Ze zijn niet meer te zien.
(de wolf zegt)
Haal in dat geval mij eruit!
(de man ontsluit de kist, haalt de wolf eruit, maakt het touw los)
(de man zegt)
Wolf, wolf, je leven is gered.
(de wolf zegt)
Meester, jouw leven is ook gered.
| |
| |
(de wolf knielt in dank)
(de wolf zegt)
Meester, welke dag zal ik deze grote weldaad kunnen vergelden? Wanneer ik jouw weldaad niet vergeld, zal dat niet verborgen blijven voor de blik van Hemel en Aarde. Al zou je mij dan in tienduizend mootjes hakken dan zou dat nog geen onrecht zijn.
(de man zegt)
Mijn gehele leven is het helpen van anderen en het tot nut zijn aan alle wezens mijn grondbeginsel geweest. Hoe zou ik een vergelding van de weldaad door jou verwachten? Ga nu, waarheen je maar wilt.
(de wolf neemt afscheid van de man, loopt, denkt na)
(de wolf zegt)
Vanaf vanochtend ben ik door de ruiterij van de koning van Chao nagejaagd. De gehele dag ben ik aan enen door bezig gehouden. Het wordt nu al laat. Ik heb honger. Er is geen plaats waar ik wat wurmen of mieren kan vinden. Met moeite heeft die meester mijn leven gered. Als ik nu nog van de honger sterf, dan is het om niet geweest. Ik heb gemerkt dat de meester een goedertieren mens is. Vooruit dan maar! Ik zal hem weer opzoeken om iets met hem te bespreken.
(de wolf haalt hem in, groet hem)
(de man zegt)
Hoe komt het dat je daar weer bent?
(de wolf zegt)
Ik heb een kleinigheid met jou, meester, te bespreken.
(de man zegt)
Wat dan? Vertel maar.
(de wolf zegt)
Vanaf de ochtend tot nu toe heb ik de gehele dag honger geleden. Ik heb niets te eten. Daarom neem ik mijn toevlucht tot jou, meester.
(de man zegt)
Jij neemt je toevlucht tot mij. Waar wil jij dat ik iets te eten voor jou vind? Ik zelf lijd ook honger en heb niets te eten!
| |
| |
(de wolf zegt)
Ik weet een uitstekend plan. Alleen ik weet niet goed hoe ik het je uitleggen moet.
(de man zegt)
Wat voor uitstekend plan? Vertel maar, dan zullen we samen praten over een oplossing.
(de wolf zegt)
Het plan is weliswaar uitstekend, alleen ik weet niet hoe ik het uitleggen moet. Meester, raad eens!
(de man zegt)
Ik kan het in de eeuwigheid niet raden! Zeg het snel!
(de wolf zegt)
Meester, meester! Jij hebt me één keer gered. Als jij me nu weer van de honger laat sterven, was het beter geweest dat je me nooit gered had!
(de man zegt)
Maar als je dat zegt, wat wil je dan voor een oplossing?
(de wolf doet opnieuw gegeneerd)
(buigt met de kop tot op grond, zegt)
Meester! Het beste is dat jij mij jou laat opeten. Later zal ik jouw beide weldaden samen vergelden!
(de wolf bijt de man)
(de man ontwijkt hem, wordt kwaad)
(de wolf zegt)
Hemel, Hemel, Hemel! Dit beest is onverbeterlijk! Ik heb zijn leven gered en hij wil mij opeten! Wat voor een fatsoen is dat om zo weldaden te vergelden, rechtvaardigheid met voeten te treden!
(de wolf zegt)
Meester, kijk eens naar de mensen in onze wereld. Stuk voor stuk dragen ze kleren, hebben ze mutsen op het hoofd. Iedereen noemt de een een ‘goed mens’, de ander een ‘edele’. Zodra ze een dag grote weldaden ontvangen hebben, vergeten ze alles. Wanneer ze een gunstige gelegenheid vinden, slaan ze toe. Dan zijn er ook nog die ‘opstandige ondergeschikten’, ‘rebelse zonen’, wat halen die wel niet uit? Ik ben maar een beest. Hoe komt het dat je het mij kwalijk
| |
| |
neemt dat ik weldaden vergeet, rechtvaardigheid met voeten treed? Hoe val ik uit naast deze mensen?
(de man zegt)
Al jouw mooie woorden houden alleen maar in dat jij mij wilt opeten. Ik kan mijn woede niet verkroppen! De ouden zeiden: ‘Als je van iemand iets wilt, vraag dan drie oude mannen naar hun mening.’ Laten wij tweeën verder gaan, en als we iemand vinden zullen we hem vragen of jij mij behoort op te eten of niet.
(de wolf zegt)
Vooruit dan maar, vooruit dan maar. Ik zal doen zoals je zegt, meester.
(de tweede man, als een oude abrikozenboom, staat rechtop)
(de man wijst naar de boom)
(de man zegt)
Daar heel in de verte schijnt er een te staan. Laten we er samen heen gaan en het hem vragen.
(de man zegt)
We zijn bij hem gekomen. Hij is een oude abrikozenboom. Er zit niets anders op dan dat we hem vragen.
(de man zegt)
Oude abrikoos, luister. Deze wolf werd door de mannen en paarden van de koning van Chao op jacht zo opgejaagd dat hij geen uitweg wist. Hij smeekte mij hem te redden. Ik verborg hem in de boekenkist en redde zijn leven. Maar nu wil hij mij opeten. Oude abrikoos, zeg jij, behoort hij dit te doen of niet?
(de oude abrikoos antwoordt)
Hij behoort jou op te eten.
(de man zegt)
Hoe komt het dat hij mij behoort op te eten?
(de oude abrikoos zegt)
Mijn baas plantte mij. Na een jaar of drie, vier, kwamen er aan mij abrikozen. Het hele gezin, groot en klein, at ervan, ze tracteerden er hun gasten op, ze schonken ze aan anderen. Weet ik hoeveel ze ervan gegeten hebben! Dat heeft
| |
| |
nu veertig, vijftig jaar geduurd. Nu ze zien dat ik oud geworden ben en er aan mij geen abrikozen meer komen, hebben ze eerst mijn takken en twijgen afgekapt voor brandhout, en over niet te lange tijd zullen ze ook deze kale stam kappen. Veertig, vijftig jaar bewees ik hen grote weldaden, en zelfs die vergeten ze. Jij hebt hem maar één maal gered. Wat voor weldaad heb je bewezen? Hij behoort jou op te eten, hij behoort jou op te eten!
(de wolf bijt de man)
(de man ontwijkt hem)
(zingt)
(De gans strijkt neer)
Wij gaan over het woeste veld, tussen het wilde kruid.
Wij hebben een abrikoos gevonden om onze zaak aan voor te leggen.
Hij zegt
Dat de wolf mij behoort op te smullen,
Zó, dat ik niets weet om hem te weerleggen
(Overwinningslied)
Ach
Alles en iedereen schept problemen uit het niets
Hier geldt: wie met lege handen komt vindt moeilijk gehoor voor zijn klacht.
Dit beest met zijn zwarte kop vergeldt de weldaad niet.
Deze wolf met zijn witte wangen boort zich in mijn borst.
Ongewild word ik verdrietig:
Het blijkt maar weer, een wolf is slecht, het mensenhart is goed.
Waarheen moet ik gaan om dit onrecht ongedaan gemaakt te zien?
Als je in nood verkeert, is de Hemel hoog, de Keizer ver!
(de man zegt)
We vonden een oude abrikoos, en hij zei ook dat hij mij behoort op te eten. Wat nu te doen? Wolf daar, jij hebt gezegd dat we drie mensen zouden vragen. Dit was er nog maar één. Laten we weer verder gaan.
(de tweede man, als oude buffel, staat)
| |
| |
(de man wijst naar de buffel)
(de man zegt)
Ik weet niet wat voor iemand daar verderop staat. Laten we er samen heengaan en het hem vragen.
(de man zegt)
We zijn bij hem. Hij is een oude buffel.
(stapt naar voren, vraagt, zegt)
Deze wolf werd door de mannen en paarden van de koning van Chao op jacht zó opgejaagd dat hij geen uitweg wist, en hij nam zijn toevlucht bij mij opdat ik hem zou redden. Ik verborg hem in de boekenkist en redde zijn leven. En nu wil hij mij opeten. Zeg jij naar recht en redelijkheid: hoort dat of niet?
(de oude buffel antwoordt)
Hij behoort jou op te eten.
(de man kwaad, zegt)
Hoe komt het dat hij mij behoort op te eten?
(de oude buffel zegt)
Luister naar mij. Mijn baas heeft mij vanaf dat ik een kalf was, opgefokt. Later, toen ik volwassen was, ploegde ik voor hem het land, dorste ik voor hem het graan, trok voor hem de wagen. Daardoor zijn nu mijn spieren slap, mijn krachten uitgeput. Nu ze zien dat ik geen werk meer verzetten kan, hebben ze me in deze wildernis in de steek gelaten. Mijn baas zei nog goeiig: ‘Zijn krachten hebben hem in de steek gelaten, laten wij hem ook maar in de steek laten!’ Maar zijn vrouw is een verraderlijk, kwaad mens. Zij zei: ‘Waarom zouden we die oude buffel maar blijven voeren? Laten we zo snel mogelijk een slager zoeken om hem te slachten. Zijn huid verkopen we aan een muzikant om er zijn trommel mee te bespannen. Het vlees verkopen we aan de slager. De ingewanden houden we zelf om op te eten. De horens verkopen we aan een hoornsnijder. De botten bewaren we voor gebruik door de lijmbrander. Is dat niet het beste?’ Op zijn hoogst over twee, drie dagen, dan willen ze mij onder handen nemen. Ik heb hen heel wat grote daden bewezen, en zelfs die hebben ze allemaal vergeten. Wat wil
| |
| |
jij met dat weldaadje?! Hij behoort jou op te eten!
(de wolf bijt de man)
(de man ontwijkt hem)
(zingt)
(Roeien op de rivier)
Ik zal het onthouden, oude buffel, deze verradelijkheid:
Hij scherpt zijn tanden,
Hij spert zijn ogen open.
Inderdaad, hij behoort mij op te smullen!
Ik moet geen verdere moeilijkheden maken,
Ik laat hem mij vernielen!
Hemel,
Jij bent wel hardvochtig dat je toestaat dat mijn wenkbrauwen gefronst zijn, mijn ogen betraand,
En, als ik wil ontsnappen, moeilijkheid zich stapelt op moeilijkheid!
(de wolf zegt)
Meester, deze twee zeggen beide dat ik jou behoor op te eten. Laat me jou snel op eten, ik ga dood van de honger!
(de man zegt)
Het is afgesproken, we moeten nog één man vragen. Als je me dan opeet, dan zal ik daar vrede mee hebben.
(lopen weer, samen)
(de tweede man komt, als een oude man leunend op een staf, op)
(zegt)
Ik ben de god van de grond van Chung-shan. Zojuist kwam een van mijn duiveltjes berichten dat een rondreizend geleerde het leven van een wolf gered heeft, maar dat de wolf hem nu wil opeten. Wat voor een fatsoen is dit?! Daarom heb ik mij veranderd in een oude man, om deze zaak op te lossen.
(de oude man gaat verder)
(de man wijst naar oude man, zegt)
Daar in de verte komt een oude man aan. Laten we verder gaan en hem vragen, kijken wat hij ervan zegt.
(de man groet de oude man, knielt, zegt)
Oude man, deze wolf werd door de koning van Chao op
| |
| |
jacht zo nagejaagd dat hij geen uitweg meer wist. Hij smeekte mij hem te redden. Ik verborg hem in de boekenkist en redde zijn leven. Maar nu wil hij mij opeten. Ik heb gezegd: ‘Als je van iemand iets wilt, vraag drie oude mannen naar hun mening.’ Hiervóór hebben we het al aan de oude abrikoos gevraagd, en die zei dat hij mij behoort op te eten. Wij hebben het de oude buffel gevraagd, en de oude buffel zei dat hij mij behoort op te eten. Nu hebben we gelukkig jou, oude man, ontmoet. Ik hoop dat jij voor mij dit onrecht ongedaan zult maken.
(de oude man zegt)
Roep die wolf hier! Heeft deze kandidaat jou inderdaad gered of niet?
(de wolf zegt)
Gered heeft hij me weliswaar wel, maar het was niet met goede bedoelingen.
(de oude man zegt)
Hoe, zonder goede bedoelingen?
(de wolf zegt)
Hij heeft me toen met een touw vastgebonden en in de kist gedaan. Hij wilde mij van mijn leven beroven, maar gelukkig was het mij voorbeschikt nog niet te sterven. Dat ik hem nu wil opeten, is juist om wraak te nemen. Ik hoop oude man, dat jij dit zorgvuldig zult overwegen.
(de oude man roept de man naar voren, zegt)
Waarom heb jij dit onding gered? Laat mij dit nu maar voor je oplossen.
(de oude man roept de wolf, zegt)
Wolf daar! Jij zegt dit nu wel, maar ik kan het niet geloven. Jouw lijf is groot, de kist is klein, hoe kan die jou bevatten? Vertel de waarheid! Als hij inderdaad jou van jouw leven wilde beroven, dan behoor jij ook nu wraak te nemen. Dat ik jou hem zou laten opeten zou ook passend zijn.
(de wolf zegt)
Hij heeft mij werkelijk in de kist gedaan. Ik waag het niet jou te bedriegen!
(de oude man zegt)
| |
| |
Jij zegt dat nu wel, maar ik zal jou eerst opnieuw in de kist moeten stoppen, voordat ik bereid zal zijn het te geloven. En dan zal die kandidaat ook berusten. Al eet jij hem op, toch zal hij geen wrok koesteren.
(de wolf zegt)
Vooruit dan maar, vooruit dan maar!
(de oude man roept de man, zegt)
Bind hem zoals de eerste keer en doe hem in de kist. Laat me maar eens zien.
(de man bindt hem, doet hem in de kist, sluit de kist)
(de oude man zegt)
Werkelijk, het was de waarheid. Deze rotwolf is onverbeterlijk. Sla hem dood, sla hem dood! Kandidaat, is dat daar aan jouw zijde niet een zwaard?
(de man antwoordt, zegt)
Ja.
(de oude man zegt)
Waarom dood je hem niet als je een zwaard hebt? Jij hebt hem jou zó in het nauw laten drijven.
(de man zegt)
Ik bestudeer de boeken, leer de Weg, help de anderen en bemin alle wezens. Ik kan het niet verdragen hem te doden.
(de oude man lacht, zegt)
Kandidaat, jij hebt het mis. Dat je de Weg van menselijkheid en rechtvaardigheid van Confucius en Mencius leert, is goed. Maar waarom leer je de Weg van blinde liefde? Jij weet toch ook wel dat ‘wie niet doorhakt wat doorgehakt moet worden daaronder zal lijden’? Het slaat precies op jou, zo'n wereldvreemde boekenwurm!
(de man zegt)
Dank voor deze onderwijzing, ik heb het begrepen. Alleen, ik kan het niet verdragen hem te doden.
(de wolf, in de kist, roept, zegt)
Geen grapjes! Laat me er snel uit, dan eet ik hem op en neem wraak!
(het duiveltje doet zijn routine, zegt)
Kandidaat, dood jij hem nu nog niet?
| |
| |
(Het duiveltje ontrukt hem het zwaard, doodt de wolf, de wolf schreeuwt)
(de man zegt)
Wolf, luister!
(zingt)
(Zeven broers)
In 't begin bedroog je mij.
Door mij verwierf jij je veiligheid.
Verworven was je veiligheid,
Vergeten was je dat je ooit in nood verkeerde!
Je draaide je om
En haalde weer jouw slimme streken uit.
(Pruimebloesemwijn)
Mijn weldaad was wijd als de zee.
Jij verduisterde je geweten,
Was begerig en wreed.
Jouw misdaad was groot als de bergen.
Jij was werkelijk te sluw en geslepen.
Maar ik toonde mijn verstokte dwaasheid,
Ik doorzag geen kwaadheid,
Ik doorzag geen verradelijkheid.
Toen ik in 't begin jou ontmoette onderweg
Botste ik per abuis de poort van de onderwereld binnen.
Jij hebt mij twee drie maal verwond,
Jij hebt mij zó ver gedreven.
(De onderwerping van Zuid China)
Ach,
Hier gold: Weldaden doen is gemakkelijk,
Weldaden vergelden moeilijk.
Wie wanneer hij handelt fouten maakt, verkeert, wanneer hij berouw krijgt, al in moeilijkheden.
De mensen in onze wereld zijn verraderlijk en sluw, bedriegen zichzelf.
Zonder resultaat ordenen zij hun uiterlijk:
Hun innerlijk en dat van de wolf zijn een en al eender!
Chien-tzu van Chao houdt een grote jacht
| |
| |
De heer Tung-kuo lijdt zonder aanleiding leed
De god van de grond vereffent onrecht
De wolf van Chung-shan doodt zijn weldoener
|
|