Maatstaf. Jaargang 20
(1972-1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
gerrit komrij / hallo, hier max takGa naar voetnoot*1Van de aangename, maar onvermijdelijke inval van de samenstellers van dit programma om mij aan het woord te laten wilde ik niet zozeer gebruik maken om, wat bij ieder ander voor de hand gelegen zou hebben, iets te laten weergalmen uit mijn jongste voortbrengsel, in dit geval dan uit de bundel. Ik heb Goddank twee goede longen, waarvan de cover met opzet blank en besmettelijk gehouden is om aan te tonen hoe besmettelijk de inhoud geweest is voor velerlei dichtzuchtige stuntelaars uit lager regionen, die met onbeschaamde kaken een quasi-romantiek voorstaan waarvan ze de ballen weten, maar ik wilde van de mij toegemeten tijd gebruik maken om me, in alle bescheidenheid overigens en geheel tegen mijn gewoonte in, eens ergens tegen te verzetten. En wel tegen het boevenpak dat pogingen in het werk stelt, en daarbij geen middelen schuwt, om onze geliefde spelling in een kwaad daglicht te stellen, daarbij dierbare monsters als de dt en de ou bestempelend tot hoeren Babylons. Daar nu verzet ik me ernstig tegen, in de hoop dat alle luie mafkezen van de ribfluwelen revolutie me mogen horen. Wéér een spellingshervorming betekent wéér een triomf van die afschuwelijke eenvoud, want zoals morele herbewapening, bewapening überhaupt en een heer Biesheuvel uitwassen zijn van de dierlijke, embryonale soort Nederlanders, zijn eenvoud en oprechtheid dat van de meer ontwikkelde, menselijker landgenoot. De moeilijkheid van onze spelling is immers van dien aard, dat alle kinderen maar één aflevering | |
[pagina 134]
| |
van Pipi Langkous, of van een ander mormel, hoeven te missen om de finesses ervan onder de knie te krijgen. En God weet hoeveel tijd die arme schapen doorbrengen voor de beeldbuis, en wat daar niet allemaal op te zien is, hetgeen in de toekomst nog meer tijd zal worden omdat hun ‘onderwijzers’ eerder klaar zijn met hun ‘onderwijs’. Neen, de vereenvoudigde spelling komt vooral dat lesgevend boevenpak ten goede, omdat zij in de daardoor vrijgekomen tijd acties kunnen voeren tegen alles wat ons land groot heeft gemaakt, en tegen de Unilever. Want heremijntijd - dat gedrens met die spelling heeft louter een fataal isolement tot gevolg. En dat isolement nu is drieërlei: in de eerste plaats tussen de jongeren en de ouderen, in de tweede plaats tussen de schrijvers en hun lezers, in casu kunst en maatschappij (denk u bovendien eens in: Jacq. Firmin Vogelaar die, hoeps, in enen onze leesbaarste schrijver wordt, en Agnes de Graaf wier werk totaal naar de knoppen is geholpen), en in de derde plaats, het isolement tussen Nederland en de rest van de wereld, indien wij niet snel, middels Luns, ter bescherming van onze kinderkudden het initiatief nemen tot een vereenvoudiging van het Frans en het Engels. Daar ligt waarlijk één grote taak voor ons... Laten we, omdat de zesjarigen daarom vragen, ons alfabet terug brengen tot acht letters. Ach, als ik eerlijk moet zijn, en dat kost me dus moeite, kan het me eigenlijk de bout hachelen, zeker en getroost levend in het besef dat ik ook in dat achtletterige alfabet weer de fraaiste gedichten zou schrijven en Joost van den Vondel zou steken naar de kroon. | |
2Ik wilde iets zeggen over poëzie - niet dat dat nu bepaald een fort van mij is, of dat ik er iets van weet; voor mij is dat zonderlinge met je hoofd in de wolken lopen en niet genoeg hebben aan één zonsondergang per etmaal het welwillende publiek oren aannaaien en een knol in de muts duwen - nee, ik wilde iets over poëzie zeggen omdat ik pas geleden het | |
[pagina 135]
| |
verzamelde dichtwerk van Ed. Hoornik onder ogen kreeg, Neêrlands prulpoëet nommero een, en daarin de volgende vier regels las:
‘Ik zat heel stil; het was al na dit leven,
mijn lichaam lag al lang onder de grond,
maar net als vroeger bleven vogels zweven
en fladderden de lege kamer rond.’
Kijk, daar sta je nu toch even van te kijken. Niet dat er iets op aan valt te merken: metrum - correct, ritme - prima, rijm - leven, zweven, rond, grond, tjonge, tjonge, zijn vrouw zou het hem niet kunnen verbeteren. Maar dan dat pretentieuze: ik zat heel stil, en een regel later blijkt zijn lichaam al lang onder de grond te liggen, terwijl er toch nog vogels door een lege kamer zweven, enfin, vergelijkingen die zo mank gaan als de ziekte, als we al niet eens letten op het onsmakelijke van dat lijk dat heel stil zit en allang onder de grond ligt. Het diep-religieuze besef laat ik piëteitshalve buiten beschouwing. Dat Hogere dat tot in het kleinste vliegje toeft, dat kennen we zo langzamerhand wel. Ik vraag: is zo'n lijk vol Hogers dat allang ligt en maar stil zit, poëzie? Mensen die zo dichten maken de kachel met je aan. Wat ik nu mooi vind, en ook echte poëzie, zoiets waar je wat aan hebt, waarvan je voelt, nietwaar, dat het geschreven is door een vent met een hart in zijn donder, wat zeg ik, een tofferik zonder kapsones, dat is, om maar iets te noemen:
‘Moeder de kat is dood
Hadden we de kat te eten gegeven
Dan was de kat wel in leven gebleven’
| |
[pagina 136]
| |
Of:
‘Ik zit, een wees te Vught,
Op water en op brood,
Mijn moeder stierf met een zucht,
Mijn vader stier met een stoot.’
Dat laatste is een uiteraard weergaloze schepping van de door mij zo bewonderde Nederlandse sierdichteres Griet Rijmrok, die er vast niet voor zou voelen een ruisend bos te zijn, schaapachtig naar god weet hoeveel zonsondergangen te koekeloeren, en van zitten en liggen tegelijk, onder de grond nog wel, brengt ze ook niet veel terecht, denk ik. Het gelukkige mens vaart er vast wel bij. Hoorniks dagen blijken ten onrechte voor uitgeteld te zijn beschouwd. Nog tieren ze, de dichters in zijn trant: met die trant bedoel ik dan een slappe hutspot van regels uit Okke Jager en de Génestet, met in het achterhoofd het idee dat een slappe hutspot van poëzie onvermijdelijk wéér poëzie oplevert - regent het in Frankrijk, dan drupt het in België. Och, wat maken we ons te sappel. ‘Gjedichten’, dat klinkt al net zo kierewiet als ‘ouwe Turk’, of ‘kale kip’ of ‘pardon’ of ‘even een plasje plegen’. De miskramen van het alfabet, wat ik je brom. |
|