de rand van het smakeloze, en wel in de regels:
“Eeuwig Licht! Verwin gestaag:
Ook omlaag, en ook vandaag!”
Daarin ontbreekt gewoon de spanning (...)’
‘Als er in Goyescos even niet gerijmd wordt, doordat een louter metrische techniek wordt toegepast, zoals op blz. 29, schrik je je een ongeluk, en dan begrijp je ook dat rijmen voor Hendrik de Vries inderdaad weerstanden zijn, die alles weten op te roepen, zelfs een fictief, maar dynamisch en wild-somber Spanje. “Dynamiek behoeft aangrijpingspunten, verhevigt zich aan weerstanden,” zijn eigen woorden nogmaals. Toch blijft een bundel als Goyescos haast te griezelig-volmaakt lijken, en het is jammer dat Hendrik de Vries niet af en toe wat meer weg heeft van de vroeger door hem zo bewonderde Giza Ritschl, een nu - spijtig genoeg - geheel vergeten dichteres. Zij was Hongaarse van afkomst, en drukte zich in poëtisch Nederlands uit, dat daardoor zo'n charme kreeg, omdat zij de syntaxis ervan niet beheerste. Dat werd dan zo:
“Twee zwaluwen vliegen mijn huis voorbij,
dichtbij zeker een trouwpartij.
De haan roept luidt: hie-hie! - hie-hie! -
Zij is de bruid, - maar van wie?
Geen een, die de bruidegom kent.
Ach! ik zie de doodsvogel die haar wenkt.”
Het vermogen om af en toe eens een steek te laten vallen, eens opzettelijk glad of vierkant ernaast te rijmen, ontbreekt bij Hendrik de Vries, en dat maakt zijn gedichten minder, ja hoe noem je dat, menselijk, minder humoristisch in elk geval.’ Het is met name op bovenstaande fragmenten uit Gerrit Komrij's bespreking dat Hendrik de Vries hierna reageert.)