Maatstaf. Jaargang 19
(1971-1972)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 819]
| |
d.w. fokkema
| |
[pagina 820]
| |
communistische beginselen aan de man worden gebracht. In feite lijkt derhalve het confucianisme niet in zijn totaliteit te worden verworpen. Maar ook de afwijzing van de dertiger jaren is niet altijd consequent. In de praktijk profiteert men ook nu nog van de stilistische verworvenheden van die tijd. Voorts zijn de theorieën die aan de mauïstische literatuurbeschouwing ten grondslag liggen in hoofdzaak reeds geformuleerd in de jaren twintig en dertig, door de dichter Kwo Mo-jo die de Culturele Revolutie heeft doorstaan en... door de thans verguisde theoreticus Tsjou Yang. Bij een zo grote verwevenheid van de drie tradities - de confucianistische, die van de dertiger jaren, en de communistische - zou het een gevaarlijke simplificatie zijn de periode tussen de twee wereldoorlogen als niet meer dan een intermezzo te beschouwen.
Rest ons nader in te gaan op de literaire discussies van de jaren dertig teneinde een meer genuanceerd beeld van deze periode te verkrijgen. Daarbij zal ik mij in hoofdzaak baseren op de studies van T.A. Hsia en Marián Gálik.Ga naar eind42 De belangrijkste critici in deze periode zijn Loe Sjun en Mau Toen. Hun standpunten liggen niet ver uiteen. Beiden zijn voorstanders van een realisme dat meer is dan louter werkelijkheidsbeschrijving. Beiden bepleiten een engagement waarvoor de schrijver zelf verantwoordelijk is en dat niet in conflict mag komen met zijn artistieke integriteit. Hoe zinnig de opvattingen van Loe Sjun en Mau Toen ons ook mogen voorkomen, zij werden niet algemeen als juist geaccepteerd.
In 1930 was de Liga van Linkse Schrijvers opgericht die tot 1936 het Chinese literaire leven, in ieder geval in organisatorisch opzicht, zou beheersen. In deze schrijversorganisatie verschilde men onderling herhaaldelijk van mening over de taak van de schrijver en de functie van literatuur. Bij de oprichting bestond het hoofdbestuur uit zeven leden, waarvan Loe Sjun de enige niet-communist | |
[pagina 821]
| |
was. De thans in ongenade gevallen toneelschrijvers Sjia Yen en T'ien Han maakten ook deel uit van het hoofdbestuur van de Liga. Tijdens de oprichtingsbijeenkomst werd een program goedgekeurd waarin er de nadruk op werd gelegd dat kunst de zaak van de vooruitgang moet dienen en daarom een wapen moet zijn in de strijd voor de bevrijding van de mensheid. Het programma constateert verder dat het kapitalisme een verdere ontwikkeling van de menselijke mogelijkheden blokkeert en dat het proletariaat door middel van de klassenstrijd de mensheid dient te bevrijden. De Chinese literatuur moet derhalve antifeodaal, antikapitalistisch en antiburgerlijk zijn. De kritiek op de traditionele literatuur diende te worden verscherpt en de vertaling van buitenlandse proletarische literatuur te worden bevorderd. Het programma ziet de dichters als profeten en de prozaïsten als leraren der mensheid, en daarmee was een beleid vastgesteld dat een sterk accent legde op de didactische functie van literatuur. Loe Sjun was het, zo meent Gálik terecht, vermoedelijk niet in alle opzichten met dit programma eens.
Ruim een jaar later spreekt de Liga zich nog duidelijker uit. Zij roept in een resolutie op tot een fellere strijd tegen de Kwomintang, tot verdediging van de Sovjetunie, propaganda en strijd voor een communistische revolutie, bestrijding van alle vormen van reactionaire filosofie en literatuur, de bevordering van reportage door arbeiders en het schrijven van muurkranten teneinde het contact met de massa te verstevigen. De nieuwe taakomschrijving lijkt door sectarisme ingegeven, maar de Liga bestond niet uit een sectarisch groepje schrijvers. Vrijwel alle belangrijke Chinese schrijvers zijn lid van de Liga geweest. Wel moet verdisconteerd worden dat niet alle leden zich steeds aan de verklaringen en resoluties van de Liga gebonden achtten. De discipline onder de leden was niet groot.
Niettemin was het duidelijk dat er in de Liga een sterke | |
[pagina 822]
| |
stroming bestond die de literatuur dichter bij de massa wilde brengen. De resolutie van 1931 stelt met zoveel woorden: ‘The mass character must be consistently cultivated in the area of creation, criticism and even organizational questions.’Ga naar eind43 De cultivering van het contact met de massa op literair gebied was een belangrijk thema van het revolutionaire programma van de Liga en zou ook later een centrale rol spelen in de communistische literaire theorie. De leden van de Liga stonden echter voor het probleem, op welke wijze de literatuur een massaal karakter kon worden verleend. De resolutie stipuleerde dat het taalgebruik van de schrijvers eenvoudig moest zijn en zoveel mogelijk de taal van arbeiders en boeren moest benaderen. Dit standpunt is waarschijnlijk vooral door toedoen van Tsj'u Tsj'ioe-pai en Tsjou Yang in de resolutie terechtgekomen. Dat de eerste in de Chinese Volksrepubliek (thans wederom) een ‘linkse opportunist’ wordt genoemd en de tweede een contrarevolutionair en revisionist, heeft niet kunnen verhinderen dat ook nu nog de Chinese critici voor een vereenvoudigd en op arbeiders en boeren gericht taalgebruik pleiten. De verdedigers van de popularisering beroepen zich daarbij uiteraard niet op Tsj'u Tsj'ioe-pai of Tsjou Yang, maar op Mau Tse-toeng die hun standpunt heeft overgenomen en in 1942 in zijn toespraken tot de schrijversconferentie in Yenan heeft gecodificeerd.Ga naar eind44
Tsj'u Tsj'ioe-pai (1899 - 1935) was van 1920 tot '23 in de Sovjetunie geweest en bracht het in 1927 tot secretaris-generaal van de Chinese communistische partij. Uit dit ambt wordt hij echter binnen een jaar wegens ‘links opportunisme’ ontslagen. Tsj'u verblijft vervolgens weer twee jaar in de Sovjetunie om in 1930 naar China terug te keren. In Sjanghai geeft hij min of meer op eigen initiatief, zonder veel contact met de partijleiding, richting aan het werk van de Liga. In 1935 wordt Tsj'u door de Kwomintang gearresteerd en geëxecuteerd. Tsj'u Tsj'ioe-pai, die door zijn meerjarig verblijf in de Sovjetunie onder sterke Russische | |
[pagina 823]
| |
invloed stond, neemt in zijn beschouwingen over literatuur een orthodox communistisch standpunt in: literatuur is gebonden aan de klasse waartoe de schrijver behoort, maakt deel uit van de bovenbouw, en kan als onderdeel daarvan de klassenstrijd bevorderen dan wel belemmeren.
Tsjou Yang (geb. 1908) lijkt al evenzeer op de hoogte van Sovjetrussische literatuurbeschouwing, waarvan hij de resultaten handig op de Chinese situatie toepast. De schrijvers kunnen zijns inziens de massa bereiken als zij zich bedienen van stripverhalen (in China een traditioneel medium) en de produktie van eenvoudige opera-teksten ter hand nemen. Tsjou Yang was van mening dat iedere proletarische schrijver in feite een agitator is en literatuur als een wapen in het gevecht moet zien. Maar hij geeft toe dat niet iedere agitator een schrijver is. De schrijver blijft een niet te verwaarlozen positie innemen, daar literatuur van niveau ook als propaganda effectiever is: ‘the better the literature, the more favourable are the results of the agitators' and propagandists' activities.’Ga naar eind45 Ook dit standpunt is door Mau Tse-toeng in zijn Toespraken in Yenan overgenomen.
Hoewel Mau Toen en Loe Sjun zich in grote lijnen wel met het programma van de Liga konden verenigen, verschilden zij van mening met Tsj'u Tsj'ioe-pai en Tsjou Yang over de wijze waarop de literaire hoedanigheid van literatuur gewaarborgd moest worden. Het standpunt van Tsj'u Tsj'ioe-pai, die een tijdlang bij Loe Sjun was ondergedoken en later in een tijdens zijn gevangenschap geschreven boek blijk gaf van genuanceerde opvattingen over literatuur en communisme, was minder star dan dat van Tsjou Yang. Mau Toen en Loe Sjun richten zich in de eerste plaats tegen Tsjou Yang, wanneer zij de opvatting bestrijden dat de schrijver verplicht is zich zoveel mogelijk aan het taalgebruik van de massa's aan te passen. | |
[pagina 824]
| |
Mau Toen trachtte met sociologische argumenten aan te tonen dat er in Sjanghai geen taal van de werkende massa bestond. Hij zag geen reden om dit te betreuren, omdat het volgens hem niet zozeer op het taalgebruik aankwam als wel op de techniek van de schrijver. Terecht merkt hij op, dat de voordrachtkunstenaars in de bazaars een taal hanteren die ver afstaat van het gesproken taalgebruik van de werkende klasse. Ook wijst hij erop dat de oude Chinese romans niet geschreven zijn in de taal van de arbeiders, terwijl de werkende massa deze verhalen graag leest of hoort voordragen. Mau Toen neemt het belangrijke standpunt in, dat naast het intellectuele begrijpen van de tekst (dat niet volmaakt behoeft te zijn) er iets anders nodig is, nl. dat de lezer of toehoorder in emotioneel opzicht wordt getroffen. In dit verband is niet het niveau van het taalgebruik het belangrijkste, maar de techniek van de beschrijving. Hij merkt op dat de meeste Chinese lezers zich ergeren aan abstracte generalisering. Zij willen de beschreven gestalten uit hun daden leren kennen en niet uit wat er over hen in abstracto wordt verteld. Mau Toen bedoelt dat de schrijver zijn stof aanschouwelijk dient te maken, en dit houdt in dat er een zekere objectivering moet plaats vinden. Zijn oude ideaal dat de literatuur vooral gebaat is met zo objectief mogelijke observatie, die bovendien niet verbonden behoeft te zijn met door de schrijver zelf doorleefde situaties, keert hier in een weer andere gedaante terug.
Ook Loe Sjun keert zich tegen de gevaarlijke neiging om op een sterk vereenvoudigd taalgebruik te insisteren. Natuurlijk is hij tegen een literatuur van en voor estheten: ‘Literature is not something that provides aesthetic feelings to a few outstanding individuals only, but is something that can be enjoyed by all except a few ungifted individuals.’Ga naar eind46 De lezers dienen wel een zeker niveau te hebben. Als zij niet over voldoende kennis en een zekere gevoeligheid beschikken zullen zij literaire werken niet begrijpen. | |
[pagina 825]
| |
Onomwonden waarschuwt Loe Sjun dat, indien de literatuur zich pertinent tot het niveau van de massa's wil verlagen, zij het gevaar loopt weg te zinken in het moeras van overaanpassing en vleierij.Ga naar eind47 En daarmee zou men van de wal in de sloot geraken. Hoe juist zijn inzicht is, blijkt uit de kwaliteit van de literatuur die volgens het door Loe Sjun verworpen recept is geschreven.
Loe Sjun en Tsjou Yang, die beiden prominente leden van de Liga van Linkse Schrijvers waren, verschilden niet alleen van mening over de vraag of de schrijvers zich bewust en uitsluitend tot de massa's dienden te richten. In 1936, enkele maanden voor Loe Sjun's dood, ontstond een nieuwe controverse. Ondanks de studies van T.A. Hsia, C.T. Hsia en Gálik, en ondanks de recente onthullingen in de Chinese Volksrepubliek in verband met de politieke herwaardering van de rol van Tsjou Yang in dit conflict, lijkt de waarheid meer dan ooit versluierd te zijn. Wie zich uitsluitend voor de literaire tekst interesseert en niet voor de politieke machinaties die tot de sociale context behoren, kan het hiernavolgende overzicht van het debat over ‘de twee slogans’ dat de linkse schrijvers in twee kampen verdeelde, natuurlijk ongelezen laten. Maar het is de vraag of men zonder kennis van dit debat in staat zal zijn de verdiensten van auteurs als Mau Toen en Pa Tsjin, die ondanks de politieke haarkloverij waarin zij verwikkeld waren belangrijk werk publiceerden, op hun waarde te schatten. Zonder kennis van het debat over ‘de twee slogans’ zullen de huidige discussies over het culturele beleid van de Chinese Volksrepubliek bovendien grotendeels een gesloten boek blijven.
De directe aanleiding voor de moeilijkheden was de interpretatie van de verenigd-frontpolitiek waartoe de Komintern op een congres in de zomer van 1935 had besloten. Wang Ming, die zich volgens de thans courante omschrijving in de Chinese pers schuldig heeft gemaakt | |
[pagina 826]
| |
eerst aan links en vervolgens aan rechts opportunismeGa naar eind48 en die tijdens de Culturele Revolutie vanuit Moskou het beleid van Mau Tse-toeng heeft aangevallen, was de Chinese afgevaardigde. Tijdens het genoemde Komintern-congres heeft Wang Ming gepleit voor een opschorten van de burgeroorlog en de vorming van een verenigde volksregering voor nationale verdediging (‘government of national defense’).Ga naar eind49 Het standpunt van Wang Ming (en van de Komintern) kreeg in China spoedig bekendheid in de vorm van een open brief van de Chinese communistische partij aan alle Chinese burgers van 1 augustus 1935. Mau Tse-toeng was op dat moment verwikkeld in zijn lange mars van Zuid- naar Noord-China. Hij reageerde op de politiek van een verenigd front met de Kwomintang in een rede van december 1935, toen hij inmiddels in Noord-Sjensi was gearriveerd. Hoewel Mau de verenigd-frontpolitiek lijkt te steunen, komen in de enige bekende versie van deze toespraak de woorden ‘government of national defense’ niet voor, terwijl sterke nadruk wordt gelegd op de leidende rol van de communistische partij en het rode leger in het verenigd front.Ga naar eind50 Ongetwijfeld had Mau Tse-toeng reserves ten opzichte van een nieuwe samenwerking met Tsjiang Kai-sjek en daarom was hij waarschijnlijk ook niet enthousiast over het Komintern-besluit aan de totstandkoming waarvan Wang Ming had meegewerkt. Men moet op grond van latere ontwikkelingen wel tot deze conclusie komen. Het blijkt immers dat het verenigd front met de Kwomintang nog tijdens de oorlog wordt beëindigd. Bovendien zal Wang Ming de mauïstische geschiedschrijving ingaan als een verdediger van de rechtse, capitulationistische lijn, die de verworvenheden van de revolutie wilde prijsgeven voor een twijfelachtig verbond met de reactie.Ga naar eind51
Tsjou Yang, Sjia Yen en andere partijleden onder de Chinese schrijvers passen zich, gedachtig aan het beginsel van het democratisch centralisme, aan de nieuwe ontwikkeling | |
[pagina 827]
| |
aan. Als een verenigd optreden voor de nationale verdediging gewenst is, dan heeft ook de literatuur hierin een rol. Zij proclameren een ‘literatuur voor de nationale verdediging’ (kwo-fang wen-sjue) en richten in de zomer van 1936 een Vereniging voor literatuur en kunst op, waarvan links en rechts lid konden worden, als men maar het doel van een verenigd front tegen het Japanse fascisme onderschreef.
Loe Sjun, als niet-communist ook niet gebonden aan partijdiscipline, zag met één slag de revolutionaire idealen van de Liga van Linkse Schrijvers weggevaagd worden. Hij berustte niet hierin en lanceerde na overleg met Mau Toen, Pa Tsjin, Hoe Feng en anderen de slogan ‘een massa-literatuuur voor de nationale revolutionaire oorlog’ (min-tsoe ke-ming tsjan-tsjeng ti ta-tsjoeng wen-sjue). Door deze leuze meende hij enerzijds iets van de oorspronkelijke doelstellingen van de Liga te behouden en anderzijds tegemoet te komen aan de eisen van de vorming van een verenigd front.
Handelde Loe Sjun hiermee in strijd met de instructies van de partij? Een dergelijke vraag is vrijwel zinloos en dient anders geformuleerd te worden. Eerst dienen wij ons af te vragen van wie Tsjou Yang c.s. instructies ontvingen. Zij refereren aan de wending in de partijpolitiek van december 1935 en daarmee zal het besluit van het in die maand in Noord-Sjensi bijeengekomen politburo bedoeld zijn. Hierin wordt de wenselijkheid van de vorming van een ‘government of national defense’ uitgesproken. Het is mogelijk dat zij voorts meer rekening hebben gehouden met Wang Ming's interpretatie van het verenigd front dan met die van Mau Tse-toeng. Loe Sjun week met zijn initiatief weliswaar af van de bedoelingen van Tsjou Yang en consorten, maar het is niet duidelijk in hoeverre de laatsten de partijlijn vertegenwoordigden. Wel blijkt dat zij zichzelf als de orthodoxe interpretatoren van de nieuwe politiek beschouwden. Tsjou Yang c.s. vonden Sju Mou-yoeng, | |
[pagina 828]
| |
partijlid en vriend van Loe Sjun, bereid om laatstgenoemde de les te lezen. Sju schreef begin augustus een brief waarin met zoveel woorden werd gezegd dat ‘to introduce a left-wing slogan into the united front under the present circumstances is, therefore, a mistake and harmful to the cause.’Ga naar eind52 Afgezien van dit zakelijke element bevat de brief een defamatie van Loe Sjun's naaste vrienden, waaronder Hoe Feng en Pa Tsjin, en de insinuatie dat hij zich door trotskistische en anarchistische argumenten had laten beïnvloeden. Loe Sjun was echter niet over één nacht ijs gegaan en had, behalve met de reeds genoemde collega's juist in de voorafgaande maanden veelvuldig contact gehad met Feng Sjue-feng, een criticus en dichter, die eerder in het werk van de Liga een rol had gespeeld, maar zich in 1933 bij het rode leger had aangesloten en aan de lange mars had deelgenomen. Feng keerde in april 1936 uit Noord-China terug om via Loe Sjun contact op te nemen met de ondergrondse partij-organisatie in Sjanghai. Hij logeerde twee weken bij Loe Sjun en heeft hem uitvoerig van de lange mars en de jongste wending in de politiek van de partij verteld. Misschien heeft Feng laten doorschemeren dat Mau Tse-toeng reserves had ten aanzien van de door de Komintern vastgestelde verenigd-frontpolitiek. Mogelijk heeft hij Loe Sjun ervan verzekerd dat Tsjou Yang voor zijn slogan niet het fiat van Mau Tse-toeng had gevraagd. Dat er in dit opzicht geen contact was geweest tussen Tsjou Yang en Mau Tse-toeng, kan worden afgeleid uit Loe Sjun's opmerking aan het adres van Tsjou Yang c.s., dat zij immers noch bij de regering in Nanking, noch bij de ‘Sovjet-regering’ voor hun slogan patent hadden aangevraagd.Ga naar eind53 Met zekerheid weten wij dat Feng Sjue-feng in de controverse tussen Tsjou Yang en Loe Sjun de zijde van de laatste heeft gekozen, die hiermee de belangrijke romanciers Mau Toen en Pa Tsjin benevens twee van de bekwaamste critici, nl. Hoe Feng en Feng Sjue-feng, om zich verenigd had. De uitdaging aan het gezag van Tsjou Yang was niet gering. Temeer niet, nadat de brief van Sju | |
[pagina 829]
| |
Mou-yoeng met zijn antwoord erop door Loe Sjun was gepubliceerd. Twee maanden later sterft Loe Sjun, die reeds lange tijd ziek was.
Wat heeft de partij met deze troebele episode uit de Chinese literatuurgeschiedenis gedaan? In de jaren dat Tsjou Yang vice-directeur van de propaganda-afdeling van de communistische partij was (1949-'66), heette zijn eigen standpunt in het debat over de twee slogans de bedoelingen van de partij te vertegenwoordigen. (Ook in de westerse publicaties over de affaire heet het standpunt van Tsjou Yang orthodox.) Desalniettemin wordt in de Chinese publicaties uit dezelfde tijd aan de image van Loe Sjun nauwelijks getornd. Mau Tse-toeng doet bij herhaling van zijn grote bewondering voor Loe Sjun blijken, ook al geeft hij in zijn Toespraken in Yenan te kennen dat hij de door Loe Sjun in zijn satirische essays gehanteerde methoden niet geschikt vindt voor kritiek op het communistische bewind. De minder belangrijke medestanders van Loe Sjun werden echter het slachtoffer van een ongetwijfeld door Tsjou Yang gesteunde ketterjacht. Hoe Feng werd in 1955 gearresteerd; Feng Sjue-feng verdween na langdurige, openbare ondervraging in 1957 van het toneel. Mau Toen en Pa Tsjin kwamen eveneens in moeilijkheden.
Het ontslag van Tsjou Yang in 1966 als gevolg van de Culturele Revolutie bracht enige verandering in de situatie. Hij sleepte T'ien Han en Sjia Yen in zijn val mee (maar Kwo Mo-jo, die destijds vanuit Japan ook Tsjou Yang's slogan had gesteund, niet). Het aantal arrestaties vermeerderde derhalve, maar rehabilitatie van Tsjou Yang's tegenstanders bleef tot dusverre uit en valt ook nauwelijks te verwachten. De kwestie is actueel genoeg, want ongeveer elke maand wijdt de Chinese pers wel een artikel aan het debat over de twee slogans in 1936. Daarbij wordt verband gelegd tussen Tsjou Yang's verdediging van een ‘literatuur voor de nationale verdediging’ in de jaren dertig en zijn | |
[pagina 830]
| |
pleidooi in de jaren zestig voor een ‘literatuur en kunst voor het gehele volk’ (tsj'uan-min wen-i). De laatste slogan, die onder invloed van Chroesjtsjow tot stand gekomen zou zijn, heeft met de eerste gemeen dat de klassenstrijd wordt genegeerd.
Dat de rehabilitatie van Hoe Feng, Feng Sjue-feng, Mau Toen en Pa Tsjin uitblijft, kan als volgt worden verklaard. Ten eerste gaan de artikelen in de Chinese pers over het debat van 1936 eigenlijk niet zozeer over deze historische affaire, als wel over de waarde die thans aan het principe van het verenigd front moet worden toegekend. Nu met de Culturele Revolutie de idee van de klassenstrijd weer is geactiveerd, dient uiteraard de gedachte van een verenigd front met de bourgeoisie volledig verworpen te worden. Ten tweede kan rehabilitatie van de genoemde schrijvers natuurlijk alleen volgen als zij ook in andere opzichten bereid zijn om de ideologie van Mau Tse-toeng te steunen. En dat is niet het geval. Ten derde houdt het achteraf gerationaliseerde ontslag van Tsjou Yang niet alleen verband met zijn denkbeelden, in 1936 en later, maar ook met zijn machtige positie die hem in staat stelde initiatieven te nemen die zich aan Mau Tse-toeng's controle onttrokken. In de ogen van Mau Tse-toeng vormt iedereen een gevaar voor de eenheid van de partij, die door zijn specialisme of positie aantrekkingskracht kan uitoefenen op twijfelaars die zich niet uitsluitend met de ideeën van de Voorzitter willen identificeren. De val van Tsjou Yang hangt dan ook niet alleen samen met zijn denkbeelden, maar ook met zijn invloed, die met steun van Lioe Sjau-tsj'i tot groepsvorming zou hebben geleid. Mau Tse-toeng is er waarschijnlijk van overtuigd, dat de rehabilitatie van met name Hoe Feng en Feng Sjue-feng tot nieuwe en eveneens ongewenste groepsvorming zou leiden.
Ruim dertig jaar na dato wordt bekend gemaakt dat Loe Sjun met zijn slogan precies in de mauïstische roos heeft | |
[pagina 831]
| |
geschoten.Ga naar eind54 Het verschil met wat de huidige propagandisten in de Chinese Volksrepubliek presteren, is echter dat Loe Sjun dit vrijwillig en op eigen verantwoordelijkheid heeft gedaan. Deze vrijwilligheid blijft tot in de laatste maanden van zijn leven een principe dat hij naast zijn politieke beginselen hoog houdt. Loe Sjun pleit, evenals Mau Toen, voor een politiek engagement, maar tevens voor een zo groot mogelijke vrijheid in artistiek opzicht. Zij verwerpen Tsjou Yang's pleidooi voor een ‘progressief realisme’Ga naar eind55, dat kennelijk aan het Russische socialistisch realisme verwant is. Van wie Tsjou Yang ook zijn instructies ontvangen moge hebben, hij handelde in opdracht. Dit is een essentieel onderscheid tussen zijn engagement en dat van Loe Sjun en Mau Toen. Maar het belangrijkste verschil tussen de bureaucraat Tsjou Yang en de schrijvers Loe Sjun en Mau Toen is dat de eerste geen creatief werk van belang heeft gepubliceerd en beide laatsten een omvangrijk oeuvre op hun naam hebben staan, waarvan de betekenis voor de moderne Chinese literatuur moeilijk overschat kan worden.
augustus 1971 |
|