Het is door zijn innemende persoonlijkheid die zo eerlijk straalt door al wat hij schrijft in zijn ‘hoekjes’ en die getuigt van zijn liefde voor de kleine mens, dat die band tussen de lezer en ‘Boontje’ tot stand kon komen.
Dat hij meestal over zichzelf vertelt, komt niet door het feit dat hij zich - zoals veel anderen met veel minder talent - de navel van de wereld waant, maar eenvoudig omdat hij weet dat hij, door zichzelf en zijn omgeving te ontleden, ook een groot deel van ‘de’ mens kan ontdekken.
Om zijn ‘Boontje’ naar de zetterij te brengen, moet Louis Paul langs de redaktie ‘Binnen- en Buitenland’. Onveranderlijk groet hij iedereen met een ‘Dag vrienden!’.
Soms blijft hij voor de schrijftafel van een kollega staan met de vraag: ‘Hebt ge die al gehoord?’
En terwijl hij naar beneden gaat, waar hij in de boekbinderij een vriendelijk woordje heeft voor de meisjes die er werken, klinkt het gefloten kenwijsje van Boontje.
Wellicht onbewust, kondigt hij zijn komst aan door een gefloten wijsje waarmee we sinds jaren vertrouwd zijn, zonder het tot hiertoe te kunnen thuisbrengen. Het krijgt, in vele variaties, zijn verloop in een klimaat dat een kompromis schijnt te zijn tussen de melancholische trompetakkoorden uit ‘La Strada’ en het zeemzoete tema uit ‘Limelight’.
Wellicht auditieve herinneringen aan (oude) films die Boontjes belangstelling vooral genieten vanwege de ‘sterren’, waarvan hij sinds jaren de foto's verzamelt.
Nu ook een gouden tijd voor hem, want de starlets weten dat ze, om ontdekt te worden, zich moeten ont-dekken. Ont-dekt hangen een reeks ‘Playmate of the Month’ (uit ‘Playboy’) aan de muur boven zijn schrijftafel.
Zoals hij bijna nooit moet schrappen in zijn met de hand geschreven ‘Boontjes’, heeft Louis Paul ook geen vlakgom nodig als hij met potlood de naïeve figuurtjes met het grote kogelronde hoofd tekent voor de rubriek ‘Wat een leven!’;