van de puber en de jazz-liefhebber. Wij vervingen Armstrong door Charley Parker. Maar ook wij voelden ons niet thuis. Thuis niet en op school niet.
We hokten bij elkaar in een keldertje in Amsterdam West waar je na een paar uur geen lucifer meer aan het branden kreeg. Ach, het is allemaal al eerder vertoond. En het gaat steeds maar door; met nieuwe muziek, met andere boeken. F. die een fles jenever uit zijn poten laat vallen. Br. die met zijn onnavolgbare matte tenor de gedenkwaardige woorden tot zijn moeder spreekt: ‘Ik heb schijt aan de buren ma’ en het volume van de versterker nog wat verder opendraait. En Boon.
Eindelijk een schrijver die net zo wild en bandeloos schreef als de muziek waar wij van hielden.
De Kapellekensbaan. Jezus Christus, wat een boek. Ik heb het net weer eens herlezen en het heeft niets van zijn aroma verloren, zoals zoveel andere boeken uit die tijd. Het was een boek dat je overal met je mee sleepte. Alle verloren gaatjes en hoekjes van je schoolbestaan kon je ermee opvullen. Een stukje kantieke schoolmeester onder duits, jan jansen en meneerke brys tussen de middag.
M'n moeder, die vorige week op bezoek was, herkende het. Gut ja, dat boek had je toen altijd bij je.
Dat je zo een boek kon schrijven, gewoon maar opschrijven wat er in je kop opkwam. Het gevoel van bevrijding dat dat boek mij gaf. Dat je kon doen wat je wou. Dat literatuur heel iets anders was dan al die in elkaar geknutselde psychologisch verantwoorde romans die je tot dan had gelezen.
1955. Wat een weelde! Menuet, Wapenbroeders en Boontjes Reservaat 2 en 3, allemaal in hetzelfde jaar. Ik stelde me Boon voor als een volkomen losgebroken penner, dag en nacht schrijvend. Jaren later hoorde ik van Reinold Kuipers hoe de vork in de steel zat; dat dat allemaal al geschreven klaar lag bij Boon thuis, wachtend op een uitgever.
In Reservaat 3 stond een stuk dat mij antwoord gaf op iets wat ik mijzelf wel eens had afgevraagd: waar haalt hij dat