| |
| |
| |
paul léautaud
fragmenten uit het journal littéraire
Vrijdag, 10 juli 1914.
- Bezoek aan een bordeel in de rue Mayet, op aanraden van mevr. Cayssac, om er een kat kwijt te raken. De Waardin doet de deur achter me op slot, laat al haar vrouwen in beroepskledij, dat wil zeggen meer dan luchtig, opdraven en zegt: ‘Een kat? Kies er maar een uit, waarde heer.’ Gelukkig kon ik een opkomende boosheid bedwingen. Na een half uur lieten ze me weer gaan, maar ik had ook nog steeds de kat.
| |
Woensdag 22 juli.
- Al een hele tijd in een vreselijk belabberde stemming. Heb nergens zin in, zit zonder ideeën. De zorg voor mijn beesten groeit me finaal over het hoofd. Heb de moed niet om tien uur 's avonds nog aan het werk te gaan, wat helemaal fout van me is, omdat ik het typisch van mijn avonden moet hebben. Ik heb nu al vier toneelrecensies laten schieten, die van de 16e juni, van de 1e en 16e juli en de 1e augustus. Zo gaan 112 frs. aan m'n neus voorbij. Schandalig. Ik zeg wel eens, en ik geloof dat het maar al te waar is, dat ik zelfs geen poot zou uitsteken als de nood het hoogst was. Van de andere kant bedenk ik dat als ik meer geld zou verdienen, ik bedoel, als ik beter betaald werd, ook meer zin zou hebben om iets te doen. Wie zal zeggen of het echt zo is. Ik zou misschien net zo aanklungelen. Het is als in de schouwburg: komisch, satirisch schrijver, droevige man.
| |
Augustus.
- Gourmont heeft Vallette een brief geschreven vanuit Coutances, waar hij momenteel verblijft, zoals elk jaar trouwens. De mobilisatie heeft hem daar verrast. Moeilijk om terug te komen, momenteel, de
| |
| |
treinenloop is volkomen ontwricht. Komt terug zo vlug als hij kan. In zijn brief deze opmerking: ‘Toch mooi, die solidariteit.’ Waar ziet hij die solidariteit? Bij die zuiplappen, die heethoofden? De meeste mensen zijn gewoon gedwongen. Ze moeten doodmaken of zichzelf laten doodmaken en als ze weigeren te gehoorzamen komen ze voor het vuurpeloton. Zo is de maatschappij nu eenmaal. Brengt Gourmont dáár tegenwoordig bewondering voor op?
| |
Donderdag 26 augustus, 1915.
- Jean Cocteau, vandaag even op de Mercure, heeft ons iets verteld dat, waar of verzonnen, in ieder geval een nogal vermakelijk licht werpt op de ‘Groene Ster’, een hulporganisatie voor Belgen, gevestigd in het Théâtre du Vieux-Colombier, onder beschermheerschap van Gide, Schlumberger, Théo van Rysselberghe, Copeau, Ghéon enz. De ‘Groene Ster’ heeft al een tijdje bijna opgehouden te functioneren, bij gebrek aan fondsen. Het scheelde zelfs weinig of ze hadden de mededeling ‘Hulp aan de Belgen’ vervangen door een bordje ‘Belgische vluchtelingen wordt niet meer opengedaan’. Voor een loket, getralied als een kassa, hangt de mededeling ‘Hier ontvangt men giften’. Ze hadden dat loket al een hele tijd niet meer open kunnen doen, omdat er geen enkele donateur meer op kwam dagen. Vrij onlangs hoorden onze brave mensen, die met z'n allen binnen zaten, dat er op het loket geklopt werd. Grote consternatie, zelfs iets van ontzetting. Ze betwisten elkaar het buitenkansje die zeldzame vogel te woord te gaan staan. Eentje maakt zich los, alle anderen lopen vlug achter hem aan om mee te kijken. Als het loketje geopend wordt, zien ze een oud, armoedig uitziend vrouwtje, dat meteen aan het uitleggen slaat waarvoor ze komt. ‘Ik heb gezien, meneer, dat men giften ontvangt. U zou me een grote dienst bewijzen als u me iets kon geven.’ Het schijnt dat ze het loket voor haar neus hebben dichtgeklapt, zonder haar uit te laten praten of haar een antwoord te geven. Jean Cocteau verbond
| |
| |
een moraal aan deze anecdote: ‘Een mooie kritiek op de stijl van Gide: voor tweeërlei uitleg vatbaar.’
| |
Dinsdag 14 september.
- Lunch bij Valéry. Meer op mijn gemak dan wanneer de hele familie erbij zit. Vrouwen maken me altijd erg verlegen, des te meer als ik ze nauwelijks ken en ze erg vormelijk doen. Voordat we aan tafel konden, herinneringen opgehaald aan de alweer ver voorbije dagen toen we elkaar elke avond zagen: hele gesprekken, uitstapjes op het imperiaal van de omnibussen, het kamertje van Valéry in een pand aan de rue Gay-Lussac, zijn raam dat uitzag op de Impasse Royer-Collard en mijn eigen kamer op de rue de Condé onder de hanebalken. Hebben het ook gehad over de ervaring om oud te worden. Valéry heeft er zich bij neergelegd, denkt er nauwelijks meer over na. Ik vertelde hem hoe angstig me dat soms maakt, wanneer ik er 's nachts aan lig te denken als ik wakker word. Ook even gepraat over het weinige dat we uitgevoerd hebben, over andere figuren die hun oogst aan decoraties al binnen hebben, naam hebben gemaakt en al in de Académie zitten. Valéry benijdt ze net zomin als ik. Wat ze binnengesleept hebben maakt op ons niet de minste indruk. Hun oeuvre is er ook nog en dat is gewoon alleen maar knutselwerk. Valéry heeft het ook met me gehad over Pierre Louys, een heel goede vriend van hem. Hij heeft hem pas nog gezien. Erg onder de indruk van de verandering die hij heeft ondergaan. Louys is naar het schijnt dik en pafferig geworden, heeft een heel ander figuur en gezicht gekregen, terwijl hij wat dat betreft vroeger toch zo'n knappe en gedistingeerde verschijning was. Het schijnt dat hij bovendien een verstokte nachtbraker geworden is. Overdag ligt hij in bed, van acht uur 's morgens tot acht uur 's avonds. Dan staat ie op, gaat uit dineren en soupeert de hele nacht door op de meest uiteenlopende plaatsen, met mensen als Feydeau of anderen en vrouwen die in die gelegenheden voorhanden zijn. Het is een raadsel waar hij het van doet. Hij heeft ongeveer alles uit zijn
| |
| |
boeken gehaald wat er aan te verdienen was, ze met allerlei verschillende sausjes opgediend. Omdat hij een erg mooie verzameling zeldzame en kostbare boeken heeft, denkt Valéry dat hij daar van tijd tot tijd een keuze uit doet en die dan verkoopt. Ook koopt hij soms zeldzame boeken op om ze na verloop van tijd weer met winst aan de man te brengen.
Valéry is nog steeds vol van zijn verzen van vroeger. Hij is druk bezig ze beter en mooier te maken. Het wordt een bundeltje dat de Nouvelle Revue Française gaat uitgeven. Misschien doet hij erbij wat hij aan proza geschreven heeft. Bijna twintig jaar zijn voorbijgegaan zonder dat hij noemenswaard veranderd is. Hij liet me zijn verzenschrift zien. Ik heb het doorgebladerd, hier en daar wat gelezen. Die dingen zeggen me niets meer. Ik noem dat kunstprodukten zonder veel betekenis. Wat dat betreft ben ik niet van mening veranderd. (...)
Ik ben bij Valéry, die me uitliet, om half vijf weggegaan. Ben terug naar de Mercure gelopen via de Avenue Victor-Hugo, de Avenue des Champs-Elysées, place de la Concorde, de quai des Tuileries, de quai Voltaire en de quai Malaquais. Ik zei het al in mijn Mercure-recensie over de examens van de Toneelschool: het is heerlijk momenteel in Parijs. Geen bussen, weinig auto's, nauwelijks enig verkeer. Al het gemak van een provinciestad en toch Parijs. Vanavond was de Colonnade van het Louvre erg mooi, zoals hij, bezien vanaf de quai Voltaire, verguld werd door de ondergaande zon. De grote hotels aan de Avenue des Champs-Elysées zoals Astoria en Carlton en een paar herenhuizen zijn veranderd in noodhospitalen en liggen vol gewonden die trots als een pauw op de balkons rondhangen. Als die brave jongens van het platteland komen, zullen ze zien dat het er nogal fraai bijligt, als ze terugkomen.
Ik geloof dat ik al genoteerd heb dat ik de laatste tijd hele stapels boeken uitlees over de 18e eeuw. Als ik niet lees droom ik en ik droom soms zó ver weg, zoals vanavond na mijn gesprek hierover met Valéry, dat, wanneer ik uit mijn
| |
| |
stoel opsta en mezelf in de spiegel van mijn kamer zie, ik stomverbaasd ben me gekleed te zien als iemand van vandaag en niet als iemand van toen.
| |
15 december.
- De maatschappij die behoefte heeft aan volgzame en redelijk eerzame personen, houdt de mensen in vredestijd gevangen in een net van wetten waardoor ze min of meer deugdzaam blijven. Komt er oorlog, dan worden de mazen van dat net vergroot en laat ze de mensen hun laagste en wreedste instincten volgen, wat dan, wederom uit een maatschappelijke behoefte, bestempeld wordt als heroïsme. In één woord: wat in vredestijd een overtreding, een misdrijf is, wordt dan een daad van heldendom en vaderlandsliefde.
| |
Donderdag 18 juli 1918.
- Weer een merkwaardige episode uit mijn bestaan, te danken aan de nieuwe dienstbode Joséphine, sinds half april jl. bij mij in huis. Eigenlijk meer een gouvernante dan een dienstbode. Ze heeft nooit gediend. Heeft een jaar of twintig met iemand samengewoond. Dat raakte uit toen de oorlog begon. Toen een schoenenfabriekje op touw gezet. Maar de prijzen van de grondstoffen liepen buitensporig op en ze moest ermee ophouden. Een zekere mevr. Gratias, een kennis van mevr. Simons, had me op haar opmerkzaam gemaakt, ze wist dat ik een dienstbode nodig had en het bleek ook dat Joséphine erg veel van dieren hield. Ik liet haar op mijn kantoor komen. Meteen toen ik ze zag vond ik al dat ze eigenlijk te goed was voor een huis als het mijne. Ik zei haar dat ook ronduit, maar het schrok haar niet af, ze kreeg er zelfs zin in en na op mijn aanraden het huis eens te hebben bekeken, trok ze bij mij in. Ze is erg proper, ordelijk en weet van aanpakken. Ik kan niet anders zeggen dan dat het huis door haar toedoen helemaal op orde kwam, het zag er weer een beetje schoon uit en het werd goed beheerd. Een typische volksvrouw, hyper-gevoelig, goedgelovig, zonder enige ontwikkeling, heeft meer hart
| |
| |
dan intelligentie, is vaak sentimenteel op het onnozele af, zit vol kletspraatjes uit keukenmeidenromans en gelooft tot overmaat van ramp aan dansende tafels en de heilige Antonius van Padua. Verder is ze 45 jaar, de overgangsjaren, wat ook, nadat we het eens toevallig in een gesprek hadden over haar verhouding en ze me vertelde dat sommige dingen volkomen onbelangrijk voor haar waren geworden, de situatie waarin ik me tegenover haar bevind, voor een groot deel bepaald heeft. De eerste maanden niets abnormaals. Erg druk bezig het huis een beetje op orde te brengen. Toen begon ze het een en ander te laten merken. Bijvoorbeeld als er 's avonds luchtalarm was voor de Gotha's en we allebei aan het raam stonden te kijken naar het afweergeschut, had ze de hebbelijkheid een arm om m'n middel te slaan en dicht tegen me aan te gaan staan. Ook altijd erg luchtig gekleed, soms zelfs in niet meer dan een buitengewoon doorzichtige peignoir, waaronder je haar helemaal naakt zag. Daar bleef het niet bij: ze vindt het nodig me af en toe te kussen als we aan tafel zitten bij het minste wat ik zeg, ze drukt mijn hoofd tegen haar borst en 's avonds als ik op mijn kamer zit, blijft ze een uur of twee plakken. Allemaal dingen die me nogal slecht uitkwamen, me zelfs aardig op de zenuwen begonnen te werken, ik ben nu eenmaal op mijn eenzaamheid gesteld. Ik bedwong me om niet tegen haar uit te vallen, haar verdriet te doen. Ik wilde het alleen maar zien als vriendelijkheid, een beetje overdreven, maar toch niet meer dan dat. Maar het was wel iets meer. Want afgelopen zondag en maandag begon ze, eerst wat schuchtertjes, toen meer direct, over trouwen te praten, over onze intimiteit die al erg groot was, waar nog maar een heel klein beetje aan ontbrak, we waren alletwee toch vrij en alleen, we moesten voor ons beider geluk dat kleine beetje er ook nog maar bij doen, ikzelf, mijn huisdleren, mijn huis zouden er wel bij varen en alles wat ze nou al doet voor mijn dieren en
mijzelf dat zou ze met nóg meer plezier doen als ze zich echt thuisvoelde. Ik van mijn kant zou met meer
| |
| |
gemoedsrust kunnen werken, als ik wist dat mijn dieren niets te kort kwamen, ze zou me gezelschap houden 's avonds op mijn kamer als ik zat te werken, ze zou wat naaien of lezen, vlak bij me, zonder een mond open te doen enz. enz. Een volkomen idioot programma, al even afschuwelijk als stompzinnig en vergezeld van de nodige zuchten, omhelzingen, kussen, smachtende blikken, strelingen en zelfs, maar dat spreekt, van enige traantjes. Ik kon er niet onder uit haar erg duidelijk aan het verstand te brengen dat ik maar dan ook helemaal niets voor zo'n toekomst voelde, ik legde haar heel kalm uit dat ik graag zou hebben, er zelfs uitdrukkelijk op stond dat er niets van terechtkwam, van al die toekomstfantasieën. Wat natuurlijk weer uitdraaide op de nodige tranen. Gisteren, woensdag, kom ik thuis voor het avondeten. Ze zegt tegen me dat mevr. Gratias, haar vriendin, vanmiddag bij haar gegeten heeft en dat zij, Joséphine, haar alles verteld heeft over het aanbod dat ze me zo onbaatzuchtig gedaan heeft en over mijn botte weigering op dat aanbod, dat alles tot onuitsprekelijke verbazing van die bewuste mevr. Gratias, die als haar mening te kennen gaf dat het toch al te gek is dat ik haar zomaar heb afgewimpeld terwijl er toch bij hun in de buurt heel wat mannen geprobeerd hebben met Joséphine in het huwelijk te treden. Of zoals mevr. Gratias het letterlijk zei: ‘Mevr. Simons vertelde me al dat 't een gekke vent is, maar zó!’ Toen ik op mijn beurt tegen Joséphine zei dat ik het nogal gek vond dat ze dergelijke dingen zo vlug doorvertelde, antwoordde ze dat het haar ineens teveel was geworden, ze had haar hart absoluut bij iemand moeten uitstorten over haar liefdesverdriet en verder dat mevr. Gratias haar gezegd had dat ze bij haar laatste bezoek, ongeveer een maand geleden, al iets gemerkt had aan haar, Joséphine, iets anders in haar, en ook, dat als ze het over mij had ze iets vurigs in haar stem had.
Na het eten ga ik naar mijn kamer en Joséphine komt bij me wanneer ze met haar werk klaar is. Dan is ze van negen tot half twaalf niet van me af te slaan, of ik nu sta of op mijn
| |
| |
sofa zit, een en al kussen, omhelzingen, smeekbeden, tranen, haar handen tasten mijn lichaam af, verdwijnen onder mijn flanellen borstrok, ze drukt natuurlijk opzettelijk met haar arm op een zekere plek, smeekt me haar te nemen, met haar mee te gaan naar haar kamer, ze hangt aan m'n nek, weet van geen loslaten, herhaalt maar steeds dat als ik niet ja zegt ze het huis uitgaat, hoe hard haar dat vertrek ook mag vallen en dat allemaal half-naakt in een super-lichte en gedecollecteerde peignoir. Ik werd er doodmoe van, helemaal ongedurig, raakte aan het eind van mijn geduld, door al dat gezoen en gefrunnik werd mijn afschuw alleen nog maar groter en ook zat ik ermee in mijn maag dat ze blijkbaar zo ongelukkig was. Ze kuste mijn handen af, zoende me over het hele lichaam. Dit soort opmerkingen: ‘ik houd van u, ik aanbid u, ik ben gek op u, ik doe alles wat u maar wilt. Neem me. Ik wil me geven aan u.’ Het is maar al te waar dat die dingen je erg dom in de oren klinken als het je zowel aan gevoel als aan zin ontbreekt en er bovendien bijkomt dat je absoluut geen stommiteiten wilt begaan. Mijn explicaties zijn soms nogal bars in de trant van: ‘het is nee en nog eens nee. Ik wil niet dat mijn interieur en mijn rust en mijn eenzaamheid voorgoed verpest wordt. Tot geen prijs wil ik een vrouw of 'n maîtresse over de vloer. Ik sta op mijn vrijheid. Ik wil niet dat iemand iets over mij te zeggen heeft. U zou trouwens van de ene teleurstelling in de andere vervallen. Ik ben er absoluut de man niet naar met iemand samen te wonen. Het zou voor allebei één grote ellende worden. Door die hel ben ik al gegaan, 'n jaar of 15, 16. Daar begin ik nooit meer aan, nooit meer!’ Dat alles vergezeld van de meest flauwe sentimentele onzin van haar kant en wat mij betreft een onverholen ongeduld en herhaald verzoeken of ze a.u.b. naar bed wou gaan en me met rust moest laten. Ik moet het volgende detail nog noteren. Kuis en
alleen als ik ben, terwijl ik toch zo'n erge zin heb in vrouwen, had ik, nu ik er eentje half naakt tegen me aanvoelde en ook al heeft ze dan absoluut niets dat me in haar aantrekt, eerder
| |
| |
het tegendeel, toch een flinke erectie, wat haar trouwens niet ontgaan zal zijn, toen ze me aan het strelen en betasten was. Om half twaalf besluit Joséphine mijn kamer te verlaten en te gaan slapen. Ik vertreed me wat en ga dan op mijn beurt naar bed. Ik zal 'n half uur in bed liggen als ik hoor dat haar deur zachtjes word opengedaan en ze naar mijn kamer komt. Ik schreeuw haar tegemoet: ‘Je komt er niet in! Ik lig in bed. Je maakt mijn katten wakker. Je hebt toch al m'n hele avond bedorven. Gun me tenminste mijn nachtrust.’ Heb je ooit zo zout gegeten! Natuurlijk weer op oorlogspad. Ze komt binnen, gaat naast me liggen, in een hemd dat nauwelijks die naam mag hebben, zo dun is het, ze gooit de boel af, trekt mijn kleren uit, kleeft tegen me aan, kust mijn gezicht af, mijn hele lichaam en probeert ook de mond, met allerlei smeekbeden zich aan mij te mogen geven, ik moet haar nemen, alles doen met haar wat ik maar wil. Het begon nogal vervelend te worden. Ik wou niet rot tegen haar doen en haar hardhandig naar buiten werken, maar ik was wel vastbesloten niet toe te geven: ik vond het eerder weerzinwekkend met zo'n vrouw die naar gezicht en lichaam volkomen afstotelijk was, heel anders over de liefde dacht en praatte dan ik, en toch, of ik wilde of niet, ik werd hoe langer hoe opgewondener nu ze zo spiernaakt tegen me aanlag. De hitte van haar gezicht tegen het mijne deed me de haren ten berge rijzen. Ik kreeg schoon genoeg van haar armen om mijn hals. Intussen bedacht ik bij mezelf hoe leuk dat allemaal zou zijn met zeker iemand anders, voor mij precies het tegengestelde zowel qua gezicht, lichaam, woordjes, geilheid, vurigheid en de rest... en tegelijkertijd bleef ik haar maar, doodmoe van al die flauwekul uittentreuren herhalen wat wel mijn redenen waren waarom er niks terecht kon komen van wat ze beweerde zo ontzettend graag te willen. (Ik vergat nog te vermelden dat ze het bij alle voordelen die onze... verbintenis met
zich mee zou brengen ook nog gehad heeft over een bedrag van 9000 frs. dat ze heeft). Ze bleef ondertussen maar aan het scheuken, mij te omklemmen
| |
| |
en me tussen haar benen te nemen en ze kreeg het nog voor elkaar ook, vooral omdat ik me inhield haar niet met grof geweld van me af te duwen, toen ik op een gegeven ogenblik op mijn zij lag, mijn... tussen haar dijen te brengen, zonder hem er overigens in te krijgen. Ze nam genoegen met dit kleine succesje en ze liet zich aan haar trekken komen door zich van de buitenkant op te wrijven waarbij ze kreetjes van genot slaakte, die volkomen belachelijk waren. Nu zeg ik wel dat ze genoegen nam met dit succesje! Op dat moment wel, maar toen het genot weer over was, begon ze opnieuw te smeken en te klagen dat ik haar niet genomen had en ze kon er maar niet over uit dat ik zoveel weerstand bood. Ik herhaalde haar nog maar eens dat ik nee had gezegd en dat het ook nee zou blijven. Ik werd toen boos, stapte mijn bed uit en zei dat het nou wel genoeg was. Toen was er voor haar ook niks meer in mijn bed te beleven en ze droop af naar haar slaapkamer.
Vanavond, donderdag, wou ze weer met die geintjes beginnen. Dat werd te gek. Ik heb haar recht in haar gezicht gezegd dat ik me de hele dag vervelend heb gevoeld omdat ik gisteravond voor niets in een bepaalde staat van opwinding was gebracht. Ik heb mijn rust nodig en het moet nu maar eens uit zijn. Ik heb haar te verstaan gegeven dat ze maar moest gaan slapen. Omstreeks middernacht, toen ze me op en neer hoorde lopen, riep ze me, wou ze dat ik naar haar toe kwam. Ik ging er heen, de lamp in de hand. Ze vroeg me of ik bij haar wou blijven en of ik de lamp uit wou doen. Ik zei alleen maar dat het me het beste leek als ze de nachtrust probeerde te vinden en ben weggegaan. Een ogenblik daarna, luchtalarm voor de Gotha's. Ze komt haar bed uit. Gaat bij me aan het raam staan. Wanneer het alarm is afgelopen, gaan we weer naar bed. Het zou me verbazen als ik nu niet met rust wordt gelaten. Maar het gedonder van gisteren begint opnieuw. Ze springt weer in bed en het is weer van hetzelfde laken een pak: gesmeek, een en al onstuimigheid, gezoen, omarmingen,
| |
| |
gefriemel, terwijl ik hoe langer ongeduldiger word, in mijn afschuw zo te worden gekust en betast en weer al mijn argumenten aandraag waarom het nee en nog eens nee is. Dan heeft ze opeens dit prachtige aanbod: ‘Mijn erewoord dat u uw vrijheid houdt, als u wilt dan zet ik zwart op wit dat het van mij uitgaat, dat ik het gevraagd heb en dat ik me gegeven heb.’ En ze zegt er ook de hele tijd bij: ‘Als u nee zegt blijf ik hier niet. Dat kan ik niet opbrengen. Ik ken mezelf toch al niet meer. Ik zou nooit geloofd hebben dat ik zoiets zou kunnen doen. Me zo te vernederen. Me zo aan te bieden en dan zo afgescheept te worden. Dat is wreed voor een vrouw, dat moet u weten. Denk er goed over na en nou ga ik weg.’ Ik antwoord haar dat ze maar moet doen waar ze zin in heeft, dat ik haar niet met geweld hier kan houden en dat het eens en voor altijd nee is. En natuurlijk de hele tijd die verdomde erectie, buiten mijn wil, maar wel goed raak en me maar inhouden haar niet met geweld buiten te smijten. Uiteindelijk heeft haar volhouden toch succes gehad, al had ze er ook niets aan. Ze slaagde erin door aan mijn armen te gaan hangen schrijlings op me te kruipen en zo goed en zo kwaad als het ging het zo hevig begeerde voorwerpje naar binnen te brengen, waarop ze meteen pompende bewegingen begon te maken, (Ze had geluk dat het licht uit was, want mooi zal ze bepaald niet geweest zijn.), met als zeer geslaagd resultaat dat mijn erectie ogenblikkelijk over was, wat haar zichtbaar zeer verdroot. Ze zei: ‘Het is nu wel duidelijk dat u niets wilt. is het echt nee?’ ‘Arm kind,’ antwoordde ik haar, ‘ik geloof dat ik dat onderhand toch wel genoeg gezegd heb. Het is nee en nog eens nee. Ik heb u al eens gezegd dat ik een wil van ijzer heb, als me dat zo uitkomt. U bezorgt me heel wat narigheid. U dwingt ons allebei in een belachelijke rol. U doet maar wat u wilt, of u vertrekt of niet, het blijft vierkant
nee.’ Toen besloot ze, ze zat toch al half rechtop, om maar helemaal op te staan en te verdwijnen
| |
| |
met de woorden: ‘Zie maar dat u Marie (de vorige meid) terugkrijgt. Ik vertrek zondag.’
Nederlands van Matth. Kockelkoren
|
|