Maatstaf. Jaargang 19(1971-1972)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 503] [p. 503] ian hamilton gedichten, vertaald door ruud löbler het onweer Ver weg breekt een onweer los. Het golft op onze kamer toe. Jij kijkt op in het licht en het valt op een zij Van je gezicht, je strakke mond, je geschrokken blik. Je keert je naar mij en als ik roep kom je En knielt naast me en wilt dat ik Je hoofd tussen mijn handen neem als was het Een tere kom die kon breken door de wind. Je wilt mij tussen jou en de brute krachten. Maar mijn grote handen op je vlees roeren zich, Ritmisch en dan, verwonderd, grijpen ze vast. Het onweer jaagt door mij heen als je mond zich opent. [pagina 504] [p. 504] de recruten ‘Niets beweegt,’ zeg je en staart over het gazon Naar de bomen, slenterend in rijen, de bladeren roerloos; Naar de bloemen, nerveus, onzeker. Je omdraaiend roep je: ‘De zon is overal. Er komt geen wind.’ Vogels rijen zich op de goten en uit ons raam Zien we katten tirailleren in vijf tuinen Naar de schaduw, waar ze stilstaan, gespannen, nors En kijken naar de lucht. Je roept weer: ‘Ze weten het. De vliegen vallen bij bosjes op de vensterbank. Je veegt ze bijeen tot hopen. Je beweent ze. Je huivert als de stilte donkerder wordt, tot De nacht volkomen is in je. En dan schreeuw je. [pagina 505] [p. 505] vader, stervend Je vingers, harig dekenpluis Gevangen in de nagels, reiken naar De rozen naast het bed, verwelkend in de hitte. Witte blaadjes vallen. Gevangen op je hand Worden ze donker, kleven in zweet, krullen om, Verdrogen en vallen weg. Uur na uur Druppelen zij van de tak. Tenslotte Is die schoon en, bij je aanraking, koud. Je leunt naar voren om te zien hoe de doornen Witte sporen trekken in je huid Die bloeden als je je vuist balt. ‘Mijn hand Bloeit,’ zeg je, ‘Mijn bloed voedt Deze blaadjesdroesem. Ik blijf leven.’ [pagina 506] [p. 506] nu en dan De witte muren van de inrichting Zien uit op een strook vruchtbaar weideland. Op heldere dagen kunnen we er wandelen En omzien naar jouw ‘tweede thuis’ Vanonder de groene beschutting Van deze wilde, topzware boom. Het lijkt zo lang geleden allemaal. Vanmiddag Glimlacht een zoete zon Over de nette lanen, de gazons, De miniatuur tuintjes, Op de getraliede vensters van het brandnieuwe Chronische blok, ‘onze trots en vreugd.’ Bij de hoofdpoort verlaten Bleke bezoekers gehaast hun auto's. Het lijkt allemaal zo ver weg. Vanmiddag Klimt de rook van onze vergeten sigaretten In een enkele zuil omhoog naar de hemel. Een zoete zon Glimlacht om de donkere, gekwelde hoofden Van jongelingen die tot niets geworden zijn. Vorige Volgende